ECLI:NL:OGEAC:2023:123

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
CUR201501017 en CUR201800409
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van rechtszaken inzake medische aansprakelijkheid en deskundigenrapport

In deze zaak, die betrekking heeft op medische aansprakelijkheid, zijn twee rechtszaken gevoegd: CUR201501017 en CUR201800409. Beide zaken draaien om de vraag of de gedaagde, een chirurg, onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens een scoliose-operatie die plaatsvond op 7 september 2000. De eiser, die na de operatie neurologische complicaties ondervond, stelt dat er geen medische indicatie was voor de operatie en dat de chirurg niet goed heeft voorgelicht over de risico's. De chirurg, vertegenwoordigd door zijn advocaat, betwist deze claims en stelt dat de operatie correct is uitgevoerd en dat hij conform de geldende medische standaarden heeft gehandeld. Een deskundigenrapport van prof. dr. A.J.F. Hosman, dat is opgesteld op verzoek van beide partijen, speelt een cruciale rol in de beoordeling van de zaak. Het rapport concludeert dat de chirurg geen verwijt kan worden gemaakt voor de complicaties die de eiser heeft ervaren, maar dat er wel tekortkomingen zijn in de zorgverlening door het verpleegkundig personeel. Het gerecht heeft de voeging van beide zaken goedgekeurd en zal verder onderzoek doen naar de rol van het personeel van het ziekenhuis. De uitspraak van het gerecht benadrukt het belang van goede communicatie en documentatie in de zorg, vooral in situaties waar complicaties kunnen optreden na een medische ingreep.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201501017 en CUR201800409
Vonnis d.d. 8 mei 2023
inzake
CUR201501017
[EISER],
gevestigd in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen
[GEDAAGDE],
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.T. Aanstoot,
en inzake
CUR201800409
[EISER],
gevestigd in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen
STICHTING SINT ELIZABETH (SEHOS),
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. Princée.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde] en Sehos worden genoemd.

1.Het procesverloop

in de zaak CUR201501017
1.1.
Het verdere procesverloop in de zaak
CUR201501017blijkt uit:
  • het vonnis van 30 november 2020;
  • de akte houdende overlegging betalingsbewijs voorschot deskundige van 14 december 2020;
  • het deskundigenbericht van prof. dr. A.J.F. Hosman d.d. 12 juni 2021;
  • de nadere vraag van [eiser] aan de deskundige van 22 november 2021;
  • antwoordakte houdende rolstatus in verband met extra vraag [eiser] aan de deskundige van 7 februari 2022;
  • de brief van de deskundige van 12 februari 2022;
  • de conclusies na deskundigenbericht van 20 juni 2022;
  • de antwoord-conclusies na deskundigenbericht van 14 november 2022;
  • de e-mail van mr. Aanstoot van 6 januari 2023.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.
in de zaak CUR201800409
1.3.
Het verdere procesverloop in de zaak
CUR201800409blijkt uit:
  • het vonnis van 11 januari 2021;
  • de akte voortprocederen (na deskundigenbericht in de gelieerde zaak CUR20151017) d.d. 22 oktober 2022 (toev. gerecht:
  • de akte uitlating na tussenvonnis van 24 oktober 2022;
  • het verzoek tot rolvoeging ex art 127 Rv van 24 oktober 2022;
  • de e-mails van mr. Princée en van mr. Pols van 6 januari 2023.
1.4.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Voeging CUR201501017 en CUR201800409
2.1.
Zowel Sehos als [eiser] hebben verzocht de aanhangige zaak tussen [eiser] en Sehos (zaaknummer
CUR201800409)wegens verknochtheid te voegen (artikel 127 Rv) met de reeds aanhangige zaak tussen [eiser] en [gedaagde] (zaaknummer
CUR201501017).Bij e-mail van 28 oktober 2022 heeft de rolrechter reeds het verzoek tot rolvoeging toegestaan. [gedaagde] heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen voeging in verband met de vertraging die daardoor kan ontstaan in de zaak [eiser] en [gedaagde] (zaaknummer
CUR201501017).
2.2.
Voeging van verschillende zaken die bij dezelfde rechter aanhangig zijn kan op grond van artikel 127 Rv plaatsvinden als er sprake is van litispendentie of verknochtheid. Bij een geschil tussen dezelfde partijen over dezelfde onderwerpen is sprake van litispendentie. Van verknochtheid is sprake als beide zaken een dusdanige samenhang vertonen dat het op elkaar afstemmen van de uitspraken wenselijk is en/of het met het oog op een doelmatige behandeling van de zaken de voorkeur heeft deze zaken te voegen. Voor verknochtheid wordt niet de eis gesteld dat beide zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn. Verknochte zaken zijn zaken die feitelijke of juridische geschilpunten bevatten die identiek zijn of nauw verwant zijn.
2.3.
In het onderhavige geval is er sprake van verknochtheid. Het gaat ter zake om één gebeurtenis, te weten de scoliose operatie van [eiser] door [gedaagde] in het Sehos op 7 september 2000 en de thoracale dwarslaesie die daarna is opgetreden. De vraag die ter beoordeling voor ligt is of [gedaagde] (inzake
CUR201501017) en/of Sehos (inzake
CUR201800409) daarvan een verwijt kunnen worden gemaakt. In de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] (
CUR201501017) is een deskundigenbericht gelast om, gelet op de complexiteit van de medische behandeling, duidelijkheid te krijgen over de vraag of er sprake is informed consent en/of van toerekenbare tekortkomingen zijdens [gedaagde]. De deskundige, prof. dr. Hosman, heeft in juni 2021 zijn bevindingen gerapporteerd. In zijn rapport gaat hij in op het gehele medische traject, te weten de preoperatieve fase en het informed consent en de behandeling en de postoperatieve fase. Daarbij is zowel de rol van [gedaagde] als die van het zorgpersoneel van Sehos aan de orde gekomen. Het deskundigenrapport van Hosman is door [eiser] ook overgelegd in de zaak tussen [eiser] en Sehos (
CUR201800409).
2.4.
Aan de hand van het deskundigenrapport dient in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] een (juridisch) oordeel te worden gegeven over vraag of [gedaagde] onjuist gedrag kan worden verweten. In de zaak tussen [eiser] en Sehos, dient diezelfde vraag, maar dan over de rol van (het personeel van) Sehos, te worden beantwoord. [eiser] en Sehos hebben ter beoordeling van het handelen van (het personeel van) Sehos verzocht in die zaak een nieuwe deskundige te benoemen.
2.5.
Naar het oordeel van het gerecht is consistentie van uitspraken wenselijk in een geval als het onderhavige waarin moet worden geoordeeld over een identiek feitelijk en juridisch geschilpunt tussen verschillende partijen. Dat belang weegt in de onderhavige omstandigheden zwaarder dan het individuele belang van [gedaagde] bij een spoedige uitspraak in de zaak tegen [eiser]. Het gerecht zal daarom voeging van beide procedures bevelen.
Deskundigenrapport Hosman
2.6.
Hosman is als deskundige benoemd in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. Hij heeft zijn onderzoek verricht aan de hand van de aangeleverde bescheiden. In de bescheiden ontbraken de poliklinische notities en beeldvormende diagnostiek. Door het ontbreken van deze essentiële informatie kon de deskundige niet op alle vragen eenduidig antwoord geven. Desalniettemin heeft hij geprobeerd inzichten te verschaffen op vragen die hij niet eenduidig kon beantwoorden. Ter onderbouwing van zijn antwoorden heeft hij in een preambule diverse overwegingen en achtergronden beschreven, alsmede verwezen naar literatuur. Daarna gaat hij uitgebreid in op de voorgelegde vragen over A. de preoperatieve fase en het informed consent, B. de behandeling en de postoperatieve fase en C. de gevolgen. [eiser] en [gedaagde] zijn in de gelegenheid gesteld om op het concept rapport te reageren. [eiser] heeft naar aanleiding daarvan 14 aanvullende vragen aan de deskundige voorgelegd. De deskundige heeft deze vragen ook beantwoord.
2.7.
Uit de
preambule, overwegingen en achtergrondenvolgt, kort samengevat, het volgende:
De begrippen
Voor de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen is het belangrijk de
begrippen complicatie, fout en onzorgvuldig handelen te duiden.
De definitie van het begrip fout (…): het niet uitvoeren van een geplande actie (fout in de uitvoering) of het toepassen van een verkeerd plan om het doel te bereiken (fout in de planning). Voor het begrip onzorgvuldig handelen verwijs ik naar de verwijtbaarheid van de fout. (…).
Voor de definitie verwijtbaar benoemen Wagner en Van der Wal een incident, een complicatie of adverse event, dat retrospectief verwijtbaar is, als na systematische analyse van de gebeurtenis(sen) blijkt dat de zorgverlener is tekort geschoten en/of onzorgvuldig is geweest in vergelijking met een gemiddeld ervaren en bekwaam beroepsgenoot in gelijke omstandigheden had mogen worden verwacht.
Een complicatie kan het gevolg zijn van een onbedoelde gebeurtenis, maar ook van een bewust genomen en aan de behandeling gerelateerd risico of ingecalculeerd neveneffect.
Een adverse event kan worden gezien als een verbijzondering van het begrip complicatie. De onbedoelde uitkomst bij een adverse event is veroorzaakt door de zorgverlening. Dit wil niet zeggen dat alle adverse events vermijdbaar zijn. Een adverse event is achteraf bezien vermijdbaar als na systematische analyse van de gebeurtenis(sen) blijkt dat bepaalde maatregelen de onbedoelde uitkomst hadden kunnen voorkomen. In het algemeen wordt
pas van een adverse event gesproken als de aan de patiënt toegebrachte schade zodanig ernstig is dat een tijdelijke of permanente beperking en/of een verlengd verblijf of overlijden het gevolg is. Bij een vermijdbaar adverse event heeft de zorgverlener onvoldoende gehandeld volgens de professionele standaard en/of waren er tekortkomingen in het zorgsysteem. Dit kan te maken hebben met menselijke, organisatorische of technische factoren.
(…)
Indicatie
Ten aanzien van de indicatie tot het chirurgisch behandelen van een idiopathische scoliose zijn diverse adviezen bekend. De ernst van de scoliose en de potentiële toename van de scoliose zijn hierbij belangrijke factoren. Bridwell beschrijft deze aspecten in zijn artikel “Surgical Decision Making in Adolescent Idiopathic Scoliosis” (1997). Echter deze adviezen hebben met name betrekking op een scoliose van thoracale oorsprong. Lonstein beschrijft in het zelfde jaar dat een scoliose niet altijd een gunstig verloop heeft en geeft expliciet aan dat juist een lumbale scoliose kan toenemen met de leeftijd. Deze kennis is belangrijk om de indicatie tot het destijds opereren van betrokkene te kunnen waarderen. Uit de producties blijkt namelijk dat betrokkene een lumbale scoliose had.
Chirurgische technieken toen en nu
(…). Uiteindelijk is de postoperatieve fysisch diagnostische controle van de neurologische status de belangrijkste check om te beoordelen of er tijdens of direct na de operatie een dwarslaesie is opgetreden.
In het overzicht artikel “Rate of complications in scoliosis surgery – a systematic review of the Pub Med literature” (Scoliosis. 2008 Weiss et al) wordt beschreven dat, indien men alle neurologische complicaties die tijdens een scoliose correctie operatie kunnen optreden bepaald, dus ook die complicaties die niet gepaard gaan met een dwarslaesie beeld, het totale percentage 1,5% is. Deze publicatie is van na 2000 en beoordeeld ook innovatievere technieken. Collega [naam 1] beschrijft in 1985 in zijn proefschrift over de Harrington techniek een vergelijkbare incidentie neurologische complicaties. In een morbiditeit rapportage van de Scoliosis Research Society, waarin de periode 1965 tot 1980 werd beschouwd, betrof het percentage complete én incomplete dwarslaesies samen ongeveer 1%. Een recent artikel van Murphy et al (2016) laat zien dat deze percentages ook nu nog gelden, ondanks veranderende technieken. Al met al kan men op grond van deze getallen concluderen dat deze genoemde risico’s acceptabel gevonden worden bij de chirurgische behandeling van een scoliose. Wagner en Van der Wal (Medisch Contact 2005) definiëren een dergelijke complicatie als het ingecalculeerde gevolg van een onbedoelde gebeurtenis bij een bewust genomen en aan de behandeling gerelateerd risico.
Om bovenstaande nog beter in de tijd te plaatsen verwijs ik naar de onderstaande tekst van de destijds grote coryfeeën Robert Winter en John Lonstein (1997). Het dilemma van de neurologische complicatie, de oorzaak en de keuze van operatie techniek wordt in deze tekst duidelijk weergegeven. De gebruikte operatie techniek komt overeen met de techniek die collega [gedaagde] heeft toegepast. Heel invoelbaar beschrijven de heren een casus waarin de neurologische uitval niet door de operatie was ontstaan, maar kennelijk in de periode kort na de ingreep. Door oplettendheid in deze postoperatieve fase werd deze uitval tijdig geconstateerd. Na een snelle re-operatie herstelde de patiënt gelukkig weer. Of nieuwere technieken veiliger zijn is hen onbekend, zo blijkt uit de tekst. Inmiddels weten we dat dit niet per definitie het geval is (Murphy et al 2016). (…).
Direct of later
In de geciteerde tekst van Robert Winter en John Lonstein wordt aangegeven dat de beschreven casus in het verloop na de operatie toch neurologische uitval ontwikkelde en Javidan et al bevestigen het bestaan van een dergelijk complicatie. Het is dus niet alleen belangrijk direct na de operatie te beoordelen of er sprake is van een neurologische uitval, maar ook in de periode later. Bovendien is de documentatie van deze neurologische beoordelingen van essentieel belang. Immers anders kan er geen inschatting gemaakt worden van aard en omvang van de uitval, laat staan de tijd van het ontstaan. Neurologische uitval kan dus ook na een scoliose operatie optreden ook al was er tijdens en direct na de operatie geen aanwijzing daarvoor.
Een dergelijke complicatie kan beschouwd worden als een onbedoelde uitkomst, een adverse event. In het algemeen wordt pas van een adverse event gesproken als de aan de patiënt toegebrachte schade zodanig ernstig is dat een tijdelijke of permanente beperking en/of een verlengd verblijf of overlijden het gevolg is. Nogmaals een adverse event is achteraf bezien vermijdbaar als na systematische analyse van de gebeurtenis(sen) blijkt dat bepaalde maatregelen de onbedoelde uitkomst hadden kunnen voorkomen. Bij een vermijdbaar adverse event heeft de zorgverlener of verpleging onvoldoende gehandeld volgens de professionele standaard en/of waren er tekortkomingen in het zorgsysteem. Dit kan te maken hebben met menselijke, organisatorische of technische factoren. Dus niet slechts de chirurgische handelingen, maar ook tekortkomingen in het zorgsysteem kunnen complicaties creëren. Tekortkomingen in het zorgsysteem zoals: miscommunicatie, onvoldoende documentatie of het niet uitvoeren van handelingen, controles of volgen van protocollen en richtlijnen zijn hier voorbeelden van. Door dergelijke tekortkomingen kan bijvoorbeeld een neurologische uitval niet of te laat worden opgemerkt waardoor een herstelbehandeling te laat kan worden ingezet. (…).
Beelden duiden het handelen
Zoals reeds aangegeven is een neurologische complicatie een bekende weinig voorkomende, maar ingecalculeerde complicatie van scoliose chirurgie. Deze complicatie kan tijdens de uren of zelfs de dagen na de ingreep plaatsvinden. Indien een dergelijke complicatie is geconstateerd is adequaat handelen noodzakelijk. In de literatuur wordt het mogelijk uitvoeren van een herstel operatie en het eventueel (deels) verwijderen van osteosynthese materiaal, als zorgvuldig handelen beschouwd. Direct een hersteloperatie uitvoeren zonder vooraf een analyse naar de oorzaak van de complicatie te verrichten is niet zorgvuldig omdat ook de hersteloperatie tot (meer) complicaties kan lijden indien men onvoorbereid te werk gaat. Het voorhanden hebben van radiologische beeldvorming is daar noodzakelijk om te kunnen bepalen wat de oorzaak van de complicatie is.
2.8.
Onder het kopje
A. operatieve fase en informed consent, beantwoordt de deskundige vragen over onder meer de indicatie, de informatieplicht van de arts, de vastlegging daarvan en de kans dat een complicatie als de onderhavige zich voordoet.
2.9.
Op de vraag naar de indicatie voor de scoliose operatie, antwoordt de deskundige:
(…).
Daar de beeldvorming mij niet beschikbaar is gesteld kan ik in deze casus geen eenduidige uitsprak doen over de indicatie stelling.
Wel kan ik stellen dat de, in de verschillende producties beschreven, C-vormige (lumbale) scoliose van betrokkene over het algemeen een ongunstige prognose heeft op basis van een in het algemeen te verwachtte progressie van de curve. (…) Al met al ga ik er dan ook vanuit dat de aard en vorm van de scoliose van betrokkene een juiste indicatiestelling vormde voor een operatie en ik heb in de producties geen aanknopingspunten gevonden die dit zouden kunnen weerleggen. Nogmaals in de diverse producties wordt gesproken over een C-vormige scoliose en het postoperatieve röntgenverslag van 17-10-2000 bevestigd dit en beschrijft bovendien een post operatieve lumbale rest scoliose van 27 graden. Een dergelijke restcurve na correctie en de 2e hersteloperatie in acht nemend, duidt er op dat er reeds een substantiële bocht aanwezig moet zijn geweest in de preoperatieve fase.
2.10.
Op de vragen over het informed consent antwoordt de deskundige kort weergegeven:
(…).
Dit in ogenschouw nemend dient naar mijn oordeel reeds poliklinisch de algemene operatieve complicaties zoals wondinfectie of falen van het osteosynthese materiaal te worden besproken. Maar dit geldt zeer zeker ook ten aanzien van de kans op een dwarslaesie, ook al is deze kans klein. Ik verwijs naar de preambule.
Kunt u vaststellen of daaraan in het onderhavige geval is voldaan?
Deze vraag kan niet door mij worden beantwoord daar de betreffende poliklinische notities niet beschikbaar waren. Nogmaals zoals aangegeven in de preambule kan door het ontbreken van de poliklinische notities en de röntgendiagnostiek op diverse vragen geen antwoord gegeven worden.
c. Kunt u het percentage van de gevallen aangeven waarin een complicatie zoals zich in casu heeft voorgedaan, voorkomt? Wilt u uw antwoord voor zover nodig mede onderbouwen aan de hand van literatuurgegevens en de gebruiken binnen uw beroepsgroep?
(…). Al met al kan men op grond van deze getallen concluderen dat het geaccepteerde risico op een neurologische uitval als gevolg van een scoliose operatie 1 á 2 % bedraagt en in 2000 niet verschilde van het huidige risico.
(…).
Uit mijn eigen praktijk ken ik geen voorbeelden van mensen die louter vanwege de kans op een dwarslaesie hebben afgezien van een operatie. Het is zeker zo dat er patiënten zijn die ondanks het dringende advies te opereren toch afzien van een ingreep. Echter deze beslissing is vaak multifactorieel en hoofdzakelijk ingegeven door het feit dat er geen klachten worden ervaren en daardoor de noodzaak tot opereren door de patiënt niet wordt onderkent of wordt gebagatelliseerd.
Verwijzend naar mijn antwoord op vraag 1 en ervan uitgaande dat de beslissing tot het opereren van betrokkene op juiste gronden was genomen zou in geval van betrokkene het niet opereren van de scoliose naar alle waarschijnlijkheid hebben geleid tot toename van de afwijking. Ik verwijs voor de onderbouwing van deze stelling naar de preambule. Een dergelijke progressie zal op latere leeftijd disbalans, pijn, functiebeperkingen en mogelijk zelfs neurologische klachten kunnen veroorzaken. Bovendien zou deze progressie een verstijving van de deformiteit tot gevolg hebben waardoor een latere/uitgestelde chirurgische correctie minder succesvol zou blijken of uiteindelijk niet haalbaar.
2.11.
De vraag of de verslaglegging van de aan [eiser] gegeven informatie in het medisch dossier voldoet aan de professionele eisen die daaraan gesteld mogen worden, kan de deskundige niet beantwoorden omdat de aan [eiser] gegeven poliklinische notities niet beschikbaar zijn.
2.12.
Onder het kopje
B. De behandeling en de postoperatieve fase, gaat de deskundige nader in op de behandeling die [eiser] in 2000 heeft ondergaan en beantwoordt hij specifiek vragen over de rol van het verplegend personeel in de preoperatieve fase en het toedienen van medicatie, de ingreep door [gedaagde], de hersteloperatie en de nabehandeling door [gedaagde] en de postoperatieve behandeling door het verplegend personeel.
2.13.
Over het toedienen van medicatie in de preoperatieve fase noteert de deskundige het volgende:
In de medicatieopdrachtenlijst is te zien dat preoperatief op 06-09-2000 Fraxiparine 7500E is voorgeschreven. Dit is ongebruikelijk omdat dit de bloedingskans tijdens een operatie verhoogd. Bovendien is deze dosis meer dan dubbel zo hoog dan ik uit mijn eigen praktijk ken. (…). Ook is opvallend dat de preoperatieve order “stop deze medicatie” weliswaar getekend is met de naam
P de Winden niet
P [gedaagde]en dus “fout” gespeld en bovendien in een ander handschrift. Wie de start order heeft geschreven kan ik niet ontcijferen, maar zowel de start als stop order zijn naar alle waarschijnlijkheid niet door collega [gedaagde] zelf geschreven en dit zou ook in contradictie zijn met zijn handelen na de operatie. Immers na de operatie is de antistolling medicatie juist gestopt door collega [gedaagde] om een verhoogde bloedingsneiging te voorkomen en hij beriep zich daarbij op een internprotocol.
Uit het verpleegkundig dossier is op te maken dat de Fraxiparine in de uren voor de operatie is toegediend. Deze handeling heeft mogelijk bijgedragen aan of zelfs geleid tot het ontstaan van een dwarslaesie bij betrokkene al dan niet in combinatie met het niet protocollair toedienen van sintromitis na de operatie. Deze complicatie kan worden beschouwd als een vermijdbaar adverse op basis van een tekortkoming in het zorgsysteem door menselijke of organisatorische factoren door het niet naleven van het in het algemeen gangbaar geachte en tevens lokale antistollingsbeleid, zonder aanwijzingen dat dit door collega [gedaagde] zelf is gestart of gestopt.
2.14.
Op de vraag naar de ingreep antwoordt de deskundige dat [gedaagde] de Harrington-Luque techniek heeft toegepast, een behandeltechniek die nog steeds geaccepteerd is. Uit de notities van [gedaagde] volgt volgens de deskundige dat hij op de hoogte was hoe de Harrington-Luque operatie techniek diende te worden uitgevoerd om stabiliteit te creëren en complicaties te voorkomen.
2.15.
Op de vraag naar de postoperatieve fase tot en met de hersteloperatie en de daaropvolgende nabehandeling door [gedaagde], antwoordt de deskundige:
Analyse van de peroperatieve en postoperatieve verkoeverkamer gegevens tonen geen tensie of pols veranderingen aan die het ontstaan of aanwezig zijn van een spinale shock aantonen. In de direct postoperatieve fase, op de verkoeverkamer, noteerde collega te Windt dat de motoriek en sensibiliteit van betrokkene na de operatie intact waren. Dit is een zeer belangrijke notitie daar deze observatie bevestigd dat er kort na de operatie géén aanwijzingen waren op een peroperatief of direct postoperatief neurologisch deficit.
Ten aanzien van de postoperatieve fase is er op basis van het verpleegverslag te concluderen dat op 08-09-2000 er minstens twee maal overleg heeft plaats gevonden tussen het verpleegkundig personeel en collega [gedaagde]. (…). In het verpleegkundig verslag wordt niet beschreven of betrokkene een sensibel of motorisch deficit heeft en kan er ook niet worden opgemaakt of deze controles wel zijn uitgevoerd. Dit geldt ook ten aanzien van het verpleegkundig activiteitenformulier. (…). Het laatste contact tussen collega [gedaagde] en het verpleegkundig personeel was om 23.30h, 08-09-2000. Ook toen was collega [gedaagde] niet geïnformeerd over het reeds op 08-09-2000 door de fysiotherapeut geconstateerde en gedocumenteerde neurologisch deficit. Er mag worden verondersteld dat een verpleegkundige of de fysiotherapeut het grote belang begrijpt een dergelijk neurologisch deficit in een dergelijke situatie direct te melden. Desalniettemin blijkt collega [gedaagde] van deze bevinding niet direct op de hoogte gebracht te zijn. Pas op 09-09-2000, rond 11.00 uur, werd collega [gedaagde] hierover voor het eerst geïnformeerd. Collega [gedaagde] heeft vervolgens betrokkene beoordeeld en hierop is ter voorbereiding op een hersteloperatie met spoed nadere analyse gestart.
2.16.
Op de vraag naar de postoperatieve behandeling door het verplegend personeel onder meer met betrekking tot de controle van de patiënt, antwoordt de deskundige:
Met betrekking tot het volgen van het postoperatieve protocollen zijn lokale afspraken leidend. De wens van collega [gedaagde] direct na de operatie geen antistolling te starten sluit aan bij de gangbare praktijk. (…). Het is dus belangrijk dat de behandelaar en het verzorgend personeel de antistollingsprotocollen kennen en zorgvuldig uitvoeren. In geval van betrokkene is toch een coumarine derivaat gegeven en bovendien reeds voor de operatie met Fraxiparine gestart. Dit kan als onzorgvuldig worden beschouwd.
Ten aanzien van de postoperatieve fase is er op basis van het verpleegverslag te concluderen dat op 08-09-2000 minstens twee maal overleg heeft plaats gevonden tussen het verpleegkundig personeel en collega [gedaagde]. Het voedingsschema, mobilisatie in bed, maar ook onjuist starten van de sintromitis worden beschreven. (…). Er lijken dus geen neurologische controles te hebben plaats gevonden of deze zijn in ieder geval niet gedocumenteerd. Bovendien zijn de door de fysiotherapeut geconstateerde en gedocumenteerde neurologische afwijkingen niet gecommuniceerd met collega [gedaagde] dan wel een andere arts.
Bij een vermijdbaar adverse event heeft de zorgverlener onvoldoende gehandeld volgens de professionele standaard en/of waren er tekortkomingen in het zorgsysteem. Dit kan te maken hebben met menselijke, organisatorische of technische factoren. Ten aanzien van de neurologische controles en het uitvoeren van het antistollingsbeleid is er naar mijn oordeel onzorgvuldig gehandeld door het verzorgend personeel en of de fysiotherapeut. Collega [gedaagde] had op zijn minst direct na het constateren van de neurologische uitval op 08-09-2000 geïnformeerd moeten over deze complicatie. Hij had dan ook eerder de hersteloperatie kunnen uitvoeren.
2.17.
Op vragen over de behandeling door [gedaagde] in verhouding tot wat gangbaar is en of [gedaagde] zorgvuldig heeft gehandeld, antwoordt de deskundige onder meer:
(…). Na een wervelkolom ingreep vergewist men zich van een mogelijke neurologische complicatie. In de direct postoperatieve fase noteerde collega te Windt dat de motoriek en sensibiliteit van betrokkene na de operatie intact waren. Dit is een juiste handeling.
(…).
Naar mijn oordeel is er geen discrepantie ten aanzien van de gegeven chirurgische behandeling en de gangbare chirurgische behandeling.
Op grond van de verpleegkundige aantekeningen en de notities van de fysiotherapeut blijkt er sprake te zijn van tekortkomingen in de verpleegkundige en paramedische behandeling.
Immers, kort na de operatie wordt nergens in de verpleegkundige notities aangegeven hoe de neurologische status van betrokkene is; nergens wordt genoteerd dat betrokkene de extremiteiten beweegt en hoe zijn gevoel is. Dit terwijl in het verpleegkundige activiteiten formulier ruimte wordt geboden de mobiliteit te beschrijven. De notitie van de fysiotherapeut (08-09-20000 dat betrokkene de benen niet beweegt of voelt is eveneens niet in het verpleegkundig verslag of verpleegkundig activiteiten formulier opgenomen. Pas op zaterdag 09-09-2000 wordt dit beschreven en gecommuniceerd met collega te Windt terwijl op basis van het verpleegkundig verslag is te concluderen dat collega [gedaagde] op 08-09-2000 ook in contact heeft gestaan met de verpleging, maar niet is geattendeerd op de neurologische uitval van betrokkene en overigens ook niet door de fysiotherapeut zelf.
Naar mijn oordeel is dit alles het gevolg een tekortkoming in het zorgsysteem waarin menselijk handelen niet blijkt te worden gecontroleerd en bevindingen niet worden gedocumenteerd en gecommuniceerd met onzorgvuldige handelen als gevolg. Deze tekortkoming in de organisatie van het zorgsysteem wordt ook herkend ten aanzien van het antistollingsbeleid.
(…).
Nogmaals, een complicatie kan het gevolg zijn van een onbedoelde gebeurtenis, maar ook van een bewust genomen en aan de behandeling gerelateerd risico of ingecalculeerd neveneffect. Het is bekend dat een scoliose operatie gepaard kan gaan met een neurologische uitval. Indien dit het geval is wordt van een bekwaam collega verwacht dat na analyse van het probleem er indien mogelijk een ruggenmerg ontlastende operatie wordt uitgevoerd. Collega [gedaagde] heeft conform gehandeld en is daarmee niet onzorgvuldig geweest.
2.18.
Op vragen over de oorzaak van het optreden van een bloeding rond het ruggenmerg c.q. beschadiging van het ruggenmerg, antwoordt de deskundige:
Zoals in mijn antwoord op vraag A.3c is aangegeven is het uiteindelijk risico op een dwarslaesie als gevolg van een scoliose operatie klein en ongeveer 1%. (…). Echter, op basis van een morbiditeit rapportage van de Scoliosis Research Society beschrijft [naam 1] in zijn proefschrift dat indien een neurologische uitval binnen enkele uren na een scoliose operatie optreedt, een herstel operatie een redelijke kans op herstel zou geven.
Het operatieverslag geeft geen aanwijzing op het optreden van een complicatie en direct postoperatief waren er geen neurologische uitvalsverschijnselen. Collega [gedaagde] is echter niet tijdig geïnformeerd over de toch opgetreden later neurologische uitval. Collega [gedaagde] is daardoor niet in de gelegenheid geweest tijdig te kunnen handelen en ondanks de spoedig ingezette hersteloperatie van 09-09-2000 was daardoor de kans op herstel klein, of in ieder geval kleiner dan bij een eerder uitgevoerde heroperatie.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 heeft het verplegend personeel en/of de fysiotherapeut onzorgvuldig gehandeld omdat zij niet tijdig met collega [gedaagde] hebben gecommuniceerd dat er bij betrokkene sprake was van neurologische verslechtering en uitval.
(…).
Tijdens de herstel operatie werd geconstateerd dat er sprake was van een postoperatief intraspinaal haematoom. Deze bevinding doet in hoge mate vermoeden dat dit de oorzaak is geweest van de postoperatieve neurologische uitval. Met name omdat men kan concluderen dat de kans op een postoperatieve nabloeding extra verhoogd was omdat reeds voor de operatie was gestart met Fraxiparine en waarschijnlijk zelfs met een dubbele dosis. Bovendien werd na de operatie gestart met een sintromitis. Het toedienen van een dergelijk courmarine derivaat verhoogde de kans op een postoperatieve nabloeding nogmaals extra. Percentages kan ik niet geven maar door deze verhoogde kans op een nabloeding was de kans op een postoperatief neurologisch deficit aanzienlijk verhoogd en dus beduidend meer dan het algemeen aanvaarde risico van 1%. Bovendien had een direct postoperatieve neurologische controle uitgewezen dat er tijdens de operatie geen uitval was opgetreden en geen uitval postoperatief betekend 0% neurologische complicatie direct na de operatie.
2.19.
Op vragen over
C. de gevolgen, antwoordt de deskundige:
Zoals reeds aangegeven ben ik van mening dat er op basis van beschikbare informatie niet gesteld kan worden dat collega [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de indicatie stelling van de scoliose operatie, de gebruikte operatie techniek, de postoperatieve beoordeling van de neurologische status en zijn medisch beleid nadat er sprake bleek te zijn van een neurologische uitval. Zoals door u aangeven komt de beantwoording van de onderstaande vragen hiermee te vervallen.
2.20.
Mr. Pols heeft namens [eiser], na de conceptrapportage, aanvullende vragen aan de deskundige gesteld. De deskundige heeft de vragen beantwoord. Daaruit volgt, voor zover van belang, nog het navolgende.
(…).
7 a. Hoe komt u tot de conclusie dat als er geen operatie zou worden uitgevoerd de heer [eiser] klachten zou gaan ontwikkelen in de toekomst en kunt u mij aangeven hoe zeker en hoe aannemelijk dat is.
Voor zowel vraag 7a als 7b verwijs ik naar mijn antwoord op uw vraag 1a van de concept rapportage. Ik herhaal:
Zoals aangegeven in de preambule kan door het ontbreken van de poliklinische notities en de röntgendiagnostiek op diverse vragen geen antwoord gegeven worden.
Daar de beeldvorming mij niet beschikbaar is gesteld kan ik in deze casus geen eenduidige uitsprak doen over de indicatiestelling.
Wel kan ik stellen dat de, in de verschillende producties beschreven, C-vormige (lumbale) scoliose van betrokkene over het algemeen een ongunstige prognose heeft op basis van een in het algemeen te verwachtte progressie van de curve. Ter onderbouwing: in 1997 wees Lonstein in zijn artikel “Natural History and Nonoperative Decision Making for Adolescent Idiopathic Scoliosis” er op dat een scoliose niet altijd een gunstig verloop heeft en dat juist een lumbale scoliose kan toenemen met de leeftijd. Deze kennis ondersteunt de indicatiestelling bij betrokkene en ik verwijs ook naar de preambule.
Al met al ga ik er dan ook vanuit dat de aard en vorm van de scoliose van betrokkene een juiste indicatiestelling vormde voor een operatie en ik heb in de producties geen aanknopingspunten gevonden die dit zouden kunnen weerleggen. Nogmaals in de diverse producties wordt gesproken over een C-vormige scoliose en het postoperatieve röntgenverslag van 17-10-2000 bevestigt dit en beschrijft bovendien een postoperatieve lumbale rest scoliose van 27 graden. Een dergelijke restcurve na correctie en de 2e hersteloperatie in acht nemend, duidt er op dat er reeds een substantiële bocht aanwezig moet zijn geweest in de preoperatieve fase.
8a. Kunt u mij daarbij aangeven of u in het medisch dossier kennis hebt genomen van instructies van dr. [gedaagde] voor wat betreft het opvolgen van de neurologische status en meer in het bijzonder controles naar het postoperatief optreden van de gevoelsstoornissen en krachtsverlies en waaruit deze instructies bestonden?
In het dossier heb ik geen instructies teruggevonden voor wat betreft het opvolgen van de neurologische status of controles naar het postoperatief optreden van de gevoelsstoornissen en mobiliteit. Daarnaast wil ik opmerken dat ik in vraag 8 van de concept rapportage heb aangegeven dat in het verpleegkundige activiteitenformulier ruimte wordt geboden de mobiliteit te beschrijven. Het ontbreken van de door u genoemde instructies ontslaat het andere verzorgende en medisch personeel niet van hun taak te beoordelen of er sprake is van vooruitgang of achteruitgaan van de mobiliteit als uiting van de neurologische status van betrokkene. De bevindingen van de fysiotherapeut hadden ook door de verpleging kunnen worden waargenomen/gedocumenteerd in het verpleegkundige activiteitenformulier.
8 b. Kunt u mij aangeven of u bekend is dat indien er geen schriftelijke instructies in het dossier van dr. [gedaagde] voorkomen er zich in het dossier een instructieblad bevond, waarop wordt aangegeven welke neurologische controles er post-operatief moesten plaatsvinden en op welke wijze en met welke frequentie die moesten worden uitgevoerd?
Ik verwijs naar het eerder genoemde verpleegkundige activiteiten formulier. Dit formulier is niet uitgebreid, maar geeft voldoende controle momenten aan om op gestructureerde wijze dagelijks te beoordelen of de mobiliteit als representante van de neurologische status al dan niet gestoord is.
8 c. Bent u van mening dat het de verantwoordelijkheid is van een wervelkolomchirurg om postoperatieve instructies voor wat betreft het opvolgen van een neurologische status aan te geven in het dossier en dat daarover schriftelijke afspraken dienen te worden gemaakt?
Zoals aangegeven in de conceptrapportage ben ik van oordeel dat er in deze casus duidelijke tekortkomingen in het zorgsysteem zijn aan te duiden en blijkt menselijk handelen niet te worden gecontroleerd, bevindingen niet worden gedocumenteerd en gecommuniceerd met onzorgvuldige handelen als gevolg. Deze tekortkoming in de organisatie van het zorgsysteem wordt ook herkend ten aanzien van postoperatief controleren van de neurologische status. Een veilig zorgsysteem is niet enkel afhankelijk van één enkele postoperatieve instructies. Immers corrigerende feedback momenten in een zorgsysteem zijn allereerst afhankelijk van de betrokkenheid vanallezorgmedewerkers en hun bereidheid verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van de zorg. Bovendien dient een organisatie open te staan voor een “aanspreekcultuur” waarin ook de verpleging aan een dokter feedback kan geven. De rol van collega [gedaagde] in het creëren van een veilig zorgsysteem waarin het mogelijk hij aangesproken kan worden kan ik op basis van deze casus niet beoordelen.
Het niet documenteren van postoperatieve instructies door collega [gedaagde] kan als fout worden aangemerkt. Echter na analyse ben ik van oordeel dat de uiteindelijke verwijtbaarheid van het niet uitvoeren, documenteren en communiceren van de neurologische uitval zijn gelegen in een tekortkoming in de organisatie van het zorgsysteem, waarin corrigerende momenten kennelijk niet mogelijk zijn. Hierdoor ontstaat een situatie van fout, op fout, op fout met verwijtbare consequenties.
9. Kunt u mij aangeven of in het dossier blijkt dat in de postoperatieve fase tot 9 september 2000 rond 11:00 uur er aantekeningen staan dat dr. [gedaagde] de heer [eiser] zelf heeft onderzocht, wanneer dat heeft plaatsgevonden, of daarbij neurologisch onderzoek, of onderzoek naar het neurologisch functioneren heeft plaatsgevonden en wat daarbij werd vastgesteld?
Op 7-9-2000 beschrijft collega [gedaagde] zijn postoperatief lichamelijk onderzoek bij betrokkene waarbij hij aangeeft dat betrokkene beiderzijds dorsoflexie van de tenen en voeten kan verrichten en de sensibiliteit niet gestoord is.
1. Kunt u mij aangeven of het gebruikelijk en noodzakelijk is dat een wervelkolomchirurg of een door de operateur aangewezen arts, na een scoliose operatie zichzelf vergewist van de toestand van de patiënt, deze en de neurologische status van een patiënt onderzoekt, alsmede wat daarbij inhoudelijk in frequentie de gebruikelijke handelwijze van controles door de operateur of de door deze aangewezen arts is?
Dat is in de direct post operatieve fase zeer zeker gebruikelijk en in deze casus ook verricht door collega [gedaagde], zie mijn antwoord op vraag 9. In de later klinische fase mag men verwachten dat de betreffende verantwoordelijke zaalarts, maar ook het verpleegkundig personeel dit onderdeel van het fysisch diagnostisch onderzoek ook beoordeeld.
Het vragen of iemand kan bewegen en beoordelen of iemand iets voelt is een basis handeling; ongeacht of een eventuele eerdere aanvullende instructie van de operateur wel of niet is gegeven. Kort door de bocht gezegd: in geval van scoliose chirurgie hoort dit er sowieso gewoon bij, net zoals pols, hartslag en temperatuur meten.
Op 9-9-2000 is tijdens de wisselligging beoordeeld of er neurologische uitval verschijnselen waren en toen ook genoteerd dat er uitval was. Daaruit blijkt dat een dergelijke verpleegkundige beoordeling dus gebruikelijk is, maar kennelijk niet altijd werd genoteerd.
(…).
De reactie van partijen in de zaak CUR201501017
2.21. [
[eiser] en [gedaagde] hebben over en weer bij conclusie inhoudelijk gereageerd op het rapport van Hosman. [eiser] komt op basis van het deskundigenrapport – kort samengevat – tot de conclusie dat er geen indicatie was voor de operatie en dat [gedaagde] als hoofdbehandelaar op juridische gronden aansprakelijk is voor de gezondheidsschade die bij [eiser] is opgetreden omdat [gedaagde] heeft nagelaten te controleren en navraag te doen naar de toestand van de patiënt. [gedaagde] komt – kort samengevat – tot de conclusie dat er sprake was van een indicatie voor de operatie en dat door [gedaagde] geen kunstfout is gemaakt en dat hij ook niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
2.22.
Om als uitgangspunt te dienen voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een indicatie voor de operatie en van informed consent en/of van toerekenbare tekortkomingen zijdens [gedaagde], dient het deskundigenrapport – dat op gezamenlijk verzoek van partijen tot stand is gekomen – antwoord te geven op de ter zake voorgelegde vragen op een zodanige begrijpelijke wijze, dat aan de hand daarvan een oordeel kan worden gegeven over de juridische causaliteit. Daarbij geldt dat de deskundige vrij is in de wijze waarop hij het onderzoek verricht. Zijn rapport dient evenwel deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking deugdelijk motiveert.
2.23.
Het Gerecht stelt vast dat [eiser] en [gedaagde] geen bezwaren hebben geformuleerd ten aanzien van de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht van Hosman. Partijen geven daarentegen een verschillende juridische kwalificatie aan de bevindingen van Hosman. Naar het oordeel van het gerecht heeft de deskundige een gedegen onderzoek verricht, nu de deskundige op basis van informatie uit de stukken, alsmede op basis van de geldende richtlijnen en criteria op zijn vakgebied tot de door hem getrokken conclusies is gekomen. De door de deskundige getrokken conclusies vloeien logisch voort uit zijn bevindingen, welke bovendien deugdelijk zijn gefundeerd. Naar het oordeel van het gerecht is de inhoud van het rapport van de deskundige voldoende duidelijk en zijn de conclusies in het rapport voldoende gemotiveerd.
2.24.
Daarmee komt het Gerecht toe aan de beoordeling van de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade. Zoals is overwogen bij vonnis van 18 juni 2007 dient die vraag te worden beantwoord naar het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de wettelijke regeling terzake de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling (7: 446 en volgende BW). Uitgangspunt bij de beoordeling van dit geschil is dat normale risico’s van medische handelingen die volgens de ten tijde van de ingreep geldende medisch-professionele standaard zijn uitgevoerd, niet leiden tot aansprakelijkheid van de arts. Aansprakelijkheid is in beginsel slechts aan de orde indien de arts de rechten van de patiënt heeft geschonden of wanneer sprake is van een medische beroepsfout.
2.25. [
[eiser] heeft zijn vordering bij verzoekschrift gegrond op een tekortkoming van [gedaagde] in de met hem gesloten behandelingsovereenkomst, dan wel op een door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad. Kort samengevat heeft [eiser] [gedaagde] drie verwijten gemaakt, te weten: 1) de operatie is uitgevoerd zonder dat sprake was van een medische noodzaak, 2) [gedaagde] heeft hem niet (goed) voorgelicht over de risico’s van de ingreep en 3) tijdens de ingreep heeft [gedaagde] een kunstfout gemaakt, in die zin dat het osteosynthese materiaal onjuist is geplaatst. Gelet op de inhoud van het deskundigenrapport en de reactie van [eiser] daarop lijkt [eiser] niet langer het onder 3) opgenomen verwijt te handhaven. Naar het gerecht begrijpt is er volgens [eiser] sprake van een schending van een zorgvuldigheidsnorm omdat [gedaagde] heeft nagelaten te controleren en navraag te doen naar de toestand van de patiënt.
2.26.
Ten aanzien van het verwijt onder 1) heeft het gerecht bij vonnis van 18 juni 2007 als volgt overwogen:
3.8.
Het eerste verwijt van [eiser], namelijk dat [gedaagde] hem geopereerd heeft zonder dat sprake was van een medische indicatie, levert zonder bijkomende feiten en omstandigheden geen tekortkoming en/of onrechtmatig handelen op. [eiser] heeft immers niet, althans onvoldoende, weersproken dat hij, althans zijn moeder als zijn wettelijk vertegenwoordigster, [gedaagde] toestemming voor deze operatie heeft gegeven. Hooguit komt het ontbreken van een medische noodzaak als relevante factor in beeld bij de informatie die de arts ten aanzien van de voorgestelde ingreep dient te geven, in die zin dat in het algemeen naarmate de medische noodzaak tot een ingreep geringer is, de bereidheid om grote(re) risico’s op complicaties te nemen, bij de redelijk denkend patiënt minder aanwezig zal zijn en dus ook aan de voorlichting hogere eisen dienen te worden gesteld. Het gerecht komt hier later op terug.
3.9.
Indien zou komen vast te staan dat [gedaagde] tijdens de operatie een kunstfout heeft begaan, behoeven de overige vragen (waarschijnlijk) niet meer te worden beantwoord. In zoverre lijkt het efficiënt eerst dat geschilpunt nader te beoordelen, alvorens de vraag van de behoorlijke voorlichting (met in het verlengde daarvan de aan- of afwezigheid van medische noodzaak) te behandelen.
2.27.
In vervolg op hetgeen in voornoemd tussenvonnis is overwogen zal het gerecht eerst beoordelen of [gedaagde] een kunstfout heeft gemaakt en/of onzorgvuldig heeft gehandeld. Kort gezegd heeft de deskundige daarover aangegeven dat [gedaagde] de operatie correct en overeenkomstig de toen gangbare praktijk heeft uitgevoerd. Er heeft zich tijdens de operatie geen complicatie voorgedaan. Direct postoperatief heeft [gedaagde] zich er van vergewist of er sprake was van een neurologische complicatie. Ook dat was een juiste handeling. Nadat er later toch sprake was van neurologische uitval heeft [gedaagde], na analyse van de symptomen, direct een ruggenmerg ontlastende operatie uitgevoerd. Naar het oordeel van de deskundige heeft [gedaagde] conform gehandeld en is daarmee niet onzorgvuldig geweest. De deskundige voegt aan dat oordeel toe dat het verplegend personeel van Sehos en/of de fysiotherapeut onzorgvuldig hebben gehandeld omdat zij [gedaagde] niet direct na het constateren van de neurologische uitval op 08-09-2000 hierover hebben geïnformeerd, maar eerst op 09-09-2000. Indien hij direct over deze complicatie was geïnformeerd had [gedaagde] eerder de hersteloperatie kunnen uitvoeren.
2.28. [
[eiser] kan zich niet verenigen met het oordeel van de deskundige dat [gedaagde] ter zake geen verwijt kan worden gemaakt. Volgens [eiser] had [gedaagde] enerzijds de eerste dag postoperatief zelf visite moeten lopen en zich ervan moeten vergewissen of er sprake was van gevoelsuitval en uitval van mobiliteit in plaats van alles aan het verplegend personeel over te laten. Anderzijds is er volgens [eiser] sprake van ruime (juridische) toerekening, waarbij fouten van het zorgpersoneel moeten worden toegerekend aan [gedaagde] als hoofdbehandelaar.
2.29.
Het oordeel van de deskundige over het handelen van [gedaagde] hangt nauw samen met het oordeel of (het personeel van) Sehos ter zake een verwijt kan worden gemaakt, zoals aan de orde in de zaak met zaaknummer
CUR201800409. Nog los van de vraag of er feitelijk sprake is van een fout van het zorgpersoneel van Sehos, speelt hier ook de vraag naar de juridische toerekening en de verdeling van verantwoordelijkheden tussen Sehos en [gedaagde]. Het gerecht kan geen oordeel geven over de eventuele aansprakelijkheid van [gedaagde] zonder ook in te gaan op de rol van Sehos. Alvorens nader in te gaan op de aansprakelijkheidsvraag, is duidelijkheid over het standpunt van Sehos vereist.
De reactie van partijen in de zaak CUR201800409
2.30.
Hosman is niet als deskundige benoemd in de zaak tussen [eiser] en Sehos. Het gerecht heeft partijen bij tussenvonnis van 11 januari 2021 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de mogelijkheid het deskundigenrapport in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] (CUR201501017) af te wachten en te zijner tijd in de onderhavige zaak in te brengen met de mogelijkheid zonodig nadere vragen aan de deskundige te stellen. Indien partijen van deze mogelijkheid (gemotiveerd) geen gebruik wensten te maken, dan konden zij zich uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen. Partijen hadden daarbij de vrijheid om in onderling overleg tot overeenstemming te komen en het gerecht daar bij akte over te informeren, dan wel om afzonderlijk bij akte een standpunt te formuleren.
2.31.
Partijen hebben het gerecht eerst na totstandkoming van het rapport van Hosman in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] (CUR201501017) geïnformeerd over hun onderzoekswensen in de zaak CUR201800409. [eiser] heeft het rapport van Hosman bij akte ingebracht in de procedure tegen Sehos. Daarbij heeft [eiser] het standpunt ingenomen er de voorkeur aan te geven nadere vragen te stellen aan Hosman over de rol van van (het personeel van) Sehos. Sehos heeft bij akte gereageerd op het rapport van Hosman. Sehos kan zich, kort gezegd, niet vinden in het oordeel van de deskundige dat er sprake is van tekortkomingen in het zorgsysteem waarin menselijk handelen niet blijkt te worden gecontroleerd, bevindingen niet worden gedocumenteerd en gecommuniceerd met onzorgvuldig verpleegkundig handelen als gevolg. Volgens Sehos heeft de deskundige zich bij zijn oordeel laten leiden door onjuiste uitgangspunten voor wat betreft de eindverantwoordelijkheid van de behandelend arts, de werkverdeling en -cultuur in Sehos in 2000 en het handelen van [gedaagde] zelf postoperatief. Sehos wenst om die reden een nieuwe deskundige benoemd te zien ter beoordeling van de rol van (het personeel van) Sehos. Sehos stelt dat zij in haar belangen wordt geschaad indien het onderzoek zich beperkt tot het stellen van vragen aan Hosman, omdat hij zich al een oordeel heeft gevormd en conclusies heeft getrokken over de rol van het personeel van Sehos.
2.32.
Het Gerecht stelt vast dat Sehos zich niet met de uitkomst van het rapport kan verenigen voor zover dat betrekking heeft op de rol van het personeel van Sehos, zonder dat Sehos bezwaren formuleert ten aanzien van de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht van Hosman. Van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert mag, ook in een geval als het onderhavige waarin een deskundigenbericht in een gelieerde zaak over dezelfde feiten wordt ingebracht, worden verlangd dat hij zijn stellingen deugdelijk en gemotiveerd onderbouwt. Er zullen in dat geval zwaarwegende en steekhoudende bezwaren over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, op grond waarvan het Gerecht tot het oordeel kan komen om het deskundigenbericht in de gelieerde zaak naast zich neer te leggen. Van dergelijke zwaarwegende en steekhoudende bezwaren is ter zake geen sprake.
2.33.
Sehos heeft de uitkomst van het deskundigenbericht afgewacht alvorens het gerecht te informeren over haar onderzoekswensen. Het gerecht leidt daaruit af dat de uitkomst van het deskundigenrapport bepalend is geweest voor het verzoek van Sehos tot het benoemen van een nieuwe deskundige en niet zozeer de wijze van totstandkoming daarvan. Dat op zichzelf is onvoldoende om een nieuwe deskundige te benoemen. Daar komt bij dat het benoemen van een nieuwe deskundige die het hele onderzoek over gaat doen kostbaar en tijdrovend is. Om daartoe over te gaan dient sprake te zijn van zwaarwegende belangen. Het door Sehos gestelde belang, namelijk dat Hosman zijn oordeel over het personeel van Sehos reeds heeft geformuleerd, is daartoe niet voldoende. De kritiek van Sehos is met name gelegen in uitgangspunten en omstandigheden die Hosman niet in zijn oordeel heeft betrokken, omdat hij daar geen wetenschap over heeft gehad. Immers, lokale protocollen, werkverdeling en -cultuur in 2000, zijn geen uitgangspunten die ter kennis van de deskundige zijn gebracht en waarmee hij bij het bepalen van zijn oordeel rekening heeft kunnen houden. Het ligt daarom voor de hand om, indien daar behoefte aan bestaat, Hosman opnieuw als deskundige (in de gevoegde zaak) te benoemen en hem nadere vragen voor te leggen waarbij hij de rol van het personeel van Sehos in de volgens Sehos juiste context kan beoordelen. Het Gerecht gaat dan ook niet mee met het per e-mails van 6 januari 2023 door partijen gedane, maar niet nader gemotiveerde gezamenlijke verzoek om prof. dr. Van Rhijn, dan wel prof. B.J. van Royen als nieuwe deskundige te benoemen en hem het hele onderzoek over te laten doen.
2.34.
Partijen kunnen er ook van af zien om de deskundige ter zake nadere vragen te stellen. Immers de vraag naar de verdeling van verantwoordelijkheden en taken in het kader van de toerekening blijft primair een juridische vraag. Hosman heeft daarover zijn visie gegeven vanuit medisch perspectief. Dat neemt niet weg dat ter beoordeling van de juridische toerekening alle omstandigheden moeten worden meegewogen. [eiser] gaat daar zelf ook vanuit daar waar in de procedure tegen [gedaagde] het standpunt wordt ingenomen dat er ter zake ruim moet worden toegerekend en [gedaagde] en Sehos gezamenlijk aansprakelijk zijn voor onzorgvuldig handelen postoperatief.
2.35.
Het gerecht zal [eiser], Sehos en [gedaagde] in de gelegenheid stellen bij akte suggesties te doen voor (nadere) aan de te benoemen deskundige Hosman te stellen vragen over de rol van het personeel van Sehos. Indien [eiser], Sehos en [gedaagde] in overleg tot de conclusie komen dat afgezien kan worden van een (nader) deskundigenbericht, zullen zij zich bij gelijktijdig te nemen aktes kunnen uitlaten over de toerekening en de verdeling van verantwoordelijkheden tussen Sehos en [gedaagde].
2.36.
De zaak met zaaknummer
CUR201800409zal daarom worden verwezen naar de rol van 5 juni 2023 voor akte uitlaten zijdens partijen.
2.37.
Het vonnis in de zaak met zaaknummer
CUR201501017zal worden aangehouden.
2.38.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het Gerecht:
3.1.
beveelt de voeging van de zaak met zaaknummer
CUR201501017met de zaak met zaaknummer
CUR201800409;
3.2.
verwijst de zaak met zaaknummer
CUR201800409naar de rol van
5 juni 2023voor akte uitlaten zijdens alle partijen bij de gevoegde zaak zoals overwogen in r.o. 2.35.;
3.3.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2023.