ECLI:NL:OGEAC:2023:100

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
CUR202202300
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de rechtsverhouding tussen DeWaardSinke B.V. en de oprichters van Pen Alley 300 N.V. met betrekking tot openstaande declaraties en conservatoir beslag

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen DeWaardSinke B.V. (DWS) en de oprichters van Pen Alley 300 N.V., [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. DWS vorderde betaling van een openstaande factuur van € 121.294,69, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, alsook de veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten. De gedaagden voerden aan dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling, omdat de vennootschap PAHD B.V. (de opvolger van Pen Alley 300 N.V.) de opdracht had bekrachtigd. Het Gerecht oordeelde dat DWS niet kon bewijzen dat de gedaagden in privé aansprakelijk waren voor de openstaande factuur, omdat de opdracht stilzwijgend was bekrachtigd door PAHD B.V. De vorderingen van DWS werden afgewezen, en het conservatoir beslag dat DWS had gelegd op een appartementsrecht van [gedaagde sub 1] werd opgeheven. DWS werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202202300
Vonnis d.d. 17 april 2023
inzake
de besloten vennootschap DEWAARDSINKE B.V.,
gevestigd in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.M. Douwes,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1],

wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. Princée,
2. [GEDAAGDE SUB 2],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.J. Winter.
Eiseres wordt hierna DWS genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. en ieder afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 9 juni 2022 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 2], met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie van de zijde van [gedaagde sub 1], met producties;
  • de e-mail van 3 februari 2023 van mr. Princée, met aanvullende productie;
  • de e-mail van 3 februari 2023 van mr. Douwes, met aanvullende producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van DWS, met aanvullende producties;
  • de aanvullende producties van de zijde van [gedaagde sub 1].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2023 plaatsgevonden. Namens DWS is verschenen de heer [naam 1], bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn beiden in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet, waarbij DWS en [gedaagde sub 1] dit hebben gedaan mede aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen, met producties.
1.3.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
DWS is een advocatenkantoor, gevestigd in Amsterdam.
2.2.
Op 5 maart 2018 hebben mevrouw [naam 2](hierna: [naam 2]) en de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]) namens DWS respectievelijk [gedaagde sub 1] c.s. een opdrachtaanvaarding (hierna: de opdracht) getekend. Deze opdracht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Omvang Opdracht en cliënt-advocaat relatie
De cliënt in deze Opdracht zijn de Heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als oprichters van de te Curaçao te vestigen vennootschap Pen Alley 300 N.V., die na de oprichting alle verplichtingen uit hoofde van deze opdrachtaanvaarding zal overnemen.
(…)
U heeft ons gevraagd U juridisch te begeleiden bij de ontwikkeling van Pen Alley 300 te Curaçao en daartoe de benodigde contracten op te stellen onder meer de joint venture overeenkomst voor de ontwikkeling van het project, een financieringsovereenkomst af te sluiten met de financier van het project, een aannemingsovereenkomst voor de bouw van de appartementsgebouwen met het bouwbedrijf van [gedaagde sub 1], een exploitatie overeenkomst met de eigenaren van het restaurant dat in het landhuis zal worden gevestigd en een overeenkomst met de Vereniging van Eigenaren. (…)
Verwachting met betrekking tot betaling van Honorarium
DeWaardSinke baseert het honorarium op de feitelijk in de kwestie besteedde tijd. (…) Wij zullen onze uren nauwgezet bijhouden. Het te declareren bedrag zal worden verrekend zoals wij hebben besproken. Bij gebreke van het bereiken van overeenstemming hieromtrent, zal door ons op te doen gebruikelijke wijze worden gedeclareerd.
(…)”
2.3.
In de op de opdracht van toepassing zijnde algemene voorwaarden van DWS staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) 10. De rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en DeWaardSinke is onderworpen aan Nederlands recht.
(…)”
2.4.
Per e-mail van 9 augustus 2018 met als onderwerp ‘
Pen Alley’ heeft [naam 1] namens DWS aan onder meer [gedaagde sub 1] c.s. de definitieve versie van de koopovereenkomst toegestuurd. De e-mail luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) Hierbij de definitieve versie van de koopovereenkomst (…).
Omdat P.A.H.D. B.V. nog in de oprichtingsfase is kunnen ([gedaagde sub 1]) en ([gedaagde sub 2]) als de oprichters de koopovereenkomst ondertekenen. Bij de oprichting neemt de BV dan deze verplichtingen over (…).’
2.5.
Op 14 augustus 2018 heeft [naam 1] aan [naam 2] en in cc aan [gedaagde sub 1] c.s. het volgende, voor zover van belang, bericht:
“(…) Kan je (…) uitleggen dat de oprichters van een BV in de oprichtingsfase verplichtingen kunnen aangaan op eigen naam namens de BV i.o. De BV neemt dan bij de oprichting deze verplichtingen over. Tijdens de oprichtingsfase worden de oprichters als een vennootschap onder firma beschouwd met als naam de naam van de BV i.o. [gedaagde sub 1] en [naam 3] zouden zich ook als BV i.o. in het handelsregister van Curaçao kunnen inschrijven. (…)”
2.6.
Op 8 januari 2019 is PAHD opgericht, met [gedaagde sub 2] als directeur.
2.7.
Op 16 januari 2019 hebben [naam 1] en [naam 2]hebben namens DSW aan [gedaagde sub 1] c.s. het volgende bericht:
“(…) Hierbij zenden wij jullie een concept voor een koop-/aannemingsovereenkomst voor app. 29 (vereenvoudigd model).
(…)
Het lijkt ons een voordeel om de bankrekening van P.A.H.D. BV te gebruiken voor de betaling van de 55.000 euro omdat dan ook aan de voorwaarde van storting van 20% van de Vidanova Bank m.b.t. dit appartement is voldaan. (…)”
In de bij de e-mail bijgevoegde bijlage staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

KOOP-/AANNEMINGSOVEREENKOMST VOOR APPARTEMENTSRECHTEN
(…) Ondergetekenden:
P.A.H.D. BV, hierna te noemen ‘de ondernemer’,
en
Mr. [naam 1], hierna te noemen ‘de verkrijger’,
In overweging nemende
(…)
III. De totale koop-/aanneemsom bedraagt:
A. een contant bedrag van EUR 57.500
B. [naam 1]e van de door de verkrijger in verband met het project Landhuis de Goede Hoop, Pen Alley I en II, alsmede het Parkeerterrein geleverde en te leveren juridische diensten, die partijen stellen op EUR 200.000
(…)”
2.8.
Per e-mail van 21 januari 2019 heeft [naam 2] namens DWS aan [gedaagde sub 1], en in cc onder meer aan [gedaagde sub 2], het volgende, voor zover hier van belang, bericht:
“(…) Jij hebt ons toen persoonlijk verzocht om te helpen, door jouw vader (af) te betalen en later heb je ons verzocht om financieel bij te springen bij de betaling van de tweede termijn van de keuken. Of wij maar 55.000 euro wilden voorschieten. Tegenover dit laatste verzoek heb je ons appartement 29 aangeboden tegen de in jouw mail van 9 januari gespecificeerde prijs, hetgeen wij geaccepteerd hebben. Wij hebben recent de reserveringsfee op dit appartement onder de notaris gestort.
(…)
Wij zijn eventueel wel bereid om de juridische werkzaamheden af te maken op voorwaarde dat PAHD B.V. een opdrachtbevestiging ondertekent waarin deze zich committeert de uitstaande rekening uiterlijk 1 maart 2019 te betalen en daarna maandelijks op uurbasis de uren af te rekenen, die wij verder in jullie project maken. (…)”
2.9.
Op 15 april 2019 heeft DWS, geadresseerd aan PAHD en t.a.v. [gedaagde sub 1] c.s., een factuur van € 146.766,57 inclusief btw (€ 121.294,69 aan hoofdsom en € 25.471,88 aan 21% btw) gestuurd met omschrijving ‘
dossier: PEN ALLEY CURACAO (20160045)’ en ‘
periode: februari 2018 t/m februari 2019’. Het bedrag aan hoofdsom van € 121.294,69 bestaat uit € 115.518,75 aan honorarium en € 5.775,94 aan kantoorkosten.
2.10.
Op 21 april 2020 heeft de heer [naam 1] namens DWS per e-mail aan notaris mr. A.P. van der Puijm-Vrede en in cc aan onder meer [gedaagde sub 1] c.s. het volgende te kennen gegeven:
“(…) Onlangs hadden [naam 1] en ik een bespreking met de Heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over onze nog openstaande declaratie (zie bijlage).
Met de Heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is afgesproken, dat deze declaratie te vermeerderen met de verschuldigde rente van 8%, ingaande 29 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening ter gelegenheid van het transport van het vastgoed aan de Zwitserse investeerders aan DeWaardSinke B.V. betaald zal worden.
(…)
Bijgevoegd vindt u nog de openstaande declaratie voor de werkzaamheden die DeWaardSinke B.V. heeft verricht in de periode februari 2018 t/m februari 2019 voor P.A.H.D. B.V., en de heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inzake Pen Alley Curaçao.
(…)”
De bij de e-mail bijgevoegde bijlage vermeldt als omschrijving ‘
Declaratie – P.A.H.D. B.V.’.
2.11.
Per e-mail van 6 mei 2020 heeft [naam 2] namens DWS het volgende, voor zover hier van belang, aan [gedaagde sub 1] bericht:
“(…) Het spreekt, dat de betalingsverplichting van P.A.H.D. B.V. aan DeWaardSinke blijft bestaan tot het gehele openstaande bedrag te vermeerderen met vertragingsrente tot het moment van algehele voldoening, zal zijn voldaan.”
2.12.
Op 17 augustus 2021 heeft [naam 1] namens DSW aan [gedaagde sub 1] c.s. gemaild dat hij zeker geïnteresseerd is om ten aanzien van appartement 15 een koop-/aannemingsovereenkomst te tekenen, waarbij hij aanneemt dat de uitstaande declaratie met de koop-/aannemingsprijs kan worden verrekend.
2.13.
Per e-mail van 3 maart 2022 met als onderwerp ‘
RE: FW: Pen Alley Curacao – Openstaande declaratie P.A.H.D. B.V.’ heeft D. [naam 1] namens DSW aan [gedaagde sub 1] het volgende te kennen gegeven:
“(…) DeWaardSinke is erg coulant geweest naar jullie met deze uitstaande declaratie van 15 april 2019. Het wordt nu echter tijd om deze declaratie te gaan voldoen. Daarom zie ik mij genoodzaakt jou, [gedaagde sub 2] en P.A.H.D. B.V. een aanmaning te sturen namens DeWaardSinke B.V. (…)”
2.14.
Op 13 mei 2022 heeft DWS conservatoir beslag laten leggen op een appartement van [gedaagde sub 1] (en zijn echtgenote) aan de [adres] te Curaçao.
2.15.
PAHD is op 22 december 2022 in staat van faillissement verklaard.

3.De vorderingen en de standpunten van partijen

in conventie
3.1.
DWS vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 121.294,69, te vermeerderen met de wettelijke Nederlandse handelsrente daarover vanaf de datum van verzuim, 30 april 2019, tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van NAf 10.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dit vonnis;
III. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van NAf 1.383, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dit vonnis;
IV. met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dit vonnis.
3.2.
DWS legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde sub 1] c.s. zijn geruime tijd voor de oprichting van PAHD overeengekomen dat DWS hen – en de door hen nog op te richten entiteit PAHD – juridisch zou adviseren en ondersteunen. [gedaagde sub 1] c.s. hebben nagelaten de factuur met een totaalbedrag van € 146.766,57 inclusief btw te voldoen. Na bezwaar van de zijde van [gedaagde sub 1] heeft DWS haar vordering gematigd tot € 121.294,69 (de hoofdsom exclusief btw). Over dit bedrag is wettelijke handelsrente (naar Nederlands recht) verschuldigd vanaf 30 april 2019. Verder maakt DWS aanspraak op buitengerechtelijke kosten met een maximumbedrag van NAf 10.000, nu 15% van de hoofdsom dit maximumbedrag overstijgt, te vermeerderen met wettelijke rente. Ten slotte zijn De [gedaagde sub 1] c.s. proceskosten verschuldigd.
3.3. [
gedaagde sub 1] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van DWS in haar vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen, althans bij een eventuele toewijzing de vorderingen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van DWS in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4. [
gedaagde sub 2] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, hetzij door DWS niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, hetzij door haar deze te ontzeggen, met veroordeling van DWS in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.6. [
gedaagde sub 1] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
het conservatoir verhaalsbeslag dat DWS op 13 mei 2022 op een appartementsrecht van [gedaagde sub 1] aan de [adres] te Curaçao heeft doen leggen, op te heffen en DWS te bevelen om een deurwaarder dusdanige instructies te geven zodat voornoemd beslag binnen 48 uur na het vonnis in het Kadaster wordt doorgehaald, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000 voor ieder dagdeel dat DWS dit bevel niet nakomt;
indien en voor zover [gedaagde sub 1] in de procedures met zaaknummers CUR202104135 en CUR202104136 wordt veroordeeld een bedrag aan Pen Alley c.s. te betalen, DWS te veroordelen tot betaling van hetzelfde bedrag aan [gedaagde sub 1];
DWS te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.7. [
gedaagde sub 1] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en PAHD hebben met Pen Alley c.s. diverse koopovereenkomsten en financieringsovereenkomsten gesloten, waarbij [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) in privé heeft meegetekend. Pen Alley c.s. houden [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) in de procedures met zaaknummers CUR202104135 en CUR202104136 (hierna: de procedures CUR202104135 en CUR202104136) thans hoofdelijk aansprakelijk voor ongeveer NAf 1,3 miljoen. [gedaagde sub 1] stelt dat (de advocaten namens) DWS onzorgvuldig heeft gehandeld door 1) in de koopovereenkomst op te nemen dat [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) hoofdelijk aansprakelijk is, 2) niet in de koopovereenkomst op te nemen dat de verplichtingen na oprichting door PAHD worden overgenomen, 3) dit na oprichting van PAHD niet te herstellen zodat in het addendum zelfs is opgenomen dat PAHD, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn, en 4) [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) op geen enkel moment te waarschuwen voor de verstrekkende risico’s die [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) hierdoor in zijn privévermogen draagt. Indien en voor zover [gedaagde sub 1] in de procedures CUR202104135 en CUR202104136 wordt veroordeeld een bedrag aan Pan Alley c.s. te betalen, dient DWS veroordeeld te worden om datzelfde bedrag aan [gedaagde sub 1] te betalen. Daarnaast verzoekt [gedaagde sub 1] opheffing van het op 13 mei 2022 door DWS conservatoir gelegde beslag op het appartement van [gedaagde sub 1] (en zijn echtgenote) aan de [adres] te Curaçao.
3.8.
DWS concludeert primair tot afwijzing van de vordering tot opheffing van het conservatoir beslag, althans subsidiair – in geval het gerecht onverhoopt tot het oordeel mocht komen dat de vorderingen van DWS in conventie afgewezen dienen te worden – te bepalen dat DWS dat beslag binnen tien werkdagen na dit vonnis zal opheffen, op straffe van een dwangsom van NAf 100 voor iedere dag dat DWS dat bevel niet nakomt. Daarnaast concludeert DWS tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde sub 1] in zijn (voorwaardelijke) vordering om DWS te veroordelen tot betaling van hetgeen waartoe zij mogelijk in een andere procedure wordt veroordeeld, althans tot afwijzing van die vordering, met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de proceskosten.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
bevoegdheid
4.1.
Het betreft een internationaal geschil, zodat het gerecht ambtshalve zijn bevoegdheid moet onderzoeken. Gelet op het feit dat de woonplaats van [gedaagde sub 1] c.s. Curaçao is, is het gerecht bevoegd kennis te nemen van de onderhavige procedure (artikel 95 lid 1 Rv).
toepasselijk recht
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is.
indiening processtukken
4.3.
DWS heeft op de zitting bezwaar gemaakt tegen toelating van de door [gedaagde sub 1] overgelegde aanvullende producties. Het gerecht gaat hieraan voorbij en overweegt daartoe het volgende. Artikel 12 van het Procesreglement 2018 schrijft voor dat een partij die zich wil beroepen op niet eerder overgelegde producties, hij deze producties uiterlijk op de derde werkdag voor de zitting aan de rechter en de wederpartij dient te sturen. Producties die te laat zijn, worden in beginsel buiten beschouwing gelaten. Hoewel [gedaagde sub 1] de aanvullende producties te laat heeft ingediend, is het gerecht van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden nu DWS tijdens de zitting gelegenheid heeft gehad hierop te reageren.
de vorderingen
4.4.
De kern van het geschil is of [gedaagde sub 1] c.s. al dan niet namens PAHD i.o. met DWS de opdracht hebben gesloten en of [gedaagde sub 1] c.s. in privé gehouden zijn tot betaling van € 121.294,69 aan DWS.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat artikel 2:203 lid 1 BW bepaalt dat uit rechtshandelingen, verricht namens een op te richten vennootschap, slechts rechten en verplichtingen voor de vennootschap ontstaan wanneer zij die rechtshandelingen na haar oprichting uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigt. Artikel 2:203 lid 2 BW bepaalt dat, tenzij anders uitdrukkelijk is bedongen, degene die een rechtshandeling verricht namens een op te richten vennootschap, daardoor hoofdelijk is verbonden totdat de vennootschap na haar oprichting de rechtshandeling heeft bekrachtigd.
4.6.
Het is vaste rechtspraak dat uit deze bepalingen voortvloeit dat degene die namens een op te richten besloten vennootschap een overeenkomst heeft gesloten ([gedaagde sub 1] c.s.) tegenover zijn wederpartij (DWS) slechts van zijn in artikel 2:203 lid 2 BW bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid wordt bevrijd, als de overeenkomst wordt bekrachtigd door een na het sluiten van de overeenkomst opgerichte besloten vennootschap die moet worden aangemerkt als de vennootschap die partijen op het oog hadden toen de overeenkomst tot stand kwam. Of van het laatste sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval.
Voor het eindigen van de hoofdelijke aansprakelijkheid van degene die namens een op te richten besloten vennootschap heeft gecontracteerd, is niet voldoende dat na het sluiten van de overeenkomst ‘een’ besloten vennootschap is opgericht die de overeenkomst bekrachtigt. Dit geldt ook als het voor de wederpartij van bedoelde persoon duidelijk was of behoorde te zijn dat deze niet voor zichzelf maar voor ‘een’ op te richten besloten vennootschap handelde. Pas als ten tijde van het aangaan van een rechtshandeling namens een vennootschap i.o. gehandeld wordt waarvan ‘de plannen tot oprichting een begin van concretisering hebben gevonden’, dan is voldoende duidelijk ‘dat degene die handelt niet bereid is zichzelf te binden maar slechts de vennootschap nadat deze zal zijn opgericht’ (ECLI:NL:HR:1992:ZC0663 en ECLI:NL:HR:1995:ZC1869).
4.7.
In de opdracht staat vermeld dat ‘
De cliënt van deze Opdracht zijn de Heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als oprichters van de te Curaçao te vestigen vennootschap Pen Alley 300 N.V., die na de oprichting alle verplichtingen uit hoofde van deze opdrachtaanvaarding zal overnemen’ (zie r.o. 2.2). Hieruit volgt naar het oordeel van het gerecht dat [gedaagde sub 1] c.s. kenbaar hebben gemaakt voornemens te zijn een vennootschap op te richten als drager van rechten en verplichtingen die uit de opdracht voortvloeien. Dat DWS hier eveneens vanuit ging, volgt uit haar e-mail van 9 augustus 2018 waarin zij te kennen geeft dat ‘
omdat P.A.H.D. B.V. nog de oprichtingsfase is (…) ([gedaagde sub 1]) en ([gedaagde sub 2]) als de oprichters de koopovereenkomst [kunnen] ondertekenen. Bij de oprichting neemt de BV dan deze verplichtingen over’. [naam 1] heeft dit ook in de e-mail van 14 augustus 2018 aan [naam 2]en in cc aan [gedaagde sub 1] c.s. bevestigd (zie r.o. 2.5.). Daar komt bij dat uit de factuurspecificatie (productie 1 van de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2]) volgt dat DWS werkzaamheden heeft verricht ter zake de oprichting van PAHD i.o., zodat ook om die reden voor DWS kenbaar is geweest dat PAHD zou worden opgericht. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het gerecht vast komen te staan dat het voor DWS voldoende duidelijk is geweest dat [gedaagde sub 1] c.s. niet bereid waren zichzelf te binden, maar slechts de vennootschap nadat deze zou zijn opgericht.
4.8.
Vast staat dat PAHD op 8 januari 2019 is opgericht, met als doel bezit en handel in onroerend goed. Uit de opdracht in combinatie met de overige e-mailcorrespondentie en de toelichting van partijen ter zitting volgt dat DWS PAHD juridisch zou begeleiden bij de ontwikkeling van dat doel, in casu het ‘Penn Alley-project’ (zie r.o. 2.2.). Aldus is voldoende gebleken, en partijen hebben dat ook niet betwist, dat PAHD de vennootschap is die [gedaagde sub 1] c.s. (en DWS) bij het aangaan van de opdracht voor ogen hadden. Beoordeeld dient te worden of PAHD al dan niet de opdracht stilzwijgend of schriftelijk heeft bekrachtigd.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat PAHD de opdracht niet uitdrukkelijk heeft bekrachtigd. Naar het oordeel van het gerecht is echter voldoende gebleken dat PAHD de opdracht stilzwijgend heeft bekrachtigd door DWS, zoals bij het aangaan van de opdracht overeengekomen, een appartement behorende bij het ‘Pen Alley-project’ te koop aan te bieden. Daartoe geldt het volgende. In de opdracht aan DWS staat vermeld dat ‘
het te declareren bedrag zal worden verrekend zoals wij hebben besproken’. DWS heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat deze afspraak inhield dat de declaratie van DWS voor de uitvoering van de overeengekomen opdracht (voor een deel) verrekend zou worden met een door DWS (en/of [naam 1]) aan te schaffen appartement behorende bij het ‘Penn Alley-project’ en ter verwezenlijking waarvan PAHD is opgericht. Aan DWS is vervolgens na oprichting van PAHD conform overeenkomst appartement 29 te koop aangeboden. Bij e-mail van 16 januari 2019 stuurt DWS vervolgens een concept koop-/aannemingsovereenkomst voor appartement 29 aan [gedaagde sub 1] c.s. (zie r.o. 2.7.). Op 21 januari 2019 heeft DWS per e-mail aan [gedaagde sub 1] en in cc aan [gedaagde sub 2] bericht dat ‘
tegenover dit laatste verzoek (…) ons appartement 29 [is] aangeboden tegen de in (…) [[gedaagde sub 1]s] mail van 9 januari gespecificeerde prijs, hetgeen wij geaccepteerd hebben’. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is gebleken dat niet [gedaagde sub 1] c.s. maar PAHD beschikte over de appartementsrechten, zodat alleen PAHD in staat was een appartement aan DWS aan te bieden. Dat PAHD het appartement heeft aangeboden en DWS naar eigen zeggen dit aanbod heeft geaccepteerd, kan naar het oordeel van het gerecht in het licht van alle feiten en omstandigheden beschouwd worden als een stilzwijgende bekrachtiging van de opdracht door PAHD.
4.10.
Dat PAHD achteraf niet in staat is gebleken om over voldoende financiële middelen te beschikken om het Penn Alley-project te realiseren staat niet aan de bekrachtiging in de weg. Hetzelfde geldt voor het feit dat DWS later appartement 15 is aangeboden in plaats van appartement 29 en DWS daarmee heeft ingestemd. Al die tijd zag DWS niet [gedaagde sub 1] c.s. maar PAHD als (uiteindelijke) opdrachtgever zag, zo volgt uit de door partijen overgelegde stukken over de declaratie. De factuur van 15 april 2019 is geadresseerd aan PAHD en ter attentie van [gedaagde sub 1] c.s. gestuurd en de e-mail van 21 april 2020 met als onderwerp ‘
Pen Alley Curacao – Openstaande declaratie P.A.H.D. B.V.’ van DWS in cc aan onder meer [gedaagde sub 1] c.s., bevat een bijlage met de omschrijving ‘
Declaratie – P.A.H.D. B.V.’. Verder is per e-mail van 6 mei 2020 door DWS aan [gedaagde sub 1] bericht dat ‘
het spreekt, dat de betalingsverplichting van P.A.H.D. B.V. aan DeWaardSinke blijft bestaan tot het gehele openstaande bedrag te vermeerderen met vertragingsrente tot het moment van algehele voldoening, zal zijn voldaan’. In de e-mail van 3 maart 2022 met als onderwerp ‘
RE: FW: Pen Alley Curacao – Openstaande declaratie P.A.H.D. B.V.’ heeft DWS aan [gedaagde sub 1] te kennen gegeven dat zij ‘
erg coulant [is] geweest naar jullie met deze uitstaande declaratie van 15 april 2019. Het wordt nu echter tijd om deze declaratie te gaan voldoen. Daarom zie ik mij genoodzaakt jou, [gedaagde sub 2] en P.A.H.D. B.V. een aanmaning te sturen namens DeWaardSinke B.V.’ (zie r.o. 2.9. tot en met 2.11.). Hierbij wordt opgemerkt dat [gedaagde sub 2] bestuurder van PAHD is, wat een logische verklaring kan zijn voor het feit dat zowel [gedaagde sub 2] als PAHD worden aangemaand tot betaling aan DWS. Dat PAHD geen bezwaar heeft gemaakt tegen de ontvangst van de declaraties en/of aanmaning, kan naar het oordeel van het gerecht aangemerkt worden als handelingen die de stilzwijgende bekrachtiging van PAHD zoals genoemd in r.o. 4.9. bevestigen. Anders dan DWS stelt, betreft die stilzwijgende bekrachtiging naar het oordeel van het gerecht geen bekrachtiging met terugwerkende kracht.
4.11.
Door de bekrachtiging van de opdracht worden [gedaagde sub 1] c.s. bevrijd van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de rechtshandelingen die door hen zijn verricht namens PAHD (i.o.). [gedaagde sub 1] c.s. kunnen daarom ook niet in privé aansprakelijk gehouden worden voor betaling van de factuur van € 121.294,69 aan DWS. De vordering onder A wordt daarom afgewezen.
4.12.
Omdat de vordering onder A tot betaling van € 121.294,69 wordt afgewezen, wordt de vordering onder B tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ook afgewezen.
4.13.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen en verweren geen bespreking.
proceskosten
4.14.
DWS zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op NAf 6.000 (2 punten x tarief 8) aan salaris gemachtigde en aan de zijde van [gedaagde sub 2] eveneens op NAf 6.000 (2 punten x tarief 8) aan salaris gemachtigde.
in (voorwaardelijke) reconventie
opheffing beslag
4.15. [
gedaagde sub 1] vordert onder A opheffing van het door DWS ten laste van [gedaagde sub 1] (en zijn echtgenote) gelegde beslag. Omdat in conventie is geoordeeld dat [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) niet gehouden is tot betaling van de factuur van € 121.294,69, is er geen grondslag voor het beslag. De vordering onder A tot opheffing van het beslag wordt daarom toegewezen, zoals in de beslissing vermeld. [gedaagde sub 1] kan op grond van artikel 513a onder b Rv met dit vonnis doorhaling van het beslag vorderen.
procedures CUR202104135 en CUR202104136 en (voorwaardelijke) veroordeling tot betaling
4.16.
De vordering onder B strekt tot veroordeling van DWS om, indien en voor zover [gedaagde sub 1] in de procedures CUR202104135 en CUR202104136 wordt veroordeeld een bedrag aan Pen Alley c.s. te betalen, DWS te veroordelen tot betaling van hetzelfde bedrag aan [gedaagde sub 1].
4.17.
Het gerecht is er ambtshalve bekend mee geraakt dat in de procedures CUR202104135 en CUR202104136 op 13 februari 2023 eindvonnis is gewezen waarbij [gedaagde sub 1] is veroordeeld tot betaling van diverse bedragen aan Penn Alley c.s., zodat de voorwaarde waaronder de vordering onder B is ingesteld, in vervulling is gegaan.
4.18.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde sub 1] ter zitting heeft verzocht om op grond van artikel 127 Rv de onderhavige procedure en de procedures CUR202104135 en CUR202104136 te voegen vanwege hun verknochtheid. Omdat in de procedures CUR202104135 en CUR202104136 op 13 februari 2023 eindvonnis is gewezen (zie r.o. 4.17.), heeft [gedaagde sub 1] daarom geen belang (meer) bij rolvoeging.
4.19. [
gedaagde sub 1] stelt – kort samengevat – dat (de advocaten namens) DWS een beroepsfout jegens hem heeft gemaakt.
4.20.
Vooropgesteld wordt dat de (voorwaardelijke) vordering onder B zich pas in de loop van de onderhavige procedure heeft uitgekristalliseerd en (mede) afhankelijk is van (de uitkomst van) de procedures CUR202104135 en CUR202104136. DWS heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij de hiervoor genoemde procedures. [gedaagde sub 1] heeft de processtukken in die procedures ook niet in deze procedure overgelegd. Daardoor valt in de onderhavige procedure niet na te gaan wat de stellingen van partijen in de procedures CUR202104135 en CUR202104136 waren en welke stukken daaraan ten grondslag zijn gelegd. De stelling van [gedaagde sub 1] dat een veroordeling tot betaling van diverse bedragen aan Penn Alley c.s. in de zaken CUR202104135 en CUR202104136 (hetgeen thans bij eindvonnis is geschied) een gevolg is van een beroepsfout door DWS is daarmee onvoldoende gemotiveerd toegelicht. [gedaagde sub 1] heeft derhalve niet aan zijn stelplicht voldaan. Mogelijk heeft [gedaagde sub 1] aan zijn stelplicht willen voldoen door (rol)voeging van de onderhavige procedure met de procedures CUR202104135 en CUR202104136 te vragen. Nu [gedaagde sub 1] bij dat verzoek geen belang meer heeft in verband met het reeds gewezen eindvonnis, voldoet [gedaagde sub 1] in de onderhavige procedure niet aan zijn stelplicht. Door DWS zonder verstrekking van de onderliggende dossiers, in deze procedure aan te spreken voor de uitkomst van procedures CUR202104135 en CUR202104136, wordt DWS in haar verdediging geschaad. De (voorwaardelijke) vordering onder B voor afwijzing gereed.
proceskosten
4.21.
Het gerecht ziet aanleiding om de proceskosten tussen [gedaagde sub 1] enerzijds en DWS anderzijds te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
Het gerecht:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt DWS in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op NAf 6.000;
5.3.
veroordeelt DWS in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op NAf 6.000;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in (voorwaardelijke) reconventie
5.5.
heft op het op 13 mei 2022 door DWS gelegde conservatoir verhaalsbeslag op een appartementsrecht van [gedaagde sub 1] aan de [adres] te Curaçao;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, bijgestaan door mr. M.M. Schalk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2023.