ECLI:NL:OGEAC:2022:94

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
CUR202103889
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming beëindiging huur door de Marine als restrechter wegens non-functioneren Huurcommissie

In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden, handelend namens de Koninklijke Marine, toestemming gevraagd aan het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao voor de beëindiging van de huur met Exploitatie Maatschappij Brakkeput N.V. De Marine stelt dat de Huurcommissie niet functioneert en dat er geen uitspraak is gedaan op hun verzoek tot beëindiging van de huur. De Marine verzoekt het gerecht om als restrechter op te treden en de huur te beëindigen per 16 januari 2019, de datum waarop EMB het gehuurde heeft ontruimd.

De gedaagde, EMB, heeft verweer gevoerd en stelt dat de Huurcommissie wel degelijk functioneert en dat de Marine misbruik maakt van procesrecht door nu een vordering in te dienen. Tijdens de zitting heeft de rechter gevraagd of er bezwaar is tegen het informeren van de Huurcommissie over de status van de zaak. De Marine had hier geen bezwaar tegen, maar EMB wel.

Het gerecht heeft besloten om de griffier op te dragen de Huurcommissie te verzoeken om uiterlijk 17 mei 2022 te antwoorden op vragen over de status van de Huurcommissie en het verzoek van de Marine. De verdere bespreking van de stellingen is aangehouden, en het gerecht heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot er meer duidelijkheid is over de werking van de Huurcommissie.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202103889
Vonnis d.d. 25 april 2022
inzake
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
handelend namens het krijgsmachtsdeel de Koninklijke Marine,
gezeteld in Den Haag, Nederland,
eiser,
gemachtigde: mr. Th. Aardenburg,
tegen
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ BRAKKEPUT N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries.
Partijen zullen hierna de Marine en EMB worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de Marine van 3 december 2021;
  • de akte eiswijziging van de Marine van 10 januari 2022;
  • de conclusie van EMB van 7 maart 2022;
  • de akte ter comparitie van de Marine;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 19 april 2022.
1.2.
Uitspraak is bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.Het verzoek / de vordering

2.1.
De Marine verzoekt het gerecht de Marine toestemming te verlenen voor de beëindiging van de huur met EMB, en het tijdstip waarop de huur een einde neemt vast te stellen op 16 januari 2019, zijnde de datum waarop EMB het gehuurde heeft ontruimd, althans een door het gerecht in goede justitie te bepalen tijdstip.
2.2.
EMB heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de Marine danwel afwijzing van haar vorderingen.

3.De beoordeling

3.1.
In deze zaak verlangt de Marine dat het gerecht de rol op zich neemt van de Huurcommissie. De Marine heeft op 19 november 2020 een verzoek bij de Huurcommissie ingediend om toestemming voor beëindiging van de huur als bedoeld in artikel 7:248 en 7:274 BW. Het betreft de overeenkomst met betrekking tot het watersport- en recreatiecentrum te Brakkeput (alwaar EMB tot januari 2019 restaurant
The Boathousedreef), waarover tussen partijen al jaren is geprocedeerd.
3.2.
Volgens de Marine oefent de Huurcommissie echter al geruime tijd haar wettelijke taak niet uit. Op het door haar ingediende verzoek is nog altijd geen uitspraak gedaan, en navraag naar de stand van zaken levert niets op. Er zou naar de gemachtigde van de Marine heeft gehoord sprake zijn van een dossierkast die op slot is en niet open kan. Volgens de Marine is er door de non-activiteit van de Huurcommissie sprake van schending van de door artikel 6 EVRM gewaarborgde toegang tot de rechter bij geschillen over burgerlijke rechten en verplichtingen. Om die reden moet de civiele rechter volgens de Marine als restrechter voorzien in het rechtsvacuüm dat is ontstaan. De Marine verwijst daarbij naar een uitspraak de rechter te Bonaire van 4 februari 2009 (zaaknummer EJ 2008/88, genoemd in C. de la Fuente en W.J. Noordhuizen,
Nederlands-Antilliaans en Arubaans huurrecht, paragraaf 7.2.) en naar de Sint Maartense zaak HR 10 november 1995, NJ 1996, 255 (
Erven Wathey vs ITO).
3.3.
EMB bestrijdt dat de Huurcommissie niet meer operationeel is. Volgens EMB is het verzoek van de Marine door de Huurcommissie behandeld, en kan het systeem niet worden omgegooid omdat de Marine de uitspraak niet geduldig wil afwachten. EMB heeft er in dit verband op gewezen dat haar gemachtigde in sommige zaken al jaren wacht op een rechterlijke uitspraak. Volgens EMB maakt de Marine met de onderhavige zaak misbruik van procesrecht.
3.4.
Ter zitting heeft de rechter partijen gevraagd of er bezwaar tegen bestaat dat de griffier telefonisch bij de Huurcommissie informeert of de Huurcommissie (inmiddels weer) functioneert en vraagt wat de stand is van de zaak van partijen. De Marine had daar geen bezwaar tegen, EMB wel.
3.5.
Het gerecht acht het voor de verdere beoordeling van deze zaak van belang antwoord te krijgen op de vragen
i)of de Huurcommissie thans (weer) actief is en
ii)of het onder 3.1 bedoelde verzoek van de Marine nog in behandeling is. Mede indachtig artikel 142 Rv, zal het gerecht de griffier opdragen het Land Curaçao, meer in het bijzonder de Huurcommissie, te verzoeken deze vragen voor 17 mei 2022 per e-mail aan de griffier te beantwoorden. Hierna zal het gerecht partijen berichten, ook over het verdere procesverloop.
3.6.
Omdat deze zaak geen zaak betreft als bedoeld in artikel 429b Rv, zal de zaak ook verder als een vorderingsprocedure worden gevoerd, en niet, zoals door de Marine omwille van de snelheid bepleit, als een verzoekprocedure.
3.7.
De verdere bespreking van de stellingen zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het gerecht:
4.1.
draagt de griffier op om het Land Curaçao, meer in het bijzonder de Huurcommissie, te verzoeken de onder 3.5 opgenomen vragen
i)en
ii)uiterlijk 17 mei 2022 te beantwoorden;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 25 april 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.