Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
‘verhuurster’),
huurder’)
,
1.Het procesverloop
bevel comparitie);
bewijsopdracht aan huurder);
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de huurder van een bar-restaurant tegenover de verhuurster in een geschil over de huurkoopovereenkomst. De huurder had gesteld dat hij van november 2009 tot mei 2016 maandelijks contant NAf 1.500 aan de verhuurster had betaald en dat er een overeenkomst van huurkoop was gesloten. Echter, de huurder is niet geslaagd in het bewijs van zijn stellingen. Het Gerecht oordeelde dat de door de huurder gestelde betalingen niet konden worden aangenomen, wat leidde tot de toewijsbaarheid van de vordering van de verhuurster in conventie en de afwijzing van de vorderingen van de huurder in reconventie.
Het procesverloop omvatte meerdere tussenvonnissen en getuigenverhoren, maar de getuigenverklaringen waren onvoldoende concreet en tegenstrijdig. Het Gerecht concludeerde dat de huurder in gebreke was gebleven met zijn betalingsverplichtingen en dat de verhuurster recht had op ontruiming van het gehuurde pand. De huurder werd veroordeeld om het gehuurde binnen dertig dagen na betekening van het vonnis te verlaten en te ontruimen, en daarnaast moest hij een bedrag van NAf 34.500 aan de verhuurster betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
In reconventie werden de vorderingen van de huurder afgewezen, waaronder de stelling dat er een huurkoopovereenkomst was gesloten en de verzoeken om terugbetaling van de aankoopsom. Het Gerecht oordeelde dat er geen grondslag was voor deze vorderingen en dat de verhuurster bevoegd was tot verrekening van de door de huurder betaalde bedragen met de huurtermijnen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. P.E. de Kort op 7 februari 2022.