ECLI:NL:OGEAC:2022:7

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
CUR201801594
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder niet geslaagd in bewijs huurkoop; ontruiming toegewezen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de huurder van een bar-restaurant tegenover de verhuurster in een geschil over de huurkoopovereenkomst. De huurder had gesteld dat hij van november 2009 tot mei 2016 maandelijks contant NAf 1.500 aan de verhuurster had betaald en dat er een overeenkomst van huurkoop was gesloten. Echter, de huurder is niet geslaagd in het bewijs van zijn stellingen. Het Gerecht oordeelde dat de door de huurder gestelde betalingen niet konden worden aangenomen, wat leidde tot de toewijsbaarheid van de vordering van de verhuurster in conventie en de afwijzing van de vorderingen van de huurder in reconventie.

Het procesverloop omvatte meerdere tussenvonnissen en getuigenverhoren, maar de getuigenverklaringen waren onvoldoende concreet en tegenstrijdig. Het Gerecht concludeerde dat de huurder in gebreke was gebleven met zijn betalingsverplichtingen en dat de verhuurster recht had op ontruiming van het gehuurde pand. De huurder werd veroordeeld om het gehuurde binnen dertig dagen na betekening van het vonnis te verlaten en te ontruimen, en daarnaast moest hij een bedrag van NAf 34.500 aan de verhuurster betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

In reconventie werden de vorderingen van de huurder afgewezen, waaronder de stelling dat er een huurkoopovereenkomst was gesloten en de verzoeken om terugbetaling van de aankoopsom. Het Gerecht oordeelde dat er geen grondslag was voor deze vorderingen en dat de verhuurster bevoegd was tot verrekening van de door de huurder betaalde bedragen met de huurtermijnen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. P.E. de Kort op 7 februari 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201801594
Vonnis d.d. 7 februari 2022
inzake
in de zaak van:
[VERHUURSTER](hierna:
‘verhuurster’),
wonende in Curaçao,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. S.K. Snel,
tegen
[HUURDER](hierna: ‘
huurder’)
,
wonende in Curaçao
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 januari 2020 (
bevel comparitie);
- het proces-verbaal van de comparitiezitting van 7 juli 2020;
- het tussenvonnis van 13 juli 2020 (
bewijsopdracht aan huurder);
- de akte overlegging verklaringen van verhuurster van 8 maart 2021;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 augustus 2021;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 augustus 2021;
- de conclusies na enquête van partijen van 22 november 2021.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
Bij het vonnis van 13 juli 2020 is huurder toegelaten tot bewijs van zijn stellingen:
a. dat hij van november 2009 tot mei 2016 maandelijks in contanten NAf 1.500 aan verhuurster heeft betaald of door anderen heeft laten betalen;
b. dat partijen een overeenkomst van huurkoop zijn aangegaan.
2.2.
Huurder is in geen van beide bewijsopdrachten geslaagd. Dit leidt er in conventie toe dat de door huurder gestelde betalingen niet kunnen worden aangenomen en dat de vordering van verhuurster in beginsel toewijsbaar is. In reconventie leidt dit tot afwijzing van de vorderingen van huurder. Dit wordt hierna nader toegelicht.
voorts in conventie
2.3.
Niet in geschil is dat huurder per 1 november 2009 NAf 116.000 aan verhuurster heeft betaald en voorts in mei 2016 en in september 2016 stortingen van steeds NAf 1.500 - heeft verricht. Uit de stellingen van verhuurster bij de Huurcommissie en in de brief van haar gemachtigde uit maart 2017 volgt dat huurder méér dan dat heeft betaald. Daaruit volgt immers dat huurder toen volgens verhuurster vanaf maart 2016 in gebreke was met zijn betalingen. Gelet op het feit dat de huurovereenkomst is ingegaan in februari 2005, moet geconcludeerd worden dat huurder de (huur)betalingen over 134 maanden heeft voldaan - kennelijk cash - wat neerkomt op in totaal NAf 201.000, vermeerderd met de twee betalingen van NAf 1.500 via de bank in 2016 (in totaal dus NAf 204.000). In zoverre kan verhuurster niet gevolgd worden in haar stelling dat door huurder na 2009 geen contante betalingen aan haar zijn gedaan.
2.4.
Huurder heeft niet bewezen dat hij méér dan NAf 204.000 heeft betaald. In de eerste plaats is niet gebleken van enige nadere betaling via - zoals in artikel 3 van het huurcontract was afgesproken - de bank. De door huurder voorgedragen getuigen […], […], […], […] en […] verklaren weliswaar dat zij een aantal malen getuige zijn geweest van contante betalingen aan verhuurster door […], de partner van huurder, en/of dat zij die betalingen zelf namens […] aan verhuurster hebben gedaan, maar hun verklaringen zijn weinig concreet en deels tegenstrijdig als het gaat om data, bedragen en frequentie. Bovendien kan uit hun verklaringen niet worden afgeleid dat betalingen zijn gedaan die uitgaan boven het hiervoor genoemde bedrag van NAf 204.000.
2.5.
Het voorgaande, in samenhang met hetgeen hierna in reconventie wordt overwogen, leidt tot de slotsom dat huurder vanaf maart 2016 in gebreke is gebleven met zijn betalingsverplichtingen en sindsdien slechts tweemaal NAf 1.500 heeft betaald. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de huurovereenkomst uit 2005 na het sluiten (en ontbinden) van de koopovereenkomst uit 2008 is blijven voortduren of is hervat, rechtvaardigt deze wanbetaling de gevorderde ontruiming. De termijn waarbinnen de ontruiming dient plaats te vinden zal worden bepaald op dertig dagen na betekening. De betalingsvordering van verhuurster ziet op betaling van 23 achterstallige maanden, berekend tot en met mei 2018 (23 x NAf 1.500 = NAf 34.500). Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de niet specifiek weersproken wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift. Over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden beslist conform artikel 136 sub III Procesreglement Civiele Zaken. Het gevorderde bedrag aan omzetbelasting zal bij gebreke van onderbouwing worden afgewezen.
voorts in reconventie
2.6
Huurder is tevens toegelaten tot het bewijs van zijn stelling - die niet door de schriftelijke stukken wordt ondersteund en die door verhuurster is betwist - dat partijen (in afwijking van de koopovereenkomst van 28 juli 2008) een overeenkomst van huurkoop zijn aangegaan. De verklaringen van de gehoorde getuigen bieden geen steun voor die stelling. Geen van de gehoorde getuigen heeft uit eigen wetenschap hierover iets terzake dienends verklaard. Evenmin is steun te vinden voor de aanname dat verhuurster zou hebben ingestemd met gespreide betaling van de koopsom in maandelijkse termijnen van NAf 1.500. Dit brengt mee dat verhuurster de koopovereenkomst van 28 juli 2008 op goede grond heeft kunnen ontbinden en dat voor de primaire vordering van huurder in reconventie (levering van het onroerende goed) geen grond is. Die vordering zal worden afgewezen.
2.7.
De subsidiaire vordering van huurder in reconventie (terugbetaling aankoopsom) is evenmin toewijsbaar. Een grondslag voor terugbetaling van het tot 2009 betaalde bedrag van NAf 116.000 is gesteld noch gebleken. Uit de gedragingen van partijen - de huurbetalingen door huurder in mei en augustus 2019 en de stellingen van verhuurster bij de Huurcommissie en in de brief van haar gemachtigde uit maart 2017 - blijkt integendeel dat partijen dit bedrag hebben aangemerkt als (verrekenpost voor) de door huurder verschuldigde huurtermijnen c.q. gebruiksvergoeding. In elk geval was verhuurster bevoegd tot verrekening van dit bedrag met de onbetaald gelaten huurpenningen of gebruiksvergoeding.
2.8.
De meer subsidiaire vordering van huurder in reconventie (voortzetting huurgenot zonder verschuldigdheid van huurpenningen tot en met 2022) is, gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen over de verschuldigdheid van huur, evenmin toewijsbaar.
ten slotte in conventie en in reconventie
2.9.
Op grond van het voorgaande zal worden beslist als hierna omschreven. Huurder zal daarbij als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding (in conventie: 3 punten tarief 5; in reconventie: de helft daarvan).

3.Beslissing

Het Gerecht:
in conventie
3.1.
veroordeelt huurder het gehuurde aan de […] binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis met alle personen en zaken die zich van de kant van huurder in en om het gehuurde bevinden, te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van verhuurster te stellen;
3.2.
verstaat dat de deurwaarder, door wie de gedwongen ontruiming zal dienen te geschieden, op grond van de wet- en regelgeving (artikel 555 e.v. Rv) bevoegd is de sterke arm van politie en justitie in te roepen, en verleent alvast toestemming voor de vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 557 en 444 lid 2 Rv;
3.3.
veroordeelt huurder aan verhuurster te betalen NAf 34.500, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 24 mei 2018 en te vermeerderen met NAf 1.875 aan buitengerechtelijke kosten;
3.4.
veroordeelt huurder in de kosten van het geding, aan de zijde van verhuurster begroot op NAf 3.750 voor salaris gemachtigde;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
3.7.
wijst af het gevorderde;
3.8.
veroordeelt huurder in de kosten van het geding, aan de zijde van verhuurster begroot op NAf 1.875 voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 7 februari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.