ECLI:NL:OGEAC:2022:69

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
CUR202200998
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering in kort geding inzake brandschade en verzekeringsdekking

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit drie personen wonend in Curaçao, een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap FATUM GENERAL INSURANCE N.V. naar aanleiding van brandschade aan een pand dat door hun erflaatster was verzekerd. De eisers vorderden dat de verzekeraar hen zou verplichten het pand te herstellen in de toestand van vóór de brand, die op 2 mei 2019 had plaatsgevonden. De verzekeraar weigerde dekking te bieden, omdat de bestemming van het pand was gewijzigd van woonhuis naar bedrijfsruimte, en eisers hadden nagelaten deze wijziging aan de verzekeraar te melden, zoals vereist in de polisvoorwaarden.

De procedure begon met een verzoekschrift van eisers op 4 maart 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 maart 2022. Tijdens deze behandeling werd duidelijk dat de brandverzekering en opstalverzekering die door de erflaatster waren afgesloten, niet van toepassing waren op de schade die was ontstaan door de brand, aangezien de benedenverdieping van het pand voor bedrijfsactiviteiten werd gebruikt. Het gerecht oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat de schade onder de dekking van de verzekeringen viel, en dat de verzekeraar niet in gebreke was gebleven.

Uiteindelijk heeft het gerecht de vorderingen van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij. De uitspraak werd gedaan door mr. P.E. de Kort op 7 april 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR202200998
Vonnis in kort geding van 7 april 2022
inzake
1) [EISER SUB 1],
2) [EISERES SUB 2],
3) [EISERES SUB 3],
wonend in Curaçao,
eisers,
gemachtigde: mr. A.I. Martis,
tegen
de naamloze vennootschap FATUM GENERAL INSURANCE N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
vertegenwoordigd door mr. R.G. Spinhoven.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagde worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Eisers hebben op 4 maart 2022 een verzoekschrift, met aangehecht producties 1, 2, 4, 7, 8 en 9, ingediend. Op 28 maart 2022 hebben eisers productie 14 overgelegd en zijn door gedaagde producties 1 t/m 9 overgelegd. Op 29 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [eisers sub 12 en 3], bijgestaan door mr. Martis, en […] (Quality Assurance Manager) namens gedaagde, bijgestaan door mr. Spinhoven, zijn verschenen en het woord hebben gevoerd, mede aan de hand van pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. […],
[…], de moeder van eisers (hierna: erflaatster), had de volgende verzekeringen afgesloten bij gedaagde voor het pand aan de [adres] (hierna: het pand):
  • Een brandverzekering F.O.C. (polisnummer: 100120379 met polisvoorwaarden mantelnummer 010-81) ten behoeve van de bovenverdieping van het pand (nr. […]), waarbij verzekerd is de inboedel, vanaf 30 november 1988 (hierna: de brandverzekering);
  • Een opstalverzekering Perfect Polis Woonhuis (polisnummer: 100178599) met polisvoorwaarden mantelnummer 071-04) ten behoeve van het pand, waarbij verzekerd is het woonhuis, vanaf 6 augustus 2012 (hierna: de opstalverzekering).
2.2.
In de polisvoorwaarden van beide verzekeringen (mantelnummer 010-81: artikel 8 sub a en mantelnummer 071-04: artikel 7.2. sub a) is – kort gezegd – opgenomen dat in geval de bestemming van het verzekerde object (waarin de verzekerde voorwerpen zich bevinden) wijzigt, de verzekeringnemer dit aan de verzekeringsmaatschappij moet doorgeven.
2.3.
Erflaatster had de benedenverdieping (nr. […]) met ingang van 1 maart 2018 verhuurd aan een huurder in het kader van bedrijfsactiviteiten:
“het les geven van zoete – hartige hapjes”. In de huurovereenkomst stond vermeld dat het de huurder niet was toegestaan om het pand als woonhuis te gebruiken.
2.4.
Op 2 mei 2019 is er brand uitgebroken op de benedenverdieping (nr. […]) van het pand. Door de brand is er brand-, rook- en waterschade ontstaan.
2.5.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft gedaagde eisers geïnformeerd dat de schade aan het pand niet is gedekt en niet voor vergoeding in aanmerking komt. In het onderwerp van de brief wordt gerefereerd aan de twee polisnummers zoals hierboven onder 2.1. vermeld. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Uit het onderzoek naar de oorzaak en toedracht van de schade is komen vast te staan dat de begane grond waar de brand is ontstaan, verhuurd wordt aan een derde die de ruimte gebruikt om kookles te geven. Het pand wordt niet als een woonhuis gebruikt zoals vermeld op het polisblad.
Conform artikel 7.2. lid a, is de verzekeringnemer bij wijziging van de bestemming van het gebouw verplicht aan de maatschappij hiervan schriftelijk kennis te geven. (…)”
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 23 september 2020 (CUR201800510) zijn de vorderingen van eisers tegen de huurder en gebruiker van het pand tot een vergoeding van de schade afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, kort gezegd en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, gedaagde, op grond van de bij gedaagde afgesloten verzekeringen, te bevelen om binnen één maand na dit vonnis het pand te herstellen in de toestand van vóór de brand, waarbij de kosten voor rekening komen van gedaagde, onder oplegging van een dwangsom, kosten rechtens.
3.2.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gerecht gaat voorbij aan het verweer van gedaagde dat eisers niet zouden kunnen worden ontvangen in hun vordering nu niet is gebleken dat een eventueel recht op schadevergoeding is overgegaan op eisers. In het kader van dit kort geding gaat het gerecht ervan uit dat eisers, zoals zij ter zitting hebben gesteld, de enige erfgenamen zijn van erflaatster, en samen de gerechtigden zijn met betrekking tot eventuele aanspraken jegens gedaagde.
4.2.
De vordering van eisers strekt tot uitkering van schade (in natura) door gedaagde. Volgens eisers is gedaagde gehouden over te gaan tot herstel van het pand op grond van de verzekeringen die door erflater zijn afgesloten. Eisers verwijzen hierbij naar de brandverzekering, de opstalverzekering en een brand/ontploffingsverzekering, waarvan ter zitting een ongetekend aanvraagformulier is bekeken.
4.3.
Voor een toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en in beginsel zonder nadere bewijsvoering, geoordeeld kan worden dat de bodemrechter met grote mate van waarschijnlijkheid de vordering zal toewijzen.
4.4.
Daarvan is hier geen sprake. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de schade die is ontstaan door de brand in het pand op de benedenverdieping, valt onder de dekking van een van de afgesloten verzekeringen. Immers, de brandverzekering is ten behoeve van de inboedel en de bovenverdieping (nr. [..]) afgesloten. De opstalverzekering is aangegaan voor het gehele pand, met bestemming woonhuis. Daar was ten tijde van de brand niet langer sprake van nu de bovenverdieping leegstond en de benedenverdieping in gebruik was genomen voor bedrijfsmatige activiteiten. Erflaatster en eisers hebben nagelaten, om zoals opgenomen in de polisvoorwaarden, gedaagde te informeren over de wijziging van de bestemming van het pand van woonhuis naar bedrijfsruimte. Een dergelijke melding zou, zoals ter zitting door gedaagde uiteengezet en niet door eisers is betwist, hebben geleid tot een inspectiebezoek van gedaagde. Tijdens zo’n bezoek wordt bepaald welke preventieve maatregelen moeten worden getroffen (bijvoorbeeld rookmelders), alvorens zou worden overgegaan tot het afsluiten/wijzigen van de verzekering. Gedaagde heeft toegelicht dat bedrijfsmatige activiteiten als het geven van kookworkshops over het algemeen een hoger risico met zich meebrengen, en waarschijnlijk zouden resulteren in hogere premies. Omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat gedaagde eisers de polisvoorwaarden met betrekking tot de bestemmingswijziging tegenwerpt, zijn in dit kort geding gesteld noch gebleken.
4.5.
Het beroep van eisers op een door erflaatster in 1986 afgesloten brandverzekering voor het gehele pand, kan hen evenmin baten. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat een dergelijke verzekering inderdaad is afgesloten. Het ter zitting bekeken originele formulier betrof een niet ondertekend aanvraagformulier, waarvan gedaagde betwist dat het ooit bij haar is ingediend, omdat in dat geval gedaagde in het bezit zou zijn van het originele aanvraagformulier en niet eisers. Ook overigens is niet gebleken dat op grond van dit aanvraagformulier een verzekering is afgesloten.
4.6.
Gelet op het voorgaande is in kort geding niet gebleken dat gedaagde, op grond van de afgesloten verzekeringen door erflaatster, zou moeten overgaan tot uitkering. De vorderingen van eisers zullen dan ook worden afgewezen. Gelet hierop behoeven de overige verweren geen behandeling meer.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst af de vordering;
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van gedaagde, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 7 april 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.