ECLI:NL:OGEAC:2022:61

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
CUR202200862
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag in kort geding wegens buitenproportionele toepassing

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao werd behandeld, hebben eisers, [EISER SUB 1] en [EISER SUB 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [GEDAAGDE], met als doel de opheffing van executoriaal beslag dat door gedaagde was gelegd op hun pensioen. De eisers stelden dat de verdere executie van de rente onrechtmatig was, gezien de omstandigheden van redelijkheid en billijkheid. De procedure begon met een verzoekschrift van eisers op 22 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 maart 2022. Tijdens deze behandeling voerden beide partijen hun standpunten aan, waarbij eisers betoogden dat het beslag misbruik van bevoegdheid opleverde en dat zij al meer hadden afbetaald dan oorspronkelijk geleend.

Het Gerecht oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen van eisers, vooral gezien het feit dat zij al een aanzienlijk bedrag hadden afbetaald. De rechter overwoog dat de executie van de rente door gedaagde in beginsel rechtmatig was, maar dat de omstandigheden van de zaak leidden tot de conclusie dat de voortzetting van de executie buitenproportioneel was. De rechter wees op de hoge rente en het feit dat eisers al een aanzienlijk bedrag hadden terugbetaald, wat leidde tot de conclusie dat de renteschuld alleen maar zou blijven toenemen.

Uiteindelijk besloot het Gerecht om het beslag op te heffen voor zover dit betrekking had op de executie van de rente, maar de eisers bleven wel verplicht om de hoofdsom te betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 4 april 2022 door rechter K.A.M. Lasten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling civiel
Zaaknummer: CUR202200862
Vonnis in kort geding van 4 april 2022
In de zaak van:

1.[EISER SUB 1] en

2. [EISER SUB 2],
beiden wonende te Curaçao,
eisers,
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van eisers met producties, op 22 februari 2022 ter griffie ingediend;
- de op 8 maart 2022 zijdens gedaagde ingediende producties;
- de mondelinge behandeling van 9 maart 2022, alwaar [eiser sub 1] en [gedaagde] zijn verschenen bijgestaan door hun respectieve gemachtigden en [eiser sub 2] zich door zijn gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen. Partijen hebben het woord gevoerd en de gemachtigde van [gedaagde] mede aan de hand van een overgelegde pleitnota;
- de e-mail van 21 maart 2021 van mr. Knoppel waarin het gerecht wordt bericht dat partijen er niet in zijn geslaagd een minnelijke regeling te treffen en het gerecht wordt verzocht alsnog vonnis te wijzen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 3 december 2012 gewezen tussen [gedaagde] als eiser en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als gedaagden, heeft het gerecht [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoofdelijk veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen het bedrag van NAf 96.400 vermeerderd met de rente van 18% per jaar over het bedrag van NAf 100.000 vanaf 29 april 2009 tot 31 augustus 2010 en vervolgens vermeerderd met de rente van 18% per jaar over het bedrag van NAf 96.400 tot de dag der algehele voldoening, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van NAf 5.000 met veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de kosten van de procedure.
2.2.
Gedaagde heeft het vonnis op 20 en 21 februari 2013 aan eisers doen betekenen. Op 27 maart 2013 en 3 mei 2013 heeft gedaagde executoriaal derdenbeslag doen leggen onder het voormalige Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen, thans het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (hierna: APC) ten laste van eisers.
2.3.
Maandelijks wordt er op het pensioen van [eiser sub 1] een bedrag van
NAf 1.136,46 ingehouden en op het pensioen van [eiser sub 2] NAf 880,88 ter aflossing van de schuld aan gedaagde.
2.4.
Bij brief van 27 september 2021 hebben eisers door tussenkomst van hun gemachtigde gedaagde gesommeerd tot beëindiging van de executie van het vonnis van
3 december 2012 en opheffing van de beslagen.
2.5.
Tot en met februari 2022 hebben eisers middels het beslag op hun pensioen totaal een bedrag van NAf 218.439,26 afbetaald aan gedaagde.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, gedaagde beveelt om binnen twee (2) uur na vertoon van het in dezen te wijzen vonnis, althans de betekening daarvan, het door hem, ten laste van eisers onder de APC gelegde executoriale beslagen op te heffen en wel onder verbeurte van een dwangsom ten laste van gedaagde van NAf 500 voor ieder uur of gedeelte daarvan welke na die twee uur zal aanvangen zonder dat gedaagde aan dat te geven bevel zal hebben voldaan, althans de beslagen opheft, met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure;
3.2.
Eisers leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Het door gedaagde ten laste van eisers gelegde beslag levert misbruik van bevoegdheid op en is reeds daarom onrechtmatig. Zij hebben inmiddels veel meer afgelost dan zij oorspronkelijk van gedaagde hebben geleend en bij de huidige wijze van aflossing zal de schuld blijven aangroeien in plaats van verminderen.
3.3.
Gedaagde heeft de stellingen van eisers weersproken en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers in hun vorderingen, dan wel afwijzing van die vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Gedaagde heeft het spoedeisend belang van eisers bij hun vorderingen betwist. Volgens gedaagde liggen de gelegde beslagen er reeds negen jaar en hebben eisers nagelaten te onderbouwen waarom er thans ineens een spoedeisend belang bestaat bij het opheffen van de beslagen.
4.2.
Het gerecht is van oordeel dat eisers voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Zo is door hen onweersproken gesteld dat zij reeds verschillende keren om een overzicht van hun betalingen en de thans nog openstaande vordering hebben verzocht, doch is daar door gedaagde nimmer gehoor aan gegeven, terwijl door eisers inmiddels wel meer dan het dubbele van de door hun van gedaagde geleende som geld aan gedaagde is terugbetaald. Gelet op het voorgaande is het spoedeisend belang van eisers voldoende vast komen te staan.
Vordering opheffing beslag
4.3.
Op grond van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag opheffen als dit beslag als vexatoir moet worden aangemerkt. Dat is het geval als het beslag als middel tot verhaal, gelet op de omstandigheden ten tijde van de beslaglegging op zodanige buitenproportionele wijze wordt toegepast dat het daarom onrechtmatig is. Daarbij is de hoogte van de te verhalen vordering van belang, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op die goederen in zijn belangen wordt getroffen (Hoge Raad 24 november 1995, NJ 1996, 161).
4.4.
Gedaagde heeft ter zitting aangevoerd dat door eisers tot op heden alleen nog rente is afbetaald. Op de hoofdsom is nog niets door eisers afgelost. Eisers hadden immers ten tijde van het leggen van het beslag reeds een renteschuld. De aflossingen zijn, zo voert gedaagde aan, tot op heden aangewend ter afbetaling van oplopende renteschulden en aflossing van de proceskosten. Door gedaagde is een overzicht gemaakt van de schuld, bestaande uit een opsomming van de componenten van de schuld (hoofdsom, kosten en rente) met aftrek van de door eisers gedane betalingen. In het verloop van de schuld – dus de beginstand van de schuld bestaande uit de hoofdsom, de rente en de kosten en hoe de betalingen van eisers op die schuld zijn afgeboekt en hoe de schuld zich vervolgens door de jaren heen heeft ontwikkeld – is geen inzicht gegeven. Op welke datum de renteschuld, gelet op de huidige maandelijkse betalingen, zal zijn afgelost en eisers ook op de hoofdsom en de lopende rente zullen gaan aflossen, kon gedaagde niet zeggen. Ook niet wanneer de schuld volledig door eisers zal zijn afgelost. Tussen partijen staat echter wel vast dat door gedaagden tot en met februari 2022 een bedrag van NAf 218.439,26 is betaald middels het gelegde beslag.
4.5.
Een rentevergoeding is de prijs die betaald moet worden voor het uitlenen van geld. Volgens vaste jurisprudentie dient die vergoeding te voldoen aan de maatstaven van de redelijkheid en de billijkheid. Bij vonnis is de tussen partijen overeengekomen rentevergoeding door het gerecht gematigd en vastgesteld op 18% per jaar. Eisers zijn veroordeeld tot betaling van die gematigde rente. De executie van die rente door gedaagde dient dan ook in beginsel als rechtmatig te worden aangemerkt.
4.6.
Het gerecht is echter van oordeel dat er inmiddels sprake is van een situatie van buitenproportionele toepassing van de beslaglegging. Daarvoor is het volgende redengevend. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de oorspronkelijke terugbetalingstermijn van de geldlening drie maanden betrof. De overeengekomen rentevergoeding betrof 7% per kwartaal. Nadat eisers in verzuim zijn geraakt met de nakoming van hun betalingsverplichtingen, kon gedaagde aanspraak maken op schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, gelijk aan de bedongen rente (ingevolge artikel 6:119 BW). Nu tussen partijen vaststaat dat eisers reeds enige tijd voor het vonnis van 3 december 2012 in verzuim waren geraakt, wordt ervan uitgegaan dat de na het vonnis verschenen rente in ieder geval schadevergoeding betrof. Uit het beknopte overzicht overgelegd door gedaagde kan worden opgemaakt dat de rente over de periode 2012 tot en met februari 2022 het bedrag van NAf 175.000,- beloopt. Dit is bijna het dubbele van het door eisers aan gedaagde verschuldigde bedrag aan hoofdsom. Daar komt bij dat volgens gedaagde er thans nog een schuld bestaat ter zake van de verschenen rente en aan aflossing van de hoofdsom niet binnen afzienbare tijd zal worden begonnen. De pensioenuitkering van eisers is tot de beslagvrije voet voor een derde deel beslagen. Gelet op de hoogte van die maandelijkse pensioenuitkering en zoals tevens door eisers onvoldoende weersproken is gesteld, dient te worden aangenomen dat eisers ook geen draagkracht hebben voor aflossing van een hoger bedrag per maand. Dit heeft tot gevolg dat de renteschuld van eisers aan gedaagde voorlopig alleen blijft aangroeien en de schuld, naar schatting, niet eerder dan over tien jaar, zoals ook ter zitting verklaard door gedaagde, zal zijn afgelost. Dat eisers in aanmerking komen voor een geldlening verstrekt door een bancaire instelling ter aflossing van de schuld, zoals aangevoerd door gedaagde, is door eisers ontkend en gelet op de hoge leeftijd en het inkomen van eisers evenmin aannemelijk. Het gerecht is van oordeel dat, gelet op voornoemde omstandigheden, voortzetting van het innen van schadevergoeding in de vorm van rente buitenproportioneel dient te worden geacht. Dat de bodemrechter dan ook zal oordelen tot matiging van de rente, acht het gerecht in kort geding voldoende aannemelijk. Het standpunt van gedaagde dat het verder innen gerechtvaardigd is omdat hij inmiddels jaren wacht op de terugbetaling van zijn geld en genoegen moet nemen met kleine deelbetalingen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Gedaagde heeft destijds een grote som geld ter leen uitgegeven aan eisers zonder daarvoor enige zekerheid te bedingen. Geacht moet dan ook worden dat gedaagde daarmee bewust een terugbetalingsrisico heeft gelopen die mede voor zijn eigen rekening dient te komen. Dat gedaagde voor de wanbetaling zijdens eisers gerestitueerd moet worden is juist, dat dit tot in lengte van dagen moet duren, is in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en wordt reeds daarom buitenproportioneel en dus onrechtmatig geacht.
4.7.
Gelet op al het voorgaande is het gerecht vooralsnog van oordeel dat voortzetting van de executie van de veroordeling tot betaling van rente thans onrechtmatig wordt geacht. Het beslag, voor zover dat betrekking heeft op de executie van de veroordeling tot betaling van rente, zal dan ook worden opgeheven. Eisers blijven echter gehouden te voldoen aan de veroordeling tot betaling van de hoofdsom, zodat het beslag ten aanzien daarvan niet zal worden opgeheven. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen aanleiding, zodat die vordering zal worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten zullen, gelet op de uitkomst van de zaak, worden gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding
5.1.
heft ophet ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gelegde executoriale derdenbeslag onder APC voor zover dit betrekking heeft op de executie van de bij vonnis van 3 december 2012 opgelegde veroordeling tot betaling van rente van 18% per jaar, met ingang van de datum van dit vonnis;
5.2.
verklaartdit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseertde proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen;
5.4.
wijst afhet meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. Lasten, rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg, en op 4 april 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.