In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao werd behandeld, hebben eisers, [EISER SUB 1] en [EISER SUB 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [GEDAAGDE], met als doel de opheffing van executoriaal beslag dat door gedaagde was gelegd op hun pensioen. De eisers stelden dat de verdere executie van de rente onrechtmatig was, gezien de omstandigheden van redelijkheid en billijkheid. De procedure begon met een verzoekschrift van eisers op 22 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 maart 2022. Tijdens deze behandeling voerden beide partijen hun standpunten aan, waarbij eisers betoogden dat het beslag misbruik van bevoegdheid opleverde en dat zij al meer hadden afbetaald dan oorspronkelijk geleend.
Het Gerecht oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen van eisers, vooral gezien het feit dat zij al een aanzienlijk bedrag hadden afbetaald. De rechter overwoog dat de executie van de rente door gedaagde in beginsel rechtmatig was, maar dat de omstandigheden van de zaak leidden tot de conclusie dat de voortzetting van de executie buitenproportioneel was. De rechter wees op de hoge rente en het feit dat eisers al een aanzienlijk bedrag hadden terugbetaald, wat leidde tot de conclusie dat de renteschuld alleen maar zou blijven toenemen.
Uiteindelijk besloot het Gerecht om het beslag op te heffen voor zover dit betrekking had op de executie van de rente, maar de eisers bleven wel verplicht om de hoofdsom te betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 4 april 2022 door rechter K.A.M. Lasten.