ECLI:NL:OGEAC:2022:59

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
CUR202201004
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het leggen van conservatoir maritaal beslag in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de vrouw, verzoekster, een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir maritaal beslag in het kader van haar echtscheidingsprocedure. De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 25 november 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna het gerecht op 16 februari 2021 de echtscheiding heeft uitgesproken. In de echtscheidingsprocedure heeft de vrouw verzocht om toepassing van artikel 1:152 van het Burgerlijk Wetboek, wat betreft de verdeling van de echtelijke woning. De vrouw heeft gegronde vrees voor verduistering door de man, die zij beschuldigt van het financieel benadelen van haar, met een geschatte schade van 1,4 miljoen gulden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2022 hebben beide gemachtigden het woord gevoerd. De vrouw verzoekt om verlof tot het leggen van beslag op de gelden en goederen die de notarissen van de vrouw en de man onder zich hebben, in verband met de koopovereenkomst van 1 oktober 2020 betreffende de echtelijke woning. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het gerecht om het verzoek van de vrouw af te wijzen.

Het gerecht heeft geoordeeld dat er voldoende aannemelijkheid is dat de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk zullen worden beperkt of uitgesloten. De vrees voor verduistering is ook aannemelijk, gezien de stellingen van de vrouw en de handelwijze van de man in het verleden. Het gevraagde verlof tot het leggen van beslag is verleend, en de beslissing omtrent de kosten is gereserveerd voor de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR202201004
Beschikking d.d. 18 maart 2022
Inzake
[de vrouw],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.A. Koert,
tegen
[de man],
ingeschreven in Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes,
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 4 maart 2022 met producties;
- de – naar aanleiding van de zogenaamde zwartmaking van het beslag - mondelinge behandeling op 15 maart 2022, alwaar zijn verschenen de beide gemachtigden. Zij beiden hebben het woord gevoerd, mr. Asjes aan de hand van schriftelijke notities die zij, met goedkeuring van de gemachtigde van de vrouw en de rechter, slechts gedeeltelijk heeft voorgedragen.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen.
2.2
De vrouw heeft op 25 november 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.
2.3
Bij beschikking van 16 februari 2021 heeft het gerecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in het bevolkingsregister.
2.4
In de echtscheidingsprocedure heeft de vrouw verzocht artikel 1:152 Burgerlijk Wetboek (BW) toe te passen. In verband daarmee heeft het gerecht de zaak verwezen naar de rol voor aktes. Het Hof heeft toestemming verleend in hoger beroep te komen tegen de beslissing van het gerecht voor zover de vrouw ontvankelijk is verklaard in haar verzoek toepassing te geven aan artikel 1:152 BW.
2.5
Met betrekking tot de echtelijke woning (hierna: de woning) is op 1 oktober 2021 een koopovereenkomst tot stand gekomen. Met de koper is overeengekomen dat de akte van levering zal worden gepasseerd ten overstaan van de notarissen van Moerdijk en Palm, uiterlijk – zoals nader overeengekomen – op 1 augustus 2022.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt
“om – voor zover de zwartmaking van beslagen nog geldig is – van het horen van de gemachtigde van gedaagde af te zien;
haar verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir maritaal beslag onder de
Stichting Derdengelden Notaris Moerdijk & Palm, op alle voor zodanig beslag vatbare gelden en/of goederen die de notarissen
van eiseres en gedaagdeonder zich heeft en/of zal verkrijgen of aan hen verschuldigd is of zal worden uit hoofde van de aan hen verstrekte opdracht als bedoeld in artikel 2 van de koopovereenkomst van 1 oktober 2020 betreffende de woning gelegen aan de Kaya [adres] op Curaçao (met uitzondering van de op genoemde woning uitstaande hypotheekschuld).”
3.2
In het licht van de feiten legt de vrouw aan dat verzoek het volgende ten grondslag. In de echtscheidingsprocedure verzoekt de vrouw op grond van artikel 1:152 BW om toedeling van de echtelijke woning, zonder enige verrekening. De echtelijke woning valt in beginsel in de te verdelen gemeenschap. De man heeft echter geen enkele bijdrage geleverd aan de financiering van de woning. Hij heeft de vrouw financieel benadeeld; haar materiële schade begroot de vrouw thans op 1,4 miljoen gulden. In verband met de koopovereenkomst met betrekking tot de woning zal de vrouw in de lopende procedure haar eis wijzigen en toebedeling van de netto-verkoopopbrengst aan haar verzoeken. Ook overigens wenst de vrouw de vermogensrechtelijke gevolgen voor haar van het huwelijk van partijen te beperken.
Er bestaat gegronde vrees voor verduistering omdat, gezien het handelen van de man tijdens het huwelijk, de redelijke verwachting bestaat dat de man bij uitbetaling van de overwaarde zijn gedeelte aan (toekomstig) verhaal zal onttrekken.
3.3
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt het gerecht geen toestemming aan de vrouw te verlenen tot het leggen van maritaal beslag en om het verzoek van de vrouw af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.4
Op de stellingen van partijen, voor zover voor de te nemen beslissing van belang, wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het beslagrekest strekt tot het leggen van derdenbeslag op een geldbedrag dat valt in de ontbonden nog te verdelen huwelijksgoederengemeenschap en dat de Stichting Derdengelden Notaris Moerdijk & Palm ten behoeve van de gemeenschap onder zich zal hebben.
4.2
De man betwist dat het onroerend goed en daarmee bedoeld geldbedrag in de gemeenschap valt. Dit gaat niet op: ook indien, zoals de man aanvoert, de woning door beide partijen vóór het huwelijk is aangekocht en gebouwd en het terrein en de woning op hun beider naam was geregistreerd, valt de woning (als goed “der echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig”) immers ingevolge artikel 1:94 lid 2 BW in de gemeenschap.
Onjuist is dus de opvatting dat de woning, zoals de man stelt, (ook) na 25 november 2021 (bedoeld zal zijn: 2020) in een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW valt.
4.3
De vrouw beroept zich ter onderbouwing van haar verzoek enerzijds op het door haar gedane beroep op artikel 1:152 BW en anderzijds op de door haar gestelde schade die de man haar zou hebben toegebracht, die zij thans begroot op 1,4 miljoen gulden.
4.4
Dat een verzoek tot toepassing van artikel 1:152 BW leidt tot een feitelijke opheffing van de gemeenschap (verzoekschrift, randnummer 14), ontbeert een wettelijke basis en is dus onjuist. Naar aanleiding van het beroep op artikel 1:152 BW heeft het gerecht in zijn beschikking van 16 februari 2021 overwogen en beslist dat de duur van het huwelijk van partijen minder is dan vijf jaren, namelijk van 26 november 2015 tot 25 november 2020 en dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek tot het uitsluiten dan wel beperken van de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk. Het Hof heeft de man vergunning verleend tussentijds hoger beroep in te stellen tegen vorenbedoelde beschikking. In dat hoger beroep is nog niet beslist. Daarom moet voor alsnog, in het kader van de onderhavige beoordeling, worden uitgegaan van de beslissing van het gerecht dat het huwelijk minder dan vijf jaren heeft geduurd, zodat op de voet van artikel 1:152 BW, op de grond dat het huwelijk door misbruik van omstandigheden is gesloten, de rechter de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk kan beperken of uitsluiten. Dat dat laatste zal gebeuren in die zin dat van de regel van artikel 1:94 BW ten gunste van de vrouw zal worden afgeweken, is – in het licht van hetgeen de vrouw heeft aangevoerd – bepaald niet ondenkbeeldig.
4.5
De stelling van de vrouw dat dat de man haar materiële schade heeft toegebracht, die zij thans schat op een bedrag van 1,4 miljoen gulden, is, zo heeft de man op zichzelf terecht aangevoerd, gebaseerd op onderzoek dat de zoon van de vrouw heeft uitgevoerd. Daarom past ten aanzien van die stelling behoedzaamheid. De vrouw heeft bedoelde stelling echter wel, in elk geval enigermate, onderbouwd, terwijl de man die stelling slechts bloot ontkent.
4.6
Op grond van het bovenstaande is voldoende aannemelijk dat de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk zullen worden beperkt of uitgesloten en/of dat de vrouw enige vordering – van nader te bepalen omvang – zal blijken te hebben op de man die in het kader van de verdeling zal dienen te worden verrekend.
4.7
Ook de gestelde vrees voor verduistering is voldoende aannemelijk, gelet op de stelling van de vrouw met betrekking tot de haar door de man toegebrachte schade, die- als eerder overwogen – slechts ongemotiveerd is betwist. Uit de handelwijze van de man in het verleden kan namelijk ook de aannemelijkheid van zijn handelen in de toekomst worden afgeleid. Indien de man de Porsche heeft teruggegeven aan [naam] N.V., wordt dat niet anders, alleen al niet omdat niet is gesteld of gebleken dat de vrouw vereenzelvigd moet worden met [naam] N.V.
4.8
Het gevraagde verlof zal worden verleend.
4.9
De beslissing omtrent de kosten zal worden gereserveerd tot de beslissing in de hoofdzaak.

5.De beslissing

Het gerecht:
verleent de vrouw verlof tot het leggen van conservatoir maritaal beslag onder de
Stichting Derdengelden Notaris Moerdijk & Palm, op alle voor zodanig beslag vatbare gelden en/of goederen die de notarissen van de vrouw en de man onder zich heeft en/of zal verkrijgen of aan hen verschuldigd is of zal worden uit hoofde van de aan hen verstrekte opdracht als bedoeld in artikel 2 van de koopovereenkomst van 1 oktober 2020 betreffende de woning gelegen aan de Kaya [adres] op Curaçao (met uitzondering van de op genoemde woning uitstaande hypotheekschuld).”;
reserveert de beslissing omtrent de kosten tot de beslissing in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. O. Nijhuis, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 18 maart 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.