ECLI:NL:OGEAC:2022:45

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
CUR201904507
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.V.L.M. Wannyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en nalatenschap na overlijden

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 maart 2022 een eindvonnis uitgesproken inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de erflater en zijn weduwe, na het overlijden van de erflater op 12 december 2016. De zaak betreft de verdeling van activa en passiva, waaronder onroerend goed, voertuigen, bankrekeningen en pensioenrechten. De partijen in deze procedure zijn de weduwe, de dochters van de erflater, en de executeur testamentair. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijksgoederengemeenschap moet worden verdeeld op basis van billijkheid, rekening houdend met de belangen van alle betrokken partijen. De rechtbank heeft de waarde van de activa en passiva vastgesteld en de onderlinge aanspraken van de partijen berekend. De weduwe heeft aanspraak gemaakt op verschillende activa, waaronder de woning in Barranquilla en de inboedel, terwijl de nalatenschap van de erflater aanspraak heeft op de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afwikkeling van de nalatenschap en de belangen van de minderjarige kinderen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201904507
Vonnis d.d. 28 maart 2022
inzake
(... executeur testamentair ...),
optredend in haar hoedanigheid van bewindvoerder over hetgeen uit de nalatenschap van (... erflater ...) is verkregen door de minderjarigen:
a. (... dochter 3 ...)en
b. (... dochter 4 ...),
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
en
(... dochter 2 ...),
gevoegde partij,
allen wonende in Curaçao,
gemachtigde: mr. L.L.A. Davelaar-Franklin,
tegen
(... DE WEDUWE ...),
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
wonende in Curaçao,
gemachtigde: mr. N.V.R. Doekhie.
Partijen worden hierna ook aangeduid als (... TE ...) c.s. en (... de weduwe ...) .

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Voor het procesverloop tot aan 10 mei 2021 wordt verwezen naar het tussenvonnis van die datum en de daarin genoemde processtukken. Op 7 juni 2021 hebben beide partijen een akte uitlating na tussenvonnis genomen. (... TE ...) c.s. heeft op 27 september 2021 een akte eisvermeerdering inzake proceskosten genomen.
1.2.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Daarbij waren (... TE ...) , (... zus TE ...) , (... dochter 2 ...) aanwezig, bijgestaan door mr. Davelaar-Franklin. Tevens was aanwezig (... dochter 1 ...) (... TE ...). (... de weduwe ...) was aanwezig, bijgestaan door mr. Doekhie. Verder was aanwezig R. Behilia, tolk, die hetgeen ter zitting is besproken zonodig voor (... de weduwe ...) heeft vertaald. Beide partijen hebben aan het einde van de zitting – met instemming over en weer – een niet voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.3.
Op 1 oktober 2021 heeft (... TE ...) c.s. per e-mail twee nadere producties in het geding gebracht.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De eisvermeerdering

2.1.
Bij akte eisvermeerdering van 27 september 2021 heeft (... TE ...) c.s. de vordering – zoals weergegeven in het tussenvonnis van 10 mei 2021 onder 3.1 –aldus aangevuld dat thans tevens wordt gevorderd om (... de weduwe ...) in de proceskosten te veroordelen.
2.2.
Ter onderbouwing van deze aanvulling heeft (... TE ...) c.s. aangevoerd dat de proceskosten voor rekening van (... de weduwe ...) dienen te komen omdat zij ervan op de hoogte was dat zij slechts recht had op het legaat van de auto’s en hierin niet wilde berusten.

3.De verdere beoordeling

de partijen in dit geding en de positie van (… de eerste echtgenote …)
3.1.
Het Gerecht is ambtshalve bekend met een op 29 september 2021 ingestelde procedure met nummer CUR202102862 waarin (... eerste echtgenote ...) partijen heeft gedagvaard en (onder meer) verdeling van de resterende ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen haar en erflater vordert. In die procedure heeft (... TE ...) c.s. een overlijdensakte overgelegd waaruit blijkt van het overlijden van (... zus TE ...) op ….. Zij wordt daarom in de onderhavige zaak niet langer als procespartij aangemerkt.
de huwelijksgoederengemeenschap van de erflater en (... de weduwe ...)
3.2.
In het tussenvonnis van 10 mei 2021 is een overzicht van de (gestelde) boedelbestanddelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van de erflater en (... de weduwe ...) weergegeven, voorzien van voorlopige oordelen daaromtrent. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Dat hebben zij bij hun aktes van 7 juni 2021 en ter zitting gedaan. Met inachtneming daarvan oordeelt het Gerecht zoals hierna zal volgen. Voor wat betreft de wijze van verdeling was onder 4.13 van het tussenvonnis overwogen dat partijen een concreet voorstel konden doen voor de daadwerkelijke verdeling. Behoudens ten aanzien van de voorgestelde verdeling van de woningen, hebben zij dat niet gedaan. Het Gerecht zal de wijze van verdeling op de voet van art. 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang.
toedeling en waardering activa
onverdeelde aandeel woning Kaya M
3.3.
Voor wat betreft erflaters aandeel in de (resterende) ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met (... eerste echtgenote ...) geldt dat, zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, partijen het erover eens zijn dat de waarde van het onverdeelde aandeel van erflater in de woning te Kaya M NAf 47.500 bedraagt. Nu (... de weduwe ...) daarmee instemt zal dit aandeel tegen voornoemde waarde aan de erflater worden toegedeeld, waarna aan (... de weduwe ...) wegens onderbedeling een bedrag van NAf 23.750 dient te worden toegekend.
3.4.
Met de uitkering terzake de kapitaalrisicoverzekering met betrekking tot voornoemde woning is kennelijk de daarop rustende hypotheek afgelost, waarna het restant van NAf 20.024,40 aan (... eerste echtgenote ...) is uitgekeerd. In het licht van de omstandigheid dat, na de bank, (... eerste echtgenote ...) de begunstigde was van deze verzekering, heeft (... de weduwe ...) onvoldoende toegelicht dat deze uitkering (deels) in de huwelijksgoederengemeenschap van haar en erflater moet worden betrokken. Voor zover de premies van deze verzekering (deels) door de erflater uit gemeenschapsgelden zijn voldaan, wordt opgemerkt dat (... de weduwe ...) daarvan mede profijt heeft aangezien zij meedeelt in de waarde van de woning die met die uitkering is afgelost.
woning Barranquilla
3.5.
Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen heeft (... de weduwe ...) , in het licht van de in dit kader overgelegde documenten, onvoldoende onderbouwd dat de woning te Barranquilla in verband met een erfenis buiten de huwelijksgoederen-gemeenschap dient te blijven en dat haar broer terzake mede gerechtigd zou zijn. Nu (... TE ...) c.s. zich daartegen niet verzet, zal deze woning worden toegedeeld aan (... de weduwe ...) tegen de vastgestelde waarde daarvan van NAf 35.634, waarna aan (de nalatenschap van) erflater wegens onderbedeling een bedrag van NAf 17.817 dient te worden toegekend.
timeshare
3.6.
Ten aanzien van de timeshare zijn partijen het ter zitting van 20 september 2021 over eens geworden dat deze, voor zover de eigendomsrechten daarop niet zijn vervallen en deze nog kunnen worden aangetoond, naar (... dochter 2 ...) gaat en (dat de waarde daarvan) dus niet meer in de verdeling hoeft te worden betrokken.
inboedel
3.7.
Aangezien voor de waarde van de te verdelen gemeenschapsgoederen (behoudens bijzonderheden) wordt uitgegaan van de datum van de feitelijke verdeling, wordt in hetgeen (... TE ...) c.s. na het tussenvonnis ten aanzien van de inboedel van de woning aan de Kaya V heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor de toekenning van een hogere waarde dan de daaraan in het tussenvonnis voorlopig toegekende waarde. De inboedel zal worden toegedeeld aan (... de weduwe ...) tegen een waarde van NAf 3.000, zodat zij wegens overbedeling NAf 1.500 dient te voldoen.
auto’s
3.8.
Partijen zijn het eens over de gezamenlijke waarde van de vijf auto’s van NAf 25.021. Voor wat betreft de toedeling wordt het volgende overwogen. Bij het opmaken van het testament van de erflater is er kennelijk geen rekening mee gehouden dat de vijf auto’s in de huwelijksgoederengemeenschap vielen en de erflater slechts kon beschikken over zijn onverdeelde aandeel daarin. Volgens (... TE ...) c.s. beoogde erflater met het legateren van de auto’s aan (... de weduwe ...) te bewerkstelligen dat zij met de inkomsten uit de verhuur daarvan in haar levensonderhoud en dat van hun kinderen kon voorzien. Nadat (... TE ...) tegen haar had gezegd dat de nalatenschap een vordering op haar had, heeft (… de weduwe …) op 30 mei 2019 de drie auto’s waarvan de erflater de waarde aan zijn drie oudste kinderen had gelegateerd, aan (... TE ...) afgegeven. Gelet daarop ligt de toedeling van de auto’s conform de feitelijke situatie het meest in de rede, in die zin dat de drie afgegeven auto’s aan erflater worden toegedeeld tegen de niet weersproken waarde daarvan van NAf 13.740. De twee overige auto’s worden toebedeeld aan (... de weduwe ...) tegen een waarde van NAf 11.281 (= 25.021 – 13.740). Daarna dient aan (... de weduwe ...) wegens onderbedeling een bedrag van afgerond NAf 1.229 (= 13.740 – 11.281 = 2.459 : 2) te worden toegekend.
3.9. (...
TE ...) c.s. heeft na het tussenvonnis het standpunt herhaald dat, indien het saldo van de nalatenschap negatief zal zijn en de legaten niet afgegeven kunnen worden, de huurinkomsten van de auto’s alsnog in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vallen. Aangezien de peildatum voor de vaststelling van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgemeenschap het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap is, vallen de huurinkomsten van na 12 december 2016 niet in de huwelijksgoederengemeenschap. Ingevolge artikel 3:172 BW delen deelgenoten, tenzij een regeling anders bepaalt, naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert. Gelet daarop zal dit punt in het kader van de nalatenschap aan de orde worden gesteld.
banksaldi en contanten
3.10.
In het tussenvonnis is overwogen dat partijen het vrijwel eens zijn over de totale som van de gelden op de bankrekeningen van erflater en (... de weduwe ...) op de peildatum, van afgerond NAf 8.300. (... TE ...) c.s. heeft bij haar akte van 7 juni 2021 aangevoerd dat daarnaast nog rekening moet worden gehouden met NAf 4.357,69 aan salaris van erflater over de maand december 2016, NAf 1.000 aan aanwezige cash gelden, NAf 4.590 aan opbrengsten van de huurauto’s in de maand december 2016 en NAf 456 in verband met de ontvangen ziektekostenclaim.
3.11.
In de – niet voorgedragen – pleitnota van 30 september 2021 heeft (... de weduwe ...) zich verzet tegen herberekening van deze waarde. Zij merkte op dat partijen zich mochten uitlaten over de in het vonnis genoemde openstaande posten en geen nieuwe mochten opnemen. (... de weduwe ...) betwist voorts dat het loon over de maand december 2016 in de huwelijksgoederengemeenschap valt en stelt zich op het standpunt dat loon na overlijden gebruikelijk aan de langstlevende/ nabestaanden toekomt voor de nodige uitgaven. Ten aanzien van de contante gelden van NAf 1.000 en de opbrengsten van de huurauto’s in de maand december 2016 heeft zij aangevoerd dat deze al in de berekening waren meegenomen.
3.12.
Het Gerecht overweegt als volgt. Nog afgezien van de omstandigheid dat van nieuwe posten geen sprake is – deze posten waren immers al opgenomen in de als productie 5 en 8 bij het verzoekschrift overgelegde boedelbeschrijvingen – geldt dat (... de weduwe ...) voldoende gelegenheid heeft gehad om op de akte van 7 juni 2021 te reageren. In het tussenvonnis is uitgegaan van de saldi op de bankrekeningen van de erflater en de (... de weduwe ...). Het contante geld was nog niet meegerekend. Dat er ongeveer een bedrag van NAf 1.000 aan contant geld voorhanden was op de datum van overlijden van de erflater is niet in geschil. Dit zal dan ook bij de banksaldi dienen te worden opgeteld. Datzelfde geldt voor het totaalbedrag van NAf 456 van de stortingen (NAf 376 op 14 december 2016 en twee keer NAf 40 op 27 december 2016) op de bankrekening van de erflater met als beschrijving “claim payment”.
3.13.
Op 16 december 2016 is het loon van de erflater over de maand december 2016, zijnde (afgerond) NAf 4.357, op zijn rekening gestort. Voor zover dat al aan de weduwe in plaats van aan de erfgenamen zou toekomen, geldt dat niet is gebleken dat sprake is van een door de werkgever getroffen aanvullende voorziening voor de nabestaanden. Het betreft immers loon dat weliswaar is uitbetaald na overlijden, maar betrekking heeft op een maand waarvan de erflater het eerste gedeelte nog in leven was. Dit loon zal bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dan ook tot de gelden van de erflater dienen te worden gerekend.
3.14.
Ten aanzien van de inkomsten met betrekking tot de huurauto’s tot en met 12 december 2016 hebben partijen ter zitting ingestemd om deze, rekening houdend met gemaakte kosten, te stellen op NAf 2.000.
3.15.
De totale som aan gelden van erflater en (... de weduwe ...) waarmee bij de verdeling rekening dient te worden gehouden bedraagt gezien het voorgaande NAf 16.113 (= 8.300 + 4.357 + 1.000 + 2.000 + 456). Nu (... de weduwe ...) feitelijk over de gelden heeft beschikt zullen deze aan haar worden toegedeeld, waarna zij wegens overbedeling een bedrag van afgerond NAf 8.056 aan (de nalatenschap van) erflater dient te voldoen.
vordering op (... TE ...) (koop Kaya V)
3.16.
Met betrekking tot de vordering op (... TE ...) aangaande de niet-doorgegane koop door de erflater van de woning aan de Kaya V heeft (... TE ...) meermaals toegelicht dat er aanvankelijk NAf 20.000 was gestort, maar dat zij verschillende betalingen voor de erflater heeft verricht (waaronder reiskosten, notariskosten, huur, kosten voor een oprit) waarna het restant NAf 9.267 bedraagt. Ter onderbouwing daarvan heeft zij verschillende stukken overlegd die deze lezing ondersteunen. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen kan en zal de exacte omvang van de vordering niet in dit geding worden vastgesteld en is dat een kwestie tussen (... TE ...) en degene(n) aan wie deze vordering zal worden toegedeeld. In het kader van de verdeling zal worden uitgegaan van de door (... TE ...) c.s. aan de vordering toegekende waarde. Ondanks dat het niet wenselijk is dat partijen na afwikkeling van de verdelingen op dit punt opnieuw gaan procederen, zou toedeling aan erflater zou de mogelijkheid om de hoogte van deze vordering te laten vaststellen feitelijk illusoir maken. De vordering zal worden dan ook worden toegedeeld aan (... de weduwe ...), waarna zij wegens overbedeling afgerond een bedrag van NAf 4.633 (9.267 : 2) dient te voldoen.
vordering op (... TE ...) (uitkering polis Ennia)
3.17.
Voor wat betreft de uitkering van de Ennia polis van NAf 41.481 zijn partijen het erover eens dat deze aan (... TE ...) is uitbetaald ten behoeve van de (minderjarige) kinderen van erflater. Deze valt dan ook niet in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
pensioen Guardian
3.18.
Voor wat betreft het door de erflater opgebouwde pensioen bij Guardian heeft (... de weduwe ...) zich op het standpunt gesteld dat, in plaats van verrekening, aan haar (en haar kinderen en (... dochter 1 ...)) maandelijks nabestaandenpensioen of partnerpensioen dient te worden uitbetaald, dan wel dat het gehele pensioen aan haar als weduwe toekomt omdat het Boon/Van Loon-arrest niet van toepassing is indien de gemeenschap wordt ontbonden als gevolg van de dood van een van de echtgenoten.
3.19.
De erflater heeft de pensioengerechtigde leeftijd niet bereikt. Uit de door (... de weduwe ...) zelf overgelegde polisvoorwaarden volgt dat indien de verzekerde voor 1 november 2027 overlijdt, de verzekeraar de som van de betaalde premies is verschuldigd. (... de weduwe ...) kan reeds daarom niet in haar redenering worden gevolgd dat zij aanspraak heeft op een maandelijkse uitkering. De Wet Verevening Pensioenrechten waarnaar zij heeft verwezen is hier te lande niet van toepassing.
3.20. (...
TE ...) c.s. stelt zich op het standpunt dat het gehele pensioen toekomt aan de erfgenamen. Zij heeft daartoe verwezen naar de door haar overgelegde notitie van 31 mei 2021 van Keesen Actuarissen waarin, net als (... de weduwe ...), het standpunt wordt ingenomen dat het Boon/Van Loon-arrest niet van toepassing is omdat het huwelijk is geëindigd door overlijden. Alleen heeft dat volgens Keessen Actuarissen tot gevolg dat de weduwe geen aanspraak heeft op verrekening van pensioenrechten. In de notitie wordt op grond van de verzekeringsvoorwaarden geconcludeerd dat de werkgever de uitkering diende door te betalen aan de nabestaanden. Daarmee worden volgen hen de erfgenamen bedoeld.
3.21.
Op grond van het arrest Boon/Van Loon (Hoge Raad 27 november 1981, NJ 1982,503) dienen de door partijen voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten te worden verrekend. In dat arrest is omtrent aanspraken op ouderdomspensioen als hier in het geding het volgende overwogen:
“(…) Pensioenrechten als hier bedoeld (…) zijn voorwaardelijke vorderingsrechten, die als zodanig op het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap reeds bestaan, ook al is het pensioen op dat tijdstip nog niet tot uitkering gekomen. Dit brengt mee dat zij krachtens art. 94 lid 3 Boek 1 in de algehele gemeenschap vallen en in de verdeling van die gemeenschap moeten worden betrokken, behalve voor zover zij zodanig verknocht zijn met de persoon van de echtgenoot die rechthebbende op het pensioen is, dat deze verknochtheid zich hiertegen verzet. In dit verband is in de eerste plaats van belang dat pensioenrechten als de onderhavige zich er naar hun aard niet toe lenen toegedeeld te worden aan een ander dan degene die rechthebbende op het pensioen is. Dit heeft in elk geval tot gevolg dat met deze rechten bij de verdeling niet anders rekening kan worden gehouden dan in de vorm van een waardeverrekening ten gunste van de andere echtgenoot.
Voor de vraag wanneer een zodanige verrekening op haar plaats is, is voorts van belang dat ter zake van pensioenrechten als de onderhavige niet alleen verknochtheid bestaat met de persoon van de rechthebbende op het pensioen, maar in de regel tevens een niet te verwaarlozen band met de persoon van de andere echtgenoot. Voor wat betreft de ouderdomspensioenen bestaat deze band hierin dat het pensioenrecht, zo de rechthebbende gehuwd is, uit maatschappelijk oogpunt bestemd is te voorzien in de behoeften van beide echtgenoten en dat voorts de opbouw van een zodanig pensioen, in verband met de gehele of gedeeltelijke financiering daarvan uit de gemeenschap en de bij velen bestaande taakverdeling binnen het huwelijk, in beginsel moet worden gezien als het resultaat van de gemeenschappelijke inspanning van beide echtgenoten, voortvloeiende uit de zorg die zij krachtens art. 81 Boek 1 BW aan elkaar verschuldigd zijn. Voor de weduwenpensioenen geldt, voor zover zij aan de gescheiden echtgenote ten goede zullen komen, iets soortgelijks, nu ook de opbouw daarvan geheel of gedeeltelijk uit de gemeenschap is bekostigd en door gemeenschappelijke inspanning in voormelde zin is tot stand gebracht.
Op grond van dit een en ander moet worden aangenomen dat pensioenrechten als de onderhavige in het algemeen voor het gedeelte dat op het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding of scheiding van tafel en bed reeds was opgebouwd, bij de verdeling van de gemeenschap door middel van verrekening in aanmerking moeten worden genomen. De verknochtheid aan de persoon van de rechthebbende verzet zich wegens de eveneens aanwezige band met de persoon van de andere echtgenoot daartegen niet. Dit is evenwel anders in geval de gemeenschap niet door echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt ontbonden, maar als gevolg van de dood van een der echtgenoten. De verknochtheid van het ouderdomspensioen aan de persoon van de rechthebbende staat eraan in de weg dat een verrekening moet plaatsvinden ten behoeve van de erfgenamen van de overleden andere echtgenoot, nu na het overlijden de zorg voor de persoon van deze laatste geen gewicht meer in de schaal werpt. Evenmin kunnen in geval de man overlijdt, zijn erfgenamen aanspraak maken op een verrekening ter zake van het aan de vrouw toekomende weduwenpensioen.”
3.22.
Uit voornoemd arrest volgt dat in het geval de (ex-)echtgenoot van de rechthebbende van de pensioenrechten overlijdt, de verknochtheid van het ouderdomspensioen aan de persoon van de rechthebbende in de weg staat aan een verrekening ten behoeve van de erfgenamen van de overleden andere echtgenoot. Dit omdat de zorgplicht voor de overleden andere echtgenoot en diens band met de pensioenaanspraken door diens overlijden komen te vervallen, en niet overgaan op diens erfgenamen. In het onderhavige geval is echter de omgekeerde situatie aan de orde. Het huwelijk is immers ontbonden door het overlijden van de rechthebbende (de erflater) en niet van de andere (ex-)echtgenoot. De zorgplicht voor de andere echtgenoot en diens band met de pensioenaanspraken is in dit geval dus niet vervallen, zodat er in deze situatie geen reden is om af te wijken van de hoofdregel dat de door (ex-)echtgenoot tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten in huwelijksgemeenschap zijn gevallen. Deze zijn immers uit maatschappelijk oogpunt bestemd om te voorzien in de behoefte van beide echtgenoten en moeten (in beginsel) als resultaat worden gezien van de gemeenschappelijke inspanning van beide echtgenoten.
3.23.
Gezien het voorgaande moet de waarde van de opgebouwde pensioenrechten vanaf de aanvang van de verzekering (1 januari 2007) tot aan de datum van ontbinding van het huwelijk van de erflater en (... eerste echtgenote ...) (29 december 2010) in beginsel geacht worden in hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap te vallen, behoudens eventuele door hen gemaakte andere afspraken. De waarde van de tijdens het huwelijk van de erflater en (... de weduwe ...) opgebouwde pensioenrechten valt in de thans te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De omstandigheid dat in de polisvoorwaarden is vermeld dat de uitkering voor de einddatum aan de werkgever wordt gedaan zodat die deze – na inhouding van belastingen en premies – aan de nabestaanden kan uitbetalen, maakt dat niet anders. Hetgeen na verdeling van voornoemde gemeenschappen resteert, valt in de nalatenschap van erflater. De door (... TE ...) c.s onder II gevorderde verklaring voor recht is dan ook niet toewijsbaar.
3.24.
Volgens de opgave van Guardian is de som van de van 1 januari 2007 tot en met december 2016 (tien jaar) betaalde premies NAf 104.700,55. Volgens de berekening van Keesen Actuarissen bedraagt het gedeelte dat is opgebouwd tijdens het huwelijk met (... de weduwe ...), van 4 november 2011 en 12 december 2016 (vijf jaar, een maand en acht dagen), NAf 53.502 bruto. Uit de door (... TE ...) c.s. bij e-mail van 1 oktober 2021 toegestuurde afrekening blijkt dat de werkgever van de erflater – na inhouding van belastingen en premies – in totaal een bedrag van NAf 83.588,41 netto aan de erfgenamen heeft uitgekeerd. Aldus zal voor wat betreft de nettowaarde van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten worden uitgegaan van een bedrag van afgerond NAf 43.490 (= 83.588,41 / 2 + [1/12 x 8.358,84 =] 696,57). Aangezien de pensioenrechten zich er naar hun aard niet toe lenen te worden toegedeeld aan een ander dan de rechthebbende, zullen deze aan de erflater worden toegedeeld, waarna de waarde dient te worden verrekend met (... de weduwe ...). Op grond daarvan heeft zij aanspraak op een bedrag van afgerond NAf 21.745.
onderlinge draagplicht passiva en regres
3.25.
Ten aanzien van de schulden wordt overwogen dat deze niet voor verdeling in aanmerking komen nu een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 BW. Voorop staat bovendien dat het niet mogelijk is door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikel 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van echtgenoten jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen echtgenoten dient ieder van hen voor de helft bij te dragen in de schuld tenzij daaromtrent anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW) of een afwijkende draagplicht heeft te gelden op gronden van redelijkheid en billijkheid. Indien, ten slotte, één van de echtgenoten, daartoe aangesproken door de schuldeiser, meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere echtgenoot (artikel 6:10 BW). Met inachtneming van dit uitgangspunt oordeelt het Gerecht als volgt.
3.26.
Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen zijn de hoogte van de schuld bij de Belastingdienst – na aftrek van restituties – van NAf 35.913 en de interval fee van NAf 1.998 voor de time share over het jaar 2016 niet in geschil. Feiten of omstandigheden die aanleiding geven om voor wat betreft de overige kleine schulden uit te gaan van een ander bedrag zijn niet aangevoerd, zodat wordt uitgegaan van het totaalbedrag van NAf 4.186. Na voldoening van voornoemde gemeenschapsschulden uit de nalatenschap, heeft de nalatenschap een regresrecht op (... de weduwe ...) van NAf 21.048,50 (= 42.097 (= [35.913 + 1.998 + 4.186] : 2)).
resumerend verdeling huwelijksgoederengemeenschap erflater en (... de weduwe ...)
3.27.
Gelet op het voorgaande zijn de aanspraken wegens over- en onderbedeling als volgt:
- (de nalatenschap van) erflater heeft aanspraak op NAf 32.006 (= 17.817 (woning Barranquilla) + 1.500 (inboedel) + 8.056 (gelden) + 4.633 (vordering (... TE ...));
- (… de weduwe …) heeft aanspraak op NAf 46.724 (= 23.750 (woning Kaya M + 1.229 (auto’s) + 21.745 (pensioen)).
Met betrekking tot de toedeling van de activa is (de nalatenschap van) erflater aan (... de weduwe ...) dan ook een bedrag verschuldigd van NAf 14.718 (46.724 – 32.006), met aftrek van de helft van de kosten van verdeling. Na voldoening van de schulden op naam van erflater heeft de nalatenschap op grond van regres aanspraak op een bedrag van NAf 21.048,50. Deze bedragen dienen te worden verrekend.
de nalatenschap van de erflater
omvang
3.28.
In het tussenvonnis van 10 mei 2021 is een overzicht van de gestelde bestanddelen van de nalatenschap weergegeven, voorzien van voorlopige oordelen daaromtrent. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Dat hebben zij bij hun aktes van 7 juni 2021 en ter zitting gedaan. Met inachtneming daarvan oordeelt het Gerecht zoals hierna zal volgen.
de helft van de huwelijksgoederengemeenschap met (... de weduwe ...)
3.29.
Nadat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met (... de weduwe ...) is afgewikkeld zal hetgeen aan erflater is toegedeeld tot de nalatenschap behoren. Op de schulden strekt hetgeen (... de weduwe ...) op grond van regres is verschuldigd – na verrekening – in mindering.
huuropbrengsten auto’s na 12 december 2016
3.30.
Ten aanzien van de huuropbrengsten van de huurauto’s van na het overlijden van de erflater wordt het volgende overwogen. Zoals onder 3.9 reeds is overwogen delen deelgenoten ingevolge artikel 3:172 BW naar evenredigheid van hun aandeel in de vruchten van gemeenschapsgoederen, tenzij een regeling anders bepaald. In het onderhavige geval heeft de erflater de auto’s aan zijn deelgenoot gelegateerd. Voor zover de legaten niet kunnen worden afgegeven door een negatief saldo van de nalatenschap, geldt dat in elk geval niet meer dan het aandeel van erflater in de huuropbrengsten in de nalatenschap valt, met aftrek van de helft van de kosten. (... TE ...) c.s. heeft echter steeds benadrukt dat de nalatenschap conform de wens van erflater moet worden verdeeld, en dat die wens was – hetgeen strookt met het in zijn testament opgenomen legaat van die auto’s – dat (... de weduwe ...) en hun dochters konden leven van de inkomsten uit de huurauto’s. Het standpunt dat die huurinkomsten alsnog in de nalatenschap dienen te vallen als de legaten niet kunnen worden afgegeven, is daarmee niet te rijmen.
waardevermindering van de drie aan (... TE ...) c.s. afgegeven auto’s
3.31.
Zoals reeds in het tussenvonnis van 10 mei 2021 is overwogen is er geen grond voor een door (... de weduwe ...) aan de nalatenschap te betalen vergoeding voor de waardevermindering van de drie auto’s die zij aan (... TE ...) heeft afgeven. De legatering aan (... de weduwe ...) van de vijf auto’s is immers niet geschied onder de voorwaarde dat zij de aan de drie oudste kinderen gelegateerde geldbedragen zou voldoen. De verplichting om – voor zover mogelijk – aan de drie oudste kinderen de aan hen gelegateerde waarde van drie auto’s uit te keren rust op de erfgenamen, niet op (... de weduwe ...) .
begrafeniskosten/MRI-polis
3.32.
Voor wat betreft de uitkering van het bedrag van NAf 25.000 op grond van de MRI-polis geldt dat – ook volgens de door (... TE ...) c.s. overgelegde notitie van Keessen Actuarissen – op grond van de algemene voorwaarden (... de weduwe ...), als zijnde de weduwe, als begunstigde van deze verzekering moeten worden aangemerkt. Hetgeen op grond van deze polis is uitbetaald valt dan ook niet in de nalatenschap. De door (... TE ...) c.s. onder III gevorderde verklaring voor recht is dan ook niet toewijsbaar.
3.33.
Ten aanzien van de vordering van (... de weduwe ...) op de nalatenschap terzake de begrafeniskosten van NAf 13.305,30 geldt dat niet in geschil is dat deze voor rekening komen van de nalatenschap. (... TE ...) c.s. stelt zich echter op het standpunt dat afgesproken was dat de begrafeniskosten zouden worden voldaan uit de uitkering op grond van de MRI-polis en dat de begunstiging conform die bedoeling moet worden uitgelegd. (... de weduwe ...) heeft gemotiveerd betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. (... TE ...) c.s. heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar de bij haar akte van 7 juni 2021 overgelegde e-mail van 11 augustus 2013 van erflater aan (… dochter 1 …), (... dochter 2 ...) en (... de weduwe ...). Deze is gestuurd de dag voor een grote ingreep die de erflater mogelijk niet zou overleven. Daarin is het volgende vermeld:
“Pa loke tami seguro di bida mester paga mi kosnan anto sobra ta wordu parti di un manera ku mi a manda un e-mail pa (... TE ...).”
3.34.
Uit voornoemde e-mail kan weliswaar worden afgeleid dat de erflater op 11 augustus 2013, nog voor het opstellen van zijn testamenten, beoogde dat de uitvaartkosten uit de uitkering van een levensverzekering zouden worden voldaan, waarna het restant zou worden verdeeld op de wijze als vermeld in een e-mail aan (... TE ...). Aangezien ook de polis bij Ennia betrekking had op een levensverzekering, kan echter niet worden vastgesteld dat de erflater in de e-mail doelde op de MRI-polis. Dit te minder nu niet in geschil is dat de erflater en (... TE ...) juist ten aanzien van de Ennia Polis afspraken hebben gemaakt. Daar komt nog bij dat, voor zover hieruit al een afspraak kan worden afgeleid waaraan (... de weduwe ...) gebonden moet worden geacht, niet is gesteld of gebleken dat de erflater deze afspraak voorafgaand aan zijn overlijden drieënhalf jaar later – na het opstellen van zijn testament – wenste te handhaven. Aldus is – tegenover de betwisting daarvan door (... de weduwe ...) – niet voldoende nader toegelicht dat de aanwijzing van de begunstigde, gelet op de verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer, aldus moet worden uitgelegd dat uit de uitkering de begrafeniskosten moesten worden voldaan. De vordering van (... de weduwe ...) terzake de begrafeniskosten, waarvan de hoogte niet is weersproken, valt dan ook in de nalatenschap. Het door (... de weduwe ...) onder I gevorderde is dan ook toewijsbaar met dien verstande dat – in plaats van een veroordeling tot betaling daarvan – deze kosten tot de passiva van de nalatenschap zullen worden gerekend.
pensioenverzekering
3.35.
Met verwijzing naar hetgeen ten aanzien van de verrekening daarvan is overwogen, valt het restant van de uitkering op grond van de pensioenverzekering bij Guardian na verrekening in de nalatenschap. Na aftrek van de aanspraak van (... de weduwe ...) resteert in beginsel een bedrag van NAf 61.843,41 (= 83.588,41 - 21.745). Daarbij dient echter rekening te worden gehouden met een eventuele aanspraak van (... eerste echtgenote ...) op een aan haar toekomend aandeel.
resumerend omvang nalatenschap
3.36.
Gelet op het voorgaande stelt het Gerecht de omvang van de nalatenschap vast als volgt.
ACTIVA
  • het onverdeelde aandeel van 50% in de woning aan de Kaya M, ter waarde van NAf 47.500, (met dien verstande dat ¼ onverdeeld aandeel is gelegateerd aan (... zoon ...), (... dochter 2 ...) en (... dochter 1 ...) );
  • het (thans nog) onverdeelde aandeel van 50% in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en (... de weduwe ...) , na afwikkeling van die verdeling bestaande uit:
o twee personenauto’s van het merk Hyundai, model Accent, met bouwjaar 2007, en de personenauto Mitsubishi Lancer met bouwjaar 2005;
o de uitkering op grond van de pensioenverzekering bij Guardian op naam van erflater, tegen een waarde van NAf 61.843,41 (= 83.588,41 - 21.745), waarop een eventuele aanspraak van (... eerste echtgenote ...) op een aan haar toekomend aandeel in mindering dient te komen;
PASSIVA
- de begrafeniskosten van NAf 13.305, te voldoen aan (... de weduwe ...);
- de schulden op naam van de erflater van in totaal NAf 42.097 (waarop hetgeen (... de weduwe ...) op grond van regres is verschuldigd in mindering strekt);
- eventuele vorderingen van (… de eerste echtgenote …).
legaten
3.37.
Met betrekking tot de legaten heeft (... TE ...) c.s. aangevoerd dat het er thans naar uitziet dat het saldo van de nalatenschap negatief zal zijn, waardoor er geen legaten kunnen worden afgegeven of uitbetaald, dan wel dat dit naar evenredigheid dient te gebeuren. Indien het saldo niet negatief zal zijn dient er bij de afgifte van de legaten van de vijf auto’s aan (... de weduwe ...) en de legaten van de waarde van drie van de auto’s rekening mee worden gehouden dat erflater slechts zijn onverdeelde aandeel van de auto’s kon legateren en dat de drie auto’s waarvan de waarde aan de drie oudste kinderen van erflater is gelegateerd sinds 30 mei 2019 in bezit zijn van (... TE ...) in haar hoedanigheid van executeur testamentair. Voor wat betreft het legaat van het 1/4e onverdeelde aandeel van erflater in de woning aan de Kaya M aan de drie oudste kinderen van erflater geldt dat – indien de legaten kunnen worden afgegeven – zij ieder voor 1/12e gerechtigd zullen zijn.
wijze van verdeling nalatenschap
3.38.
In deze tegen (... de weduwe ...) gerichte procedure zal niet worden overgegaan tot de door (... TE ...) c.s. gevorderde vaststelling van de verdeling van de nalatenschap. (... de weduwe ...) is daarbij immers geen partij. Dit nog afgezien van de omstandigheid dat het saldo van de nalatenschap nog niet kan worden vastgesteld. De exacte hoogte van de boedelkosten, de huidige waarde van de auto’s en de uitkomst van de door (... eerste echtgenote ...) aanhangig gemaakte procedure zijn immers nog onbekend. Bovendien hebben zowel (... dochter 1 ...), als (... de weduwe ...) in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van (... dochters 3 en 4 ...), de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard is. Bij een positief saldo dient de verdeling van de nalatenschap plaats te vinden conform het testament.
omgang met (... dochters 3 en 4 ...)
3.39. (...
TE ...) c.s. heeft ter onderbouwing van het onder IV gevorderde aangevoerd dat (... TE ...) als bewindvoerder regelmatig contact dient te hebben met de minderjarigen. Zij wil graag de minderjarigen mede verzorgen en opvoeden en wil dat daaromtrent afspraken worden gemaakt. In de – niet voorgedragen – pleitnota die zij ter zitting van 30 september 2021 heeft overgelegd heeft zij dit verzoek nader toegelicht. Daarin heeft zij een beroep gedaan op artikel 1:377a lid 1 BW.
3.40.
Zoals onder 4.5 van het tussenvonnis is overwogen wordt (... TE ...) c.s. geacht te procederen in haar hoedanigheid van bewindvoerder. Voor zover zij op persoonlijke titel meent recht op omgang te hebben dient een verzoek daartoe in een EJ-procedure aan het Gerecht te worden voorgelegd. Alsdan kan worden beoordeeld of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking en/of family life in de zin van artikel 8 EVRM. Nu een grondslag voor toewijzing van een omgangsregeling tussen een bewindvoerder en (een) rechthebbende(n) (in dit geval (... dochters 3 en 4 ...)) ontbreekt en partijen hierop tijdens de procedure ook verder niet zijn ingegaan, zal de verzochte contactregeling worden afgewezen. Dit laat overigens onverlet dat het uiteraard wenselijk moet worden geacht dat de dochters van erflater contact hebben met hun familie van vaderszijde. Partijen hebben elkaar in deze procedure verweten ten onrechte bepaalde standpunten in te nemen. Er is sprake van een ingewikkelde materie en partijen worden over en weer deels in het ongelijk gesteld. In het licht daarvan kan geen van hen worden verweten bewust de afwikkeling te hebben gefrustreerd. (... de weduwe ...) dient zich te realiseren dat de (onbezoldigde) inzet van (... TE ...) gericht is op de behartiging van de belangen van met name (... dochters 3 en 4 ...), terwijl (... TE ...) c.s. zich moet realiseren dat de inzet van (... de weduwe ...) er op is gericht zo goed mogelijk in het levensonderhoud van haar en haar dochters te kunnen voorzien. De belangen waarvoor zij strijden lopen dus grotendeels parallel. Het is te hopen dat partijen in staat zijn om na afronding van de onderhavige procedure, de familiebetrekkingen te herstellen en zich gezamenlijk in te zetten voor de belangen de minderjarigen.
proceskosten
3.41.
De bij de laatste eisvermeerdering door (... TE ...) c.s. gevorderde veroordeling van (... de weduwe ...) in de proceskosten wordt afgewezen. Mede gelet op de uitkomst van de procedure kan (... TE ...) c.s. niet worden gevolgd in haar stelling dat de onderhavige procedure slechts nodig was omdat (... de weduwe ...) zich ten onrechte op het standpunt stelde dat zij aanspraak had op meer dan het legaat van de auto’s. In de uitkomst van de zaak en de familierechtelijke betrekkingen tussen partijen wordt aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren op de in het dictum te vermelden wijze.
3.42.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen. Hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.

4.De beslissing

Het Gerecht:
4.1.
stelt vast de verdelingvan de huwelijksgoederengemeenschap tussen wijlen (... erflater ...) en (... de weduwe ...) , op de volgende wijze:
- aan (de nalatenschap van) erflater worden de volgende activa toegedeeld:
o het onverdeelde aandeel van 50% in de woning gelegen aan de Kaya M tegen een waarde van NAf 47.500;
o de twee personenauto’s van het merk Hyundai, model Accent, met bouwjaar 2007, en de personenauto Mitsubishi Lancer met bouwjaar 2005 tegen een totale waarde van NAf 13.740;
o de uitkering op grond van de pensioenverzekering bij Guardian op naam van erflater, voor zover tijdens het huwelijk met (... de weduwe ...) opgebouwd tegen een waarde van NAf 43.490;
- aan (... de weduwe ...) worden de volgende activa toegedeeld:
o de woning op naam van (... de weduwe ...) in Barranquilla, Colombia, tegen een waarde van NAf 35.634;
o de inboedel van de laatste echtelijke woning gelegen aan de Kaya V tegen een waarde van NAf 3.000;
o de personenauto van het merk Hyundai, model Tucson, bouwjaar 2007 en de personenauto Hyundai i10, bouwjaar 2009, tegen een totale waarde van NAf 11.281;
o de saldi op de bankrekeningen van erflater en (... de weduwe ...) en de contante gelden tegen een waarde van NAf 16.113;
o de vordering op (... TE ...) (... TE ...) in verband met de niet-doorgegane verkoop van de woning aan de Kaya V, tegen een waarde van NAf 9.267;
- op de datum van de akte van verdeling en levering heeft Quintero wegens onderbedeling aanspraak op een bedrag van NAf 14.718, met aftrek van de helft van de kosten van de verdeling;
- het bedrag waarop (... de weduwe ...) wegens onderbedeling aanspraak heeft wordt verrekend met hetgeen zij – na voldoening van de schulden op naam van erflater – uit hoofde van regres verschuldigd is;
4.2.
stelt vast de omvangvan de nalatenschap van (... erflater ...) , overleden op 12 december 2016 in Curaçao, als volgt:
ACTIVA
- het onverdeelde aandeel van 50% in de woning aan de Kaya M, ter waarde van NAf 47.500 (met dien verstande dat ¼ onverdeeld aandeel is gelegateerd aan (... zoon ...) , (... dochter 2 ...) en (... dochter 1 ...) );
- het onverdeelde aandeel van 50% in de (thans nog onverdeelde) ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en (... de weduwe ...) , na afwikkeling van die verdeling bestaande uit:
o twee personenauto’s van het merk Hyundai, model Accent, met bouwjaar 2007, en de personenauto Mitsubishi Lancer met bouwjaar 2005 (met dien verstande dat daarbij rekening dient te worden gehouden met daarop gevestigde legaten);
o de uitkering op grond van de pensioenverzekering bij Guardian op naam van erflater, tegen een waarde van NAf 61.843,41 (= 83.588,41 - 21.745), waarop een eventuele aanspraak van (... eerste echtgenote ...) op een aan haar toekomend aandeel in mindering dient te komen;
PASSIVA
- de begrafeniskosten van NAf 13.305, te voldoen aan (... de weduwe ...) ;
- de schulden op naam van de erflater van in totaal NAf 42.097 (waarop hetgeen (... de weduwe ...) op grond van regres is verschuldigd in mindering strekt);
- eventuele vorderingen van (… eerste echtgenote …)
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.V.L.M. Wannyn, rechter, en op 28 maart 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.