ECLI:NL:OGEAC:2022:39

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
CUR202100812
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekrecht en erfpacht bij illegaal gebouwde woning op overheidsgrond

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Banco di Caribe N.V. (BdC) en een gedaagde, die een krediet had afgesloten met de bank. De gedaagde had een krediet van NAf 133.527,06 ontvangen, waarvoor hij een hypotheek had verleend op een woning die later bleek illegaal te zijn gebouwd op overheidsgrond. De bank ontdekte dat het hypotheekrecht niet de woning omvatte, wat leidde tot een vordering van de bank op de gedaagde voor een uitstaand bedrag van NAf 151.748,61, inclusief rente en kosten. De gedaagde was in gebreke gebleven met zijn betalingsverplichtingen, en de bank vorderde onder andere dat de gedaagde een recht van erfpacht zou aanvragen voor de grond waarop de woning staat, en dat hij zou meewerken aan het vestigen van een hypotheekrecht ten gunste van de bank. De rechter oordeelde dat de gedaagde zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat de vorderingen van de bank toewijsbaar waren. Het vonnis bevatte ook bepalingen over de proceskosten en de uitvoerbaarheid van het vonnis.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100812
Vonnis d.d. 21 maart 2022
inzake
BANCO DI CARIBE N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres, hierna: ‘
de Bank’,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en E.G.I. van der Plank,
tegen
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
[gedaagde], hierna: ‘[
gedaagde]’,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop laat zich als volgt samenvatten:
  • het verzoekschrift van BdC van 12 maart 2021;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 3 mei 2021;
  • de akte overleggen stukken van BdC van 10 augustus 2021;
  • de toelichting van BdC overgelegd ter comparitie van 10 augustus 2021;
  • de e-mail van de rechter aan partijen van 10 augustus 2021;
  • de als akte uitlating aangemerkte e-mail van [gedaagde] van 13 september 2021;
  • de akte uitlating van BdC van 15 november 2021;
  • de akte uitlating van BdC van 7 februari 2021.
1.2.
In hun laatste aktes hebben beide partijen vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

In deze zaak wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. a) Bij kredietovereenkomst van 17 september 2019 heeft BdC aan [gedaagde] een krediet verstrekt van NAf 133.527,06 tegen een rente van 6,5% per jaar. Het betrof een herstructurering van een eerder krediet.
b) Tot zekerheid van de nakoming van zijn verbintenissen jegens BdC heeft [gedaagde] bij hypotheekakte van 16 maart 2011 (productie 4) hypotheek aan BdC verleend op zijn onroerende zaak te Zuid Popo, waartegenover BdC [gedaagde] destijds een lening verstrekte. Deze lening werd verstrekt op basis van een in opdracht van [gedaagde] door Taxatiekantoor Salas opgemaakt taxatierapport (productie 3), waarin de door [gedaagde] op het perceel gebouwde verdiepingswoning wordt omschreven en waarin staat dat het erfpachtgrond betreft. De getaxeerde executiewaarde bedroeg NAf 295.000.
c) [gedaagde] is in gebreke gebleven met zijn aflossingsverplichtingen, waarna BdC het krediet heeft opgezegd en de uitstaande bedragen heeft opgeëist.
d) Vervolgens is BdC tot de ontdekking gekomen dat het aan haar verleende hypotheekrecht niet mede de in het taxatierapport Salas omschreven woning omvat. Die woning is (illegaal) gebouwd op overheidsgrond. De executiewaarde van de aan BdC verhypothekeerde onroerende zaak is volgens een rapport van taxatiekantoor Ares slechts NAf 50.000.
f) Per 26 februari 2021 bedraagt het uitstaande bedrag onder de beëindigde kredietovereenkomst, inclusief een ongeoorloofde debetstand in rekening-courant ad NAf 11.035,94, volgens de boeken van BdC, inclusief rente tot die datum, NAf 151.748,61.

3.De vordering en het verweer

3.1.
BdC vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan BdC tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het bedrag ten belope van NAf 151.748,61, te vermeerderen met de per jaar samengestelde boeterente van 18% over NAf 35.281,63 en de samengestelde contractuele rente van 6,5% per jaar over NAf 116.466,98 vanaf 26 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten;
ii. veroordeling van [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis een recht van erfpacht op het perceel waarop de door hem opgetrokken woning ligt als omschreven in het rapport Salas overgelegd als productie 3 aan te vragen;
iii. veroordeling van [gedaagde] om onverwijld zijn voorwaardelijke medewerking te verlenen aan om datgene te doen wat nodig is om het recht van erfpacht te verkrijgen en te vestigen;
iv. dat BdC wordt gemachtigd om de onder ii en iii genoemde aanvraag en overige handelingen in verband met het verkrijgen en vestigen van het erfpachtrecht zelf te (laten) verrichten, indien [gedaagde] niet voortvarend handelt;
v. veroordeling van [gedaagde] om binnen twee dagen na vestiging van het erfpachtrecht mee te werken aan het vestigen van een hypotheek ten gunste van BdC conform de op hem van toepassing zijnde voorwaarden in de als productie 4 door BdC overgelegde hypotheekakte;
vi. dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW in plaats treedt van de hypotheekakte en dat het gerecht een notarismedewerker als dwangvertegenwoordiger aanwijst voor het geval [gedaagde] niet binnen de onder v. gestelde termijn zijn medewerking heeft verleend bij het vestigen van een hypotheekrecht;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten.
,
3.2. [
Gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen, voor zover gehandhaafd en voor zover voor de beoordeling van belang, zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
BdC heeft in haar verzoekschrift uiteengezet dat [gedaagde] haar bij de hypotheekverstrekking in 2011 en de daarmee samenhangende geldlening heeft misleid door BdC een taxatierapport voor te houden waarin in strijd met de waarheid was opgenomen dat [gedaagde]s erfpachtrecht mede de door [gedaagde] gebouwde verdiepingswoning omvatte. Volgens BdC was [gedaagde], anders dan BdC zelf, ervan op de hoogte dat het taxatierapport onjuist was, en was [gedaagde] te kwader trouw. [Gedaagde] heeft dat laatste in zijn conclusie van antwoord betwist. Ten aanzien van de hoogte van het gevorderde bedrag heeft [gedaagde] in die conclusie aangevoerd dat hij al geruime tijd geen toegang meer heeft tot internetbankieren en dat het gevorderde bedrag niet juist kan zijn.
4.2.
Op de comparitie van partijen is de mogelijkheid van een minnelijke regeling besproken. De rechter heeft het besprokene na de zitting in een e-mail aan partijen als volgt samengevat:
“I. Ter zitting is duidelijk geworden dat de bedoeling van partijen destijds is geweest dat ook het nieuwe huis tot zekerheid zou strekken voor het verleende krediet en dat de hypotheek ook dat huis zou omvatten. Dhr. [gedaagde] heeft beargumenteerd uiteengezet dat van kwade trouw bij hem geen sprake was. Ik zou daar in dit stadium van het geding ook van willen uitgaan.
II. Besproken is dat beide partijen er belang bij hebben dat [gedaagde] het terrein waarop het nieuwe huis staat in erfpacht krijgt. Dat huis op erfpachtgrond zou volgens beide partijen voldoende waarde vertegenwoordigen om het uitstaande krediet in te lossen of om als onderpand te dienen bij voortzetting van de kredietverlening.
III. Idealiter zou ongeveer 0,5 hectare huurgrond beschikbaar kunnen blijven voor [gedaagde], evenals het stuk erfpachtgrond waarop het oude huisje staat.
De te nemen stappen:
- [Gedaagde] haalt uiterlijk volgende week een nieuwe token op bij de bank (kosten NAf 160) en zal zo de opbouw van de vordering(en) van de bank nader kunnen nagaan. De bank zal aan [gedaagde] de eventueel ontbrekende informatie verschaffen;
- Partijen stellen binnen een maand de vordering van de bank vast, alsmede de (voorlopig) toepasselijke rente;
- [Gedaagde] verleent binnen een maand machtiging aan de bank (of een door de bank aan te wijzen deskundige) om namens [gedaagde] bij Gobiernu een aanvraag te doen tot omzetting/uitgifte in erfpacht van de grond waarop het nieuwe huis staat, en machtigt de bank bij voorbaat om mede namens hem het recht van hypotheek te vestigen op dit nieuwe erfpachtrecht;
- De bank neemt totdat het erfpachtrecht is verleend – maar in eerste instantie gedurende maximaal de komende twee jaar - genoegen met betaling van alleen de rente. Zodra de erfpacht is verleend of zodra die twee jaar om zijn, bespreken partijen de aflossingsmogelijkheden, al dan niet door verkoop van het nieuwe huis.
- Zolang [gedaagde] zijn medewerking aan de erfpachtaanvraag en de hypotheekvestiging blijft verlenen en aan zijn (rente)verplichtingen voldoet, zal de bank niet overgaan tot uitwinning van het erfpachtrecht op het oude huis.”
4.3.
Uit de vervolgens door [gedaagde] genomen akte blijkt dat hij ervan heeft afgezien een ‘token’ bij BdC op te halen. Uit de akte van BdC volgt dat BdC [gedaagde] rekeningoverzichten heeft verschaft en dat [gedaagde] geen erfpacht heeft aangevraagd en de hem door BdC voorgelegde machtiging niet heeft getekend. Er zal dan ook alsnog worden beslist op het gevorderde.
4.4.
Vaststaat dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met zijn betalingsverplichtingen. De hoogte van de vordering is door BdC voldoende onderbouwd en is door [gedaagde], zeker nadat hij gelegenheid had gehad het rekeningverloop met een ‘token’ na te gaan en nadat BdC hem nadere gegevens had verstrekt, onvoldoende gemotiveerd betwist. De betalingsvordering van BdC is dan ook toewijsbaar. De door [gedaagde] gegeven uitleg van de oorzaak van zijn betalingsproblemen - inkomstenverlies door de corona-epidemie - kan op zichzelf niet aan toewijzing in de weg staan. Daarbij komt dat BdC, zoals ook blijkt uit het ter zitting besprokene, [gedaagde] enig respijt heeft gegeven en willen geven.
4.5.
Ook de overige vorderingen van BdC die ertoe strekken dat BdC alsnog een hypotheekrecht op de woning verkrijgt zijn toewijsbaar. Daarvoor is niet vereist dat [gedaagde] te kwader trouw was ten tijde van de taxatie, hypotheekverlening en geldlening als bedoeld onder 2 b). Partijen zijn het er immers over eens dat het de bedoeling was dat (ook) de woning onder het aan BdC te verlenen hypotheekrecht zouden vallen. Dat is wat tussen partijen is overeengekomen. De vorderingen van BdC in dit geding kunnen bewerkstelligen dat [gedaagde] alsnog aan zijn verbintenis op dit punt voldoet en dat die verbintenis dus wordt nagekomen.
4.6.
Een nadere grond voor toewijzing van de vorderingen met betrekking tot het erfpachtrecht en de hypotheekverstrekking is voorts gelegen in artikel 26 van de bij de kredietovereenkomst van 17 september 2019 behorende algemene voorwaarden. Daarin is onder meer bepaald, samengevat, dat een kredietnemer op verzoek van BdC gehouden is additionele zekerheid te verstrekken indien de bestaande zekerheid onvoldoende is geworden.
4.7.
De vorderingen van BdC zullen worden toegewezen als hierna omschreven. Over de buitengerechtelijke incassokosten zal, mede gelet op de overgelegde sommatiebrieven, worden beslist conform artikel 136 sub III Procesreglement Civiele Zaken. [Gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.Beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan BdC van NAf 151.748,61, te vermeerderen met samengestelde rente van 18% per jaar over NAf 35.281,63 en samengestelde rente van 6,5% per jaar over NAf 116.466,98 vanaf 26 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en te vermeerderen met NAf 3.000 voor buitengerechtelijke kosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis een recht van erfpacht op het perceel waarop de door hem opgetrokken woning ligt als omschreven in het rapport Salas overgelegd als productie 3 aan te vragen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om onverwijld zijn voorwaardelijke medewerking te verlenen aan om datgene te doen wat nodig is om het recht van erfpacht te verkrijgen en te vestigen;
5.4.
machtigt BdC om de onder 5.2. en 5.3 genoemde aanvraag en overige handelingen in verband met het verkrijgen en vestigen van het erfpachtrecht zelf te (laten) verrichten, indien [gedaagde] niet voortvarend handelt;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na vestiging van het erfpachtrecht mee te werken aan het vestigen van een hypotheek ten gunste van BdC conform de op hem van toepassing zijnde voorwaarden in de als productie 4 door BdC overgelegde hypotheekakte;
5.6.
bepaalt dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW in plaats treedt van de hypotheekakte en benoemt een door de door BdC te benaderen notaris aan te wijzen notarismedewerker als dwangvertegenwoordiger voor het geval [gedaagde] niet binnen de onder 5.5 gestelde termijn zijn medewerking heeft verleend bij het vestigen van een hypotheekrecht;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van BdC tot op heden begroot op NAf 1.520 aan griffierecht, NAf 443,46 aan oproepingskosten, NAf 898,50 aan beslagkosten en NAf 6.000 voor salaris gemachtigde;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en getekend en op 21 maart 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting door rolrechter mr. S.M. Christiaan.