ECLI:NL:OGEAC:2022:371

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
555.00022/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en gewoontewitwassen door ambtenaar van het Ministerie in Curaçao met gemeenschapsgeld tijdens Covid-pandemie

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als ambtenaar werkzaam was bij het Ministerie. De verdachte werd beschuldigd van oplichting en gewoontewitwassen. Gedurende een periode van ongeveer zeven maanden heeft de verdachte gemeenschapsgeld, bedoeld voor financiële steun aan personen die hun baan verloren door de Covid-pandemie, op zijn eigen rekening laten storten. Dit resulteerde in een benadeling van het Land Curaçao voor een bedrag van ruim ANG 140.000,00. De verdachte heeft ook een bedrag van ongeveer ANG 80.000,00 aangewend voor zijn eigen levensonderhoud en vermaak, wat leidde tot de beschuldiging van gewoontewitwassen.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder verduistering en het aannemen van een valse naam om de overheid te misleiden. De verdachte heeft bankrekeningnummers van cliënten gewijzigd in zijn eigen rekeningnummer, waardoor het Ministerie werd bewogen tot de afgifte van grote geldbedragen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn positie als ambtenaar om deze misdrijven te plegen.

Tijdens de rechtszaak heeft de verdachte betoogd dat hij onder dwang handelde, maar het Gerecht verwierp dit verweer. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van de primaire tenlastelegging van verduistering, maar werd schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van oplichting en gewoontewitwassen. Het Gerecht legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan twee jaar voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte voor vijf jaar ontzet uit het recht om het ambt van ambtenaar te bekleden. De benadeelde partij, het Ministerie, kreeg een schadevergoeding toegewezen van ANG 50.000,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00022/22

Uitspraak: 23 november 2022 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] in Curaçao,
wonende op [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
26 september 2022, 1 en 23 november 2022.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Leepel, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. U.F. Dickens, advocaat in Curaçao, naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd:
Feit 1:
primair
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 31 juli 2021 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar en/of een met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon, zijnde helpdeskmedewerker en/of backofficemedewerker en/of administratief medewerker bij het Ministerie [naam],
opzettelijk een grote hoeveelheid geld, te weten een bedrag van (ongeveer) (in totaal)
Naf 140.142,-in elk geval geld en/of geldswaardig papier,
althans enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het Ministerie [naam], althans de overheid, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
dat hij, verdachte, (telkens) in zijn bediening als ambtenaar en/of met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon onder zich had, heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat het door een ander weggenomen of verduisterd is,
en welk(e) geld en/of goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als helpdeskmedewerker en/of backofficemedewerker en/of administratief medewerker, in elk geval anders dan door een misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 31 juli 2021 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het Ministerie [naam], althans (ambtenaren van) de overheid heeft bewogen tot de afgifte van een groot geldbedrag (
Naf 140.142,), in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld en/of tot het teniet doen van een schuld,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een of meerdere bankrekeningnummers, althans gegevens, van (een) klanten (ongeveer twintig baanverliezers) in betaalfiles en/of (excel)bestanden, althans in het betalingssysteem, al dan niet tijdelijk, gewijzigd en en/of vervangen door zijn, verdachtes en/of zijn mededader(s) persoonlijke en/of eigen bankrekeningnummer [MCB#202] en/of het bankrekeningnummer van Stichting [PH] [MCB#408], en/of in strijd met de waarheid een of meer namen en/of gegevens van (een) perso(o)n(en), te weten ‘[L.R.], geboren [datum]’ en/of andere namen, in elk geval (persoons)gegevens, heeft toegevoegd/gewijzigd/aangevuld in voornoemde betaalfiles en/of (excel)bestanden, althans in het betalingssysteem, althans (een) of meerdere ander(e) bankrekeningnummer(s),
waardoor het Ministerie [naam], althans de overheid, werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte,
zulks terwijl hij, verdachte, werkzaam als ambtenaar bij het Ministerie [naam], (als helpdeskmedewerker en/of backofficemedewerker en/of administratief medewerker) door het begaan van het bovengenoemde strafbare feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden, en/of bij het begaan van dat strafbare feit gebruik heeft gemaakt van gelegenheid en/of middel(en) die/dat hem door zijn ambt zijn geschonken;
meer subsidiair
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 31 juli 2021 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
Naf 140.142,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie [naam], althans de overheid, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
zulks terwijl hij, verdachte, werkzaam als ambtenaar bij het Ministerie [naam], (als helpdeskmedewerker en/of backofficemedewerker en/of administratief medewerker) door het begaan van het bovengenoemde strafbare feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden, en/of bij het begaan van dat strafbare feit gebruik heeft gemaakt van gelegenheid en/of middel(en) die/dat hem door zijn ambt zijn geschonken;
meer subsidiair
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 8 februari 2022 te Curaçao, (een) totaal geldbedrag van
Naf 140.142,-, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist of begreep, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof,
zulks terwijl hij, verdachte, werkzaam als ambtenaar bij het Ministerie [naam], (als helpdeskmedewerker en/of backofficemedewerker en/of administratief medewerker) door het begaan van het bovengenoemde strafbare feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden, en/of bij het begaan van dat strafbare feit gebruik heeft gemaakt van gelegenheid en/of middel(en) die/dat hem door zijn ambt zijn geschonken;
meest subsidiair
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 31 juli 2021 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een grote hoeveelheid geld, te weten een bedrag van (ongeveer) (in totaal)
Naf 140.142,-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het Ministerie [naam], althans de overheid, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als zulks terwijl hij, verdachte, werkzaam als ambtenaar bij het Ministerie [naam], (als helpdeskmedewerker en/of backofficemedewerker en/of administratief medewerker) door het begaan van het bovengenoemde strafbare feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden, en/of bij het begaan van dat strafbare feit gebruik heeft gemaakt van gelegenheid en/of middel(en) die/dat hem door zijn ambt zijn geschonken, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2:
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 8 februari 2022 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte (telkens) (van) een of meer voorwerpen, te weten,
  • Kleding en/of schoenen en/of juwelen en/of parfums (Naf. 20.141,59), en/of
  • Bouwmaterialen en/of huisartikelen (Naf 19.256,66), en/of
  • Drogisterijproducten en/of levensmiddelen en/of drank (Naf 18.482,08), en/of
  • Eten en/of drinken in restaurants en/of uitgaansgelegenheden (Naf 14.943,50), en/of
  • Benzine (Naf 4.897,09) en/of
  • Tuinplanten en/of vergelijkbare goederen (Naf 1.768,55), en/of
  • een voertuig, Volkswagen Jetta [kenteken] en/of
  • een voertuig, Nissan Versa [kenteken]
de wekelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was, en/of wie die voorwerpen voorhanden had,
en/of die voorwerpen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of begre(e)pen, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Gerecht deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vrijspraak van feit 1 primair
De verdachte wordt onder 1 primair verweten – kort gezegd – dat hij geld dat hij in zijn bediening als ambtenaar of als met enige openbare dienst belast persoon onder zich had, heeft verduisterd. Voor een bewezenverklaring van verduistering is vereist dat de verdachte het geld anders dan door misdrijf onder zich had. Daarvan was in het onderhavige geval echter geen sprake, omdat de verdachte dit geld eerst door middel van oplichting onder zich heeft gekregen, zodat het Gerecht de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
1. subsidiair
dat hij in de periode van 14 december 2020 tot en met 7 juli 2021 te Curaçao, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep het Ministerie [naam], heeft bewogen tot de afgifte van een groot geldbedrag, Naf 140.142,00, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – listiglijk bankrekeningnummers van klanten, ongeveer twintig baanverliezers, in betaalfiles, gewijzigd in en vervangen door zijn, verdachtes eigen bankrekeningnummer [MCB#202] of het bankrekeningnummer van Stichting [PH] [MCB#408], waardoor het Ministerie [naam], werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, zulks terwijl hij, verdachte, werkzaam als ambtenaar bij het Ministerie [naam], als backofficemedewerker door het begaan van het bovengenoemde strafbare feit gebruik heeft gemaakt van gelegenheid die hem door zijn ambt is geschonken;
2:
dat hij in de periode van 14 december 2020 tot en met 31 juli 2021 te Curaçao, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte telkens voorwerpen, te weten,
  • Kleding en/of schoenen en/of juwelen en/of parfums (NAf 20.141,59), en
  • Bouwmaterialen en/of huisartikelen (NAf 19.256,66), en
  • Drogisterijproducten en/of levensmiddelen (NAf 18.482,08), en
  • Eten en/of drinken in restaurants en/of uitgaansgelegenheden (NAf 14.943,50), en
  • Benzine (NAf 4.897,09), en
  • Tuinplanten en/of vergelijkbare goederen (NAf 1.768,55), en
  • een voertuig, Volkswagen Jetta [kenteken],
verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte telkens wist dat voormelde voorwerpen geheel of gedeeltelijk – middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [1] op 1 juli 2021 (pagina 131 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [E.H.]:
Ik doe als Secretaris-Generaal van het Ministerie [naam] namens de overheid aangifte. Geconstateerd werd dat er onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden met betrekking tot handelingen van [verdachte], die werkzaam is bij het Ministerie [naam]. [verdachte] heeft zich geld toegeëigend dat was bestemd voor uitkeringen aan personen die bij het ministerie geregistreerd staan als baanverliezers die voor financiële steun in aanmerking komen. Uit onderzoek is gebleken dat bij 20 cliënten het door hen opgegeven bankrekeningnummer is gewijzigd in het bankrekeningnummer van [verdachte], zodat de bedragen op zijn bankrekening werden gestort. Op deze manier heeft [verdachte] zich wederrechtelijk bevoordeeld.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [2] op 19 januari 2022 (pagina 408 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Het Ministerie [naam] heeft stortingen gedaan op rekening [MCB#202] op naam van [verdachte]. De stortingen zijn gedaan in de periode van 14 december 2020 tot en met 11 juni 2021. Er is in totaal ANG 120.142,00 op rekening [MCB#202] gestort. Het Ministerie [naam] heeft stortingen gedaan op rekening [MCB#408] op naam van de stichting [PH]. De stortingen zijn gedaan in de periode van 4 juni 2021 tot en met 7 juli 2021. Er is in totaal ANG 20.000,- op rekening [MCB#408] gestort.
3. De op 23 november 2023 ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Ik was vanaf november 2020 werkzaam als backoffice medewerker bij het Ministerie [naam]. Ik was daar onder meer belast met de betaling van baanverliezersuitkeringen aan mensen die hun baan hadden verloren. Ik moest de betaalfiles voor die cliënten maken. Ik heb wijzigingen aangebracht in de betaalfiles. Ik heb bankrekeningnummers van cliënten gewijzigd in mijn eigen bankrekeningnummer [MCB#202] en in het bankrekeningnummer [MCB#408] van de stichting [PH]. Het geld dat was overgemaakt naar de bankrekening van die stichting heb ik daarna laten overmaken naar mijn eigen bankrekening.
Het kan kloppen dat ik op die manier in de periode 14 december 2020 tot en met 11 juni 2021 een bedrag van ANG 120.142,- naar mijn eigen bankrekening heb overgemaakt en ANG 20.000,- naar de bankrekening van Stichting [PH], waarbij ik dit laatste bedrag later naar mijn eigen rekening heb overgemaakt. Totaal is er dus ANG 140.142,- op mijn rekening terecht gekomen.
Ik heb een deel van het geld dat op mijn rekening werd gestort gebruikt voor het maken van voedselpakketten voor de minderbedeelden, de rest van het geld heb ik voor privédoeleinden gebruikt. Ook heb ik in juni 2021 een Volkswagen Jetta gekocht. Ik heb die auto betaald uit de opbrengst van een andere auto plus
ANG 3.000,- van mijn eigen bankrekening.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [2] op 19 januari 2022 (pagina 474 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
De verdachte genoot (het Gerecht begrijpt uit bijlage 1 bij dit proces-verbaal:) in periode van 14 december 2020 tot en met 31 mei 2021, ANG 30.967,20 aan legale inkomsten op zijn bankrekening met nummer [MCB#202]. Deze inkomsten bestonden onder meer uit salaris overheid, salaris [X] en vergoeding [Y].
Gebleken is dat het Ministerie [naam] in totaal ANG 120.142,- op de rekening van [verdachte] heeft gestort.
Van die rekening is voor ANG 191.027,84 aan uitgaven verricht.
Web Locals betalingen
ANG 63.147,16
12 december 2020 t/m 11 juli 2021
ATM opnames
ANG 34.413,00
15 december 2020 t/m 12 juli 2021
Kleding, juwelen, parfum
ANG 20.141,59
14 december 2020 t/m 16 juli 2021
Vermoedelijk bouwmaterialen en huisartikelen
ANG 19.256,66
15 december 2020 t/m 29 juni 2021
Drogisterij, Botika, Supermarkten
ANG 18.482,08
14 december 2020 t/m 15 juli 2021
Restaurants en uitgangsgelegenheden
ANG 14.943,50
14 december 2020 t/m 19 juli 2021
Benzine
ANG 4.897,09
14 december 2020 t/m 11 juli 2021
Tuinplanten
ANG 1.768,55
13 januari 2021 t/m 18 juni 2021
Overige
ANG 11.726,30
13 januari 2021 t/m 18 juni 2021
Gevoerde verweren
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als ambtenaar omdat de Landsbesluiten van 6 mei 2021 en van 17 augustus 2021, waarbij de verdachte door het Ministerie [naam] is benoemd als behandelend medewerker-C, telkens pas zijn ingegaan ná beëindiging van verdachtes aanstelling.
Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
Vooropgesteld wordt dat het strafrechtelijke begrip ambtenaar autonoom moet worden uitgelegd, dus los van het bestuursrechtelijke begrip ambtenaar. In de jurisprudentie wordt het strafrechtelijke begrip ambtenaar ruim en naar het doel van de desbetreffende strafbepaling uitgelegd. Een ambtenaar in de zin van artikel 1:205 van het Wetboek van Strafrecht is iemand die onder toezicht en verantwoording van een overheidsinstelling is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd, teneinde een deel van de taak van het Land of zijn organen te verrichten.
De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf maart 2020 werkzaam was bij het Ministerie [naam]. Hij hield zich aanvankelijk bezig met het registreren van mensen die door Covid hun baan waren kwijt geraakt. Vanaf december 2020 is hij zich als backofficemedewerker bezig gaan houden met de betalingen aan cliënten (het aanmaken van betaalfiles). Volgens de verdachte was sprake van een mondelinge overeenkomst, die daarna meermalen mondeling is verlengd met, zo begrijpt het Gerecht, kennelijk schriftelijke vastlegging achteraf.
Het Ministerie [naam] heeft als algemene doelstelling onder meer het stimuleren van een evenwichtige sociale zekerheid en sociale rechtvaardigheid. De taak van de verdachte: het verstrekken van overheidsuitkeringen aan mensen die hun baan verloren hadden, lag op dit terrein. Gelet op het voorgaande kan een openbaar karakter aan verdachtes functie niet worden ontzegd, teneinde een deel van de taak van het Land of zijn organen te verrichten en dient de verdachte, anders dan de raadsman heeft bepleit, in strafrechtelijke zin als ambtenaar te worden aangemerkt.
Het Gerecht overweegt met betrekking tot feit 2 nog als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het Ministerie [naam] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ruim ANG 140.000,00. De verdachte wordt verweten dat hij daarvan een bedrag van ongeveer ANG 80.000,- heeft aangewend voor zijn eigen levensonderhoud en vermaak. De verdachte heeft daarmee onder andere kleding, parfums, meubels en planten aangeschaft en is ervan uit eten gegaan. De verdachte heeft zodoende goederen verworven en voorhanden gehad die middellijk afkomstig waren van misdrijf en zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen. De duur en frequentie van de witwashandelingen rechtvaardigen het oordeel dat hier sprake is van gewoontewitwassen.
Met betrekking tot de in de tenlastegelegde auto’s overweegt het Gerecht nog als volgt.
Uit de verklaring van [S.R.] (pagina 388) blijkt dat hij begin 2020 een Nissan Versa aan de verdachte heeft verkocht. De verdachte zou de verkoper in ruil daarvoor een bedrag van ANG 9.000,00 betalen. Volgens de verkoper heeft hij in de tweede week van december 2020 de laatste betaling van de verdachte ontvangen. Het Gerecht houdt het ervoor dat deze auto vóór 14 december 2020 is afbetaald, dus nog voor de eerste overboeking van de bankrekening van [naam Ministerie] naar de bankrekening van de verdachte, zodat niet worden gezegd dat deze auto met van misdrijf afkomstig geld is verworven. In zoverre zal het Gerecht de verdachte dan ook vrijspreken.
Anders ligt het voor wat betreft de Volkswagen Jetta, nu uit verdachtes verklaring blijkt dat hij die auto, die hij vanaf juni 2021 in bezit had, heeft betaald uit de verkoop van de Nissan Versa én door overboeking van een bedrag van ANG 3.000,00 van zijn bankrekening naar de rekening van de verkoper.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
oplichting, waarbij de verdachte gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken;
ten aanzien van feit 2:

gewoontewitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft betoogd dat hij de hier aan de orde zijnde strafbare feiten niet vrijwillig maar onder dwang van [M.L.] heeft gepleegd. Zij heeft de verdachte gedwongen om te zorgen voor geld om voedselpakketten te maken en uit te delen, om zo voorkeursstemmen voor [M.L.] en haar campagne te genereren tijdens de verkiezingen van 19 maart 2021. Volgens de verdachte dreigde [M.L.] dat hij en zijn collega’s geen salaris zouden ontvangen als hij geen gehoor zou geven aan deze opdracht.
Het Gerecht verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het Gerecht beschouwt het verweer van de verdachte als een beroep op psychische overmacht. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van de verdachte voortkwamen vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Naar het oordeel van het Gerecht is niet aannemelijk geworden dat de verdachte onder druk van [M.L.] heeft gehandeld. [M.L.] heeft dit betwist en het dossier biedt hiervoor ook geen steun. Die steun kan ook niet worden gevonden in de op verzoek van de verdachte gehoorde getuigen. Weliswaar valt daaruit af te leiden dat de verdachte zich in enige mate heeft beziggehouden met het samenstellen van voedselpakketten, maar niet dat de verdachte bij het genereren van geld onder een zodanige druk van [M.L.] stond dat hij daaraan geen weerstand kon en hoefde te bieden. Daar komt bij dat uit het dossier volgt dat de verdachte gedurende de gehele periode dat hij bij de backoffice werkzaam was, dus ook nog ná de verkiezingen van 19 maart 2021, geld op zijn eigen rekening heeft laten storten en dat hij, naar uit de bewijsmiddelen blijkt, (in ieder geval een groot deel van) dat geld voor privédoeleinden heeft aangewend. Deze gang van zaken past naar het oordeel van het Gerecht evenmin bij de door de verdachte gestelde dwang.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, is hij strafbaar.
Oplegging van straffen en maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften en aanwijzingen gegeven door of namens de Reclassering Curaçao, ook als deze inhouden dat de verdachte een behandeling van de Fundashon pa Maneho di Adikshon moet ondergaan en/of een cursus budgetteren moet volgen.
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, alsook op de straffen die in vergelijkbare gevallen door het Hof en de Gerechten plegen te worden opgelegd. Daarbij heeft het Gerecht in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van het Ministerie [naam]. De verdachte, die als ambtenaar bij die overheidsinstantie werkzaam was, heeft, gebruik makend van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken, gedurende een periode van ongeveer zeven maanden gemeenschapsgeld, te weten de financiële steun die bedoeld was voor personen die als gevolg van de Covid-pandemie hun baan hadden verloren, op zijn eigen rekening laten storten. De verdachte heeft daartoe rekeningnummers in de betaalfiles gewijzigd in zijn eigen rekeningnummer. Met zijn handelen heeft de verdachte het Land Curaçao voor een bedrag van ruim ANG 140.000,00 benadeeld.
De verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van de hem door zijn functie geboden gelegenheid. Integriteit van ambtenaren behoort tot de fundamenten van de rechtsstaat. Het maatschappelijk belang van een integere en eerlijke overheid, die al haar burgers gelijk behandelt, is groot. De samenleving moet er zonder meer op kunnen vertrouwen dat ambtenaren hun positie niet misbruiken om zichzelf of anderen te bevoordelen. Dat vertrouwen heeft de verdachte geschonden.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door een bedrag van ongeveer ANG 80.000,00, zoals onder feit 2 bewezen is verklaard, voor zijn eigen levensonderhoud en vermaak aan te wenden. De verdachte heeft zodoende een gewoonte gemaakt van het verwerven en voorhanden hebben van goederen die middellijk van misdrijf afkomstig waren. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de legale economie. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt hierdoor aangetast.
De verdachte heeft deze feiten op geraffineerde wijze gepleegd, enkel om er financieel beter van te worden. Het Gerecht rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het Gerecht heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt in het geval van opzetwitwassen met een benadelingsbedrag van ANG 20.000,00 tot ANG 140.000,00 als indicatie gegeven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 2 en 5 maanden of een werkstraf van tussen de 120 en 240 uur met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Hoewel de officier van justitie terecht heeft gewezen op enkele in het onderhavige geval aan de orde zijnde strafverhogende factoren, te weten de duur van de gedraging, de mate van het voordeel en het feit dat de verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van zijn beroep, acht het Gerecht oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf passender dan de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Het Gerecht betrekt bij zijn oordeel dat de verdachte zich al jaren als vrijwilliger positief heeft ingezet voor de maatschappij en dat hij dat – naar het lijkt – ook in de toekomst zal blijven doen. Het Gerecht houdt ook rekening met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en met de omstandigheid dat hij gelet op de gelijktijdig aan de orde zijnde ontnemingsvordering nog langdurig met de gevolgen van zijn handelen zal worden geconfronteerd. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur zal het Gerecht naast een onvoorwaardelijke werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het Gerecht zal als bijkomende straf de ontzetting van de verdachte uit het recht het ambt van ambtenaar te bekleden opleggen. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de verdachte met het bewezen verklaarde handelen het in hem als ambtenaar gestelde vertrouwen ernstig heeft geschonden en het ambt daardoor in het diskrediet heeft gebracht. Het Gerecht acht een periode van 5 jaren passend en geboden.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn diverse onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen ordners en USB-sticks. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Schadevergoeding
De benadeelde partij het Ministerie [naam], in deze procedure bijgestaan door mr. E. Kleist, advocaat in Curaçao, heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van ANG 140.142,-. Gelet op het in artikel 374 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde, heeft de benadeelde partij deze vordering beperkt tot het maximaal te vorderen bedrag van ANG 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is verzocht:
  • de kosten rechtsbijstand en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging zullen worden gemaakt in goede justitie te bepalen;
  • de wettelijke rente over de totaal gevorderde schadevergoeding toe te wijzen vanaf de datum waarop de schade is ingetreden;
  • een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot het gevorderde bedrag van ANG 50.000,- toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:64, 1:65, 1:78, 1:116, 1:123, 1:136, 2:305 en 2:405 van Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Curaçao, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als deze inhouden dat de verdachte een behandeling van de Fundashon pa Maneho di Adikshon moet ondergaan en/of een cursus budgetteren moet volgen;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag;
ontzetde verdachte voor de duur van
5 (vijf) jaren uithet recht
het ambtvan ambtenaar te bekleden;
gelast de teruggave van:
  • een iPad aan de rechthebbende het bedrijf [bedrijf];
  • een iPad aan de rechthebbende [L.M];
  • een laptop Dell aan de rechthebbende het Sentro di Bario Otrobanda;
  • twee ordners met administratie aan de verdachte;
  • twee USB-sticks aan de verdachte.
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij het Ministerie [naam] geleden schade toe tot een bedrag van
ANG 50.000,- (vijftig duizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
ANG 50.000,- (vijftig duizend gulden),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
285 (tweehonderdvijfentachtig)dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag van de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Mulder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao op 23 november 2022.