ECLI:NL:OGEAC:2022:342

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
CUR202200146
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van te veel betaalde verzekeringspremies in verband met brandverzekering

In deze zaak vorderden [eiser] c.s. de hoofdelijke veroordeling van de Centrale Hypotheek Bank N.V. (CHB) en Ennia Caribe Schade N.V. tot betaling van een bedrag van NAf 28.375,42, vermeerderd met rente en kosten. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de premies voor de brandverzekering te hoog waren, omdat deze waren gebaseerd op onjuiste herbouwwaardes en percentages. De eisers, die in 2005 een geldlening van NAf 160.000,- bij CHB hadden afgesloten, stelden dat zij nooit waren geïnformeerd over de indexering van de herbouwwaarde en de daaruit voortvloeiende verhogingen van de premies. CHB en Ennia voerden verweer en stelden dat de vorderingen niet ontvankelijk waren en dat de premies op basis van de overeenkomst correct waren vastgesteld. Het gerecht oordeelde dat de vorderingen van [eiser] c.s. niet toewijsbaar waren, omdat de premies waren gebaseerd op de overeengekomen herbouwwaarde en de indexeringsclausule die door [eiser] c.s. was ondertekend. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde [eiser] c.s. in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202200146
Vonnis van 12 december 2022
inzake
[EISER],
mede namens
[naam 1],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.E. Martis,
tegen

1.de naamloze vennootschap CENTRALE HYPOTHEEK BANK N.V.,

gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh,
2. de naamloze vennootschap
ENNIA CARIBE SCHADE N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C. Small.
Partijen zullen hierna [eiser], [naam 1] (en zij samen eiser c.s.), CHB en Ennia worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, ingediend op 21 januari 2022;
- de conclusie van antwoord met producties van CHB, ingediend op 9 mei 2022;
- de conclusie van antwoord met producties van Ennia, ingediend op 13 juni 2022;
- de comparitie van partijen op 12 oktober 2022, waar zijn verschenen [eiser] en [eiser]-naam 1, bijgestaan door hun gemachtigde, en mevrouw [naam 2], interim-manager, namens CHB, bijgestaan door haar gemachtigde, en mevrouw [naam 3], general council, en de heer [naam 4], medewerker intellectual property en engenering, namens Ennia, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De kern van de zaak

In deze zaak is aan de orde en moet worden beslist of de premies voor de brandverzekering van [eiser] c.s. bij Ennia te hoog waren, doordat Ennia deze baseerde op te hoge herbouwwaardes en doordat Ennia te hoge percentages van de herbouwwaarde hanteerde, en of [eiser] c.s. in verband daarmee een vordering hebben op CHB en/of Ennia.

3.De feiten

3.1 [
eiser] c.s. hebben van CHB in 2005 een geldlening van NAf 160.000,- onder hypothecair verband verkregen, in verband waarmee zij CHB hypotheek hebben verstrekt op hun onroerende zaak aan het adres Hydraweg 26 (hierna: de woning). Deze geldlening had een looptijd van 15 jaren tegen een rente 7,5% per jaar. In verband met de geldlening waren [eiser] c.s. maandelijks een bedrag van NAf 1.817,- aan CHB verschuldigd, inclusief de premie brandverzekering van NAf 2.505,04 per jaar, dus afgerond NAf 209,- per maand.
3.2
Die brandverzekering is afgesloten bij Ennia. De brandverzekering is gebaseerd op een herbouwwaarde van de woning van NAf 380.000,-. Nadien is de herbouwwaarde diverse malen geïndexeerd.
3.3
Ook vóór 2005 hadden [eiser] c.s. een brandverzekering bij Ennia.
3.4
Bij brief van 24 januari 2020 aan [eiser] c.s. heeft CHB het volgende geschreven:
“[…]
Echter blijkt uit onze administratie dat u een negatief saldo in uw spaarfonds brandverzekering heeft opgebouwd. Dit negatieve saldo is ontstaan doordat u niet genoeg in uw spaarfonds heeft bijgedragen om uw verzekeringspremies te dekken. Zoals u bekend, spaart u maandelijks een bedrag in uw spaarfonds(en) en daaruit betalen wij jaarlijks uw verzekeringspremies bij prolongatie, ook als u niet voldoende hebt gespaard en u een tekort hebt in uw spaarfonds(en), omdat het van belang is dat uw desbetreffende risico’s te allen tijde afgedekt zijn.
[…]”
3.5
Naar aanleiding van een verzoek om uitleg c.q. correctie heeft CHB vervolgens bij brief van 19 mei 2020 aan [eiser] het volgende geschreven:
“[…]
Uit onze administratie is na onderzoek gebleken dat u per vervaldatum augustus 2020, een saldo tekort in uw spaarfonds brandverzekering zal hebben ten bedrage van ANG 10.596,48. Wij verwijzen u graag naar bijgevoegd overzichten dat de mutaties in uw spaarfondsen nader specificeert.
[…]”
3.6
Op 18 augustus 2020 heeft Ennia per e-mail aan [eiser] het volgende geschreven:
“[…]
Uit de administratie blijkt dat bij aanvang van de verzekering een te hoge herbouwwaarde ad. ANG 316.000,00 is opgegeven. Deze waarde is jaarlijks geïndexeerd met als gevolg dat het woonhuis geregistreerd staat met een waarde van ANG 667.871,00. Dit terwijl uw opstal recent is getaxeerd op ANG 310.000,00.
Onlangs zijn de brandtarieven aangepast van 4.88%0 naar 1.98%0 maar uit de administratie blijkt dat dit per abuis niet is geschied voor uw opstal.
Rekening houdend met het bovengenoemde is de nieuwe herbouwwaarde van ANG 310,000.00 gehanteerd en het tarief verlaagd naar 1.98%0. Dit brengt met zich mee dat:
• Een restitutiepremie van ANG 8,502.46 wordt teruggeboekt op polis nummer […]
• De nieuwe brandpremie voor het woonhuis per 22 juni 2020 bedraagt ANG 658,91
[…]”
3.7
Een brief van 4 september 2020 van CHB aan [eiser] luidt als volgt:
“[…]
[b] Saldi spaarfondsen verzekeringen
Conform de hypotheekovereenkomst betaalt u maandelijks een vast bedrag aan de bank voor onder meer rente op en aflossing van uw hypothecaire lening. In dat bedrag zijn daarnaast ook de administratiekosten en verder ook bijdragen opgenomen voor storting in uw spaarfondsen. De bijdrage van de spaarfondsen komst in principe overeen met 1/12 van de prolongatiepremies van de betreffende verzekering; jaarlijks betalen we dan bij vooruitbetaling de premies van de verzekeringen ten laste van de respectieve spaarfondsen. Deze betaling geschiedt namens u als verzekeringnemer van de desbetreffende verzekeringen.
De premie van de brandverzekering is gebaseerd op de herbouwwaarde van het verzekerd object, i.c. het onderpand van uw verzekering; deze waarde wijkt doorgaans af van de marktwaarde en de executiewaarde. Om onderverzekering te voorkomen als de herbouwwaarde mocht toenemen, hanteren verzekeringsmaatschappijen in de praktijk een zgn. indexeringsclausule; jaarlijks indexeren deze maatschappijen dan de herbouwwaarde aan de hand van het indexcijfer, en daarmee past men ook de premie van de verzekering aan. Het kan daarom voorkomen dat de bijdrage die u maandelijks betaalt en die wij in uw spaarfonds storten met de jaren niet meer toereikend is voor de betaling van de door indexering gestegen premies. Voor de juiste dekking betaalt de Bank wel steeds de verschenen prolongatiepremies voor u, conform de overeenkomst met de verzekeringsmaatschappij, en hierdoor ontstaan tekorten in uw spaarfonds brandverzekering; het saldo van uw spaarfonds brandverzekering vermelden wij overigens telkenjare per 31 december op uw zgn. rentebrief.
In uw geval is ook een indexclausule van toepassing op de verzekering die u zelf in 2005 heeft afgesloten met de verzekeringsmaatschappij van uw keuze, ter meerdere zekerheid van de aflossing van uw hypotheek. U geeft aan dat u niet op de hoogte was van de indexclausule van uw brandverzekering. Wij verwijzen u hiervoor naar bijgevoegde door u getekende verzekeringsopdracht d.d. 11 juli 2005 (bijlage B) waarop staat vermeld dat de uitgebreide brandverzekering een index clausule heeft waardoor de premie per jaar kan stijgen en een tekort in het spaarfonds kan oplopen. Voorts blijkt ook uit de vermelding op de aangeleverde kwitantie (2005) van uw brandverzekering (bijlage C) en aanhangsel van de polis (bijlage D) dat de indexeringsclausule van toepassing is.
[…]”
3.8
Volgens bijlage B bij deze brief van 4 september 2020 is de brandverzekering gebaseerd op een herbouwwaarde van de woning van NAf 380.000,-. In die bijlage B staat voorts onder meer:
“Branduitgebreide verzekering heeft een indexclausule. Dit houdt in dat de premie per jaar kan stijgen, waardoor de klant een tekort in het spaarfonds kan oplopen.”
3.9
Bijlage C bij genoemde brief is een kwitantie die betrekking heeft op de verzekeringsperiode 22 juli 2005 tot 22 juli 2006, met daarop de tekst: “nieuw verzekerd bedrag in verband met indexering
ANG 483.292,-.“
3.1
Op 30 juni 2020 heeft in opdracht van [eiser] Makelaarskantoor Caresto de herbouwwaarde van de woning getaxeerd op NAf 310.000,-.
3.11
CHB heeft aan [eiser] c.s. een bedrag van NAf 10.075,75 gerestitueerd.

4.Het geschil

4.1 [
eiser] c.s. vorderen de hoofdelijke veroordeling van CHB en Ennia tot betaling van een bedrag van NAf 28.375,42 vermeerderd met rente en kosten als in het inleidend verzoekschrift omschreven.
4.2
In het licht van de feiten leggen [eiser] c.s. aan hun vorderingen het volgende ten grondslag.
Vanaf de aanvang van de brandverzekering zijn te hoge herbouwwaardes gehanteerd en daardoor hebben [eiser] c.s. te hoge premies bandverzekering betaald.
Zij zijn door CHB en/of Ennia nooit op de hoogte gesteld dat een andere herbouwwaarde zou worden gehanteerd dan was overeengekomen en was vastgesteld. Evenmin zijn zij door CHB en/of Ennia geïnformeerd over een voornemen de herbouwwaarde opnieuw te indexeren en over de toegepaste indexeringen. Daarom zijn zij jegens [eiser] c.s. verantwoordelijk c.q. aansprakelijk voor dit laakbaar handelen.
Ennia heeft [eiser] c.s., tot de brief van 18 augustus 2020 (r.o. 3.6) ook nooit geïnformeerd over een verlaging van de tarieven voor de brandverzekering. Ook in verband daarmee is Ennia jegens [eiser] c.s. verantwoordelijk c.q. aansprakelijk.
[eiser] c.s. hebben aanspraak op terugbetaling van het te veel betaalde bedrag wegens onverschuldigde betaling althans ongerechtvaardigde verrijking. De schade van NAf 28.375,42 bestaat uit het verschil tussen het feitelijk betaalde premiebedrag en hetgeen in het gunstigste geval betaald had moeten worden.
4.3
CHB voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun vorderingen althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [eiser] c.s. in de proceskosten.
4.4
Ennia voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun vorderingen althans hun die vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] c.s. in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente als in de conclusie van antwoord omschreven.
4.5
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal onder de beoordeling worden ingegaan.

5.De beoordeling

inleiding
5.1
Voor zover voor de beoordeling van belang kunnen de relaties tussen partijen in de kern als volgt worden omschreven. [eiser] c.s. voldeden de premies voor de onder r.o. 3.2 bedoelde brandverzekering, althans een voorschot daarvoor, aan CHB. CHB bracht deze premies intern als tegoed onder in een spaarfonds brandverzekering. CHB voldeed daaruit ten behoeve van [eiser] c.s. de premies brandverzekering aan Ennia, ook als het saldo in het spaarfonds brandverzekering daartoe niet toereikend was.
ontvankelijkheid
5.2
Ennia heeft ter comparitie haar ontvankelijkheidsverweer - gebaseerd op de stelling dat [eiser] niet [eiser]-Naam 1 kan vertegenwoordigen zoals hij blijkens het inleidend verzoekschrift doet - prijsgegeven, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist. [eiser] c.s. zijn dus ontvankelijk in hun vorderingen en beiden eisers in deze procedure.
het aangaan van de brandverzekering
5.3
Partijen verschillen van mening of [eiser] c.s. destijds zelf de brandverzekering hebben afgesloten bij Ennia of dat CHB dat namens hen heeft gedaan. Hoe dat is verlopen, kan in het midden blijven omdat dat niet relevant is voor de beoordeling. [eiser] c.s. weerspreken het bestaan van de brandverzekeringsovereenkomst immers niet en zij stellen zich evenmin op het standpunt dat CHB, zo zij die overeenkomst namens hen zou zijn aangegaan, daartoe onbevoegd was. Zij trachten de brandverzekeringsovereenkomst ook niet in rechte aan te tasten.
de grondslagen van de vordering
5.4 [
eiser] c.s. leggen aan hun vordering, die zij kwalificeren als schade, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en schending van de zorgplicht ten grondslag.
onverschuldigde betaling
5.5
De vordering is niet toewijsbaar op de grondslag onverschuldigde betaling, waartoe het volgende wordt overwogen. Volgens artikel 6:203 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is een betaling onverschuldigd indien aan de betaling een rechtsgrond ontbreekt. Uit de brandverzekeringsovereenkomst met Ennia vloeit voor [eiser] c.s. voort dat zij gehouden zijn tot betaling van de premies. Die overeenkomst vormt daarmee de rechtsgrond voor de betalingen, zodat niet kan worden geconcludeerd dat zonder rechtsgrond is betaald.
ongerechtvaardigde verrijking
5.6
Artikel 6:212 lid 1 BW, dat betrekking heeft op de ongerechtvaardigde verrijking, luidt als volgt:
“Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.”
Dit artikellid brengt tot uitdrukking dat vermogensvermeerderingen van de een die ten koste zijn gegaan van een ander en een rechtvaardiging missen, moeten worden gecompenseerd.
5.7
Op [eiser] c.s. rust de stelplicht. Om een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar te kunnen doen zijn, zullen [eiser] c.s. daarom moeten stellen en onderbouwen dat CHB respectievelijk Ennia zijn verrijkt, dat die verrijking ongerechtvaardigd is en dat tot het gevorderde bedrag redelijk is dat CHB respectievelijk Ennia verplicht is de schade van [eiser] c.s. te vergoeden. Aan deze stelplicht hebben zij niet voldaan, waartoe het volgende wordt overwogen.
5.8 [
eiser] c.s. hebben wel gesuggereerd maar niet gesteld of concreet onderbouwd dat CHB is verrijkt. Verrijking van CHB ligt ook niet voor de hand omdat CHB wat betreft de premies slechts fungeerde als ‘doorgeefluik’ tussen [eiser] c.s. en Ennia. CHB ontving immers premiebedragen van [eiser] c.s., bracht deze intern onder in een spaarfonds brandverzekering en betaalde daaruit ten behoeve van [eiser] c.s. de premies brandverzekering aan Ennia. Dat het spaarfonds nog een saldo ten gunste van [eiser] c.s. bevat, is niet gesteld en het gerecht ook niet gebleken.
5.9
De premie brandverzekering is in 2005, bij het aangaan daarvan, gebaseerd op een herbouwwaarde van NAf 380.000,-. De aanvraag voor een hypothecaire lening is door CHB goedgekeurd onder de voorwaarde van een brandverzekering met een minimale dekking van NAf 380.000,-. Het heeft er dus alle schijn van dat de premie bij de aanvang van de brandverzekering niet gebaseerd is geweest op de getaxeerde herbouwwaarde, maar op het door CHB als voorwaarde gestelde minimale bedrag van de dekking. Overigens bedroeg de herbouwwaarde, volgens een door Ennia (als onderdeel van haar productie 6) in het geding gebracht taxatierapport van 10 februari 2005, met als opdrachtgever [eiser], wel degelijk NAf 380.000,-.
Hoe dat ook zij, dat bedrag van NAf 380.000,- staat ook vermeld op bijlage B bij de brief van CHB van 4 september 2020 (r.o. 3.8), volgens die brief de door [eiser] ondertekende verzekeringsopdracht. Dat laatste hebben [eiser] c.s. niet weersproken. Door die ondertekening is [eiser] akkoord gegaan met een brandverzekering op basis van een herbouwwaarde van NAf 380.000,-. Indien, zoals is aangevoerd, die ondertekening door onoplettendheid is gebeurd, aan welke stelling [eiser] c.s. overigens geen juridische gevolgen verbinden, wordt dat niet anders.
5.1
Nadien is de herbouwwaarde meermaals geïndexeerd en daardoor in de loop der jaren (aanzienlijk) verhoogd. Die indexering was gebaseerd op de indexeringsclausule in de algemene voorwaarden en daarmee op de brandverzekeringsovereenkomst. Die overeenkomst vormt daarmee de rechtvaardiging voor de verrijking van Ennia, zo daarvan sprake is geweest. Dat de indexeringsclausule onjuist is toegepast, is van de zijde van [eiser] c.s. niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
5.11
Indien [eiser] c.s., zoals zij aanvoeren, niet van de indexering en de geïndexeerde herbouwwaardes op de hoogte zouden zijn gesteld, waren zij onwetend van de indexering, maar dat kan niet en zeker niet zonder meer leiden tot de conclusie dat Ennia als gevolg van de indexering (ongerechtvaardigd) is verrijkt.
5.12 [
eiser] c.s. voeren voorts aan, zo begrijpt het gerecht, dat Ennia bij de vaststelling van de premie onjuiste percentages heeft gehanteerd. Daartoe verwijzen zij naar de brief van 18 augustus 2020 van Ennia (r.o. 2.6). Die brief vormt voor die stelling echter onvoldoende onderbouwing. Volgens die brief zijn immers “Onlangs […] de brandtarieven aangepast van 4.88%0 naar 1.98%0”. In deze procedure is onduidelijk gebleven met ingang van welke datum de tarieven zijn aangepast. Uit die brief kan dus niet de conclusie worden getrokken dat Ennia onjuiste percentages heeft gehanteerd.
Bovendien heeft Ennia volgens die brief een correctie doorgevoerd, bestaande uit een terugboeking op de polis, en wordt de premie aangepast. Dat een eventueel nadeel voor [eiser] c.s. daarmee niet is geredresseerd en Ennia desondanks ongerechtvaardigd is verrijkt, is gesteld noch gebleken.
5.13
De conclusie daaruit is dat Ennia niet ongerechtvaardigd is verrijkt.
de zorgplicht
5.14 [
eiser] c.s. stellen dat uit een op CHB en Ennia rustende zorgplicht de verplichting voortkwam hen “tijdig en op adequate wijze te informeren c.q. te waarschuwen omtrent wijzigingen c.q. indexeringen betrekking hebbende op de hypotheek en/of op de premie (‘het spaarfonds’)” en dat dat niet is gebeurd, waardoor zij schade hebben geleden.
5.15
Wat betreft de zorgplicht van CHB hebben [eiser] c.s. niet feitelijk onderbouwd of toegelicht dat de hypotheek is gewijzigd c.q. geïndexeerd. Het gaat hen dus kennelijk, zo volgt ook uit hun stellingen, uitsluitend om wijzigingen c.q. indexeringen van de brandverzekering. De zorgplicht die op CHB rustte in verband met de vestiging van de hypotheek, strekt zich niet uit tot wijzigingen c.q. indexeringen van de brandverzekering. In zoverre treft het verwijt dat CHB haar zorgplicht heeft geschonden, dan ook geen doel.
Voorts geldt dat de betrokkenheid van CHB bij de brandverzekering er slechts uit bestond dat zij de premies althans de voorschotten van [eiser] c.s. incasseerde en aan Ennia voldeed. Dat dat anders zou zijn, hebben [eiser] c.s. onvoldoende onderbouwd. Uit dien hoofde rust op CHB geen zorgplicht in verband met wijzigingen c.q. indexeringen van de brandverzekering.
5.16
Ennia is ten aanzien van de brandverzekeringsovereenkomst de contractuele wederpartij van [eiser] c.s. Op de brandverzekeringsovereenkomst zijn algemene voorwaarden met een indexeringsclausule van toepassing. [eiser] c.s. wisten dus althans hadden moeten en kunnen weten dat die indexeringsclausule onderdeel is van de brandverzekeringsovereenkomst. Dat zij die wetenschap hadden, volgt ook uit meergenoemde Bijlage B (r.o. 3.8), waarin uitdrukkelijk naar de indexeringsclausule wordt verwezen en die door [eiser] is ondertekend. Daardoor wisten [eiser] c.s. ook dat de premies op de voet van de indexeringsclausule zouden (kunnen) worden geïndexeerd. Een dergelijke wijziging is geen wijziging van de overeenkomst, maar een wijziging van de premies binnen het kader van de reeds bestaande overeenkomst. Naar het oordeel van het gerecht heeft Ennia onder deze omstandigheden haar zorgplicht niet geschonden indien zij [eiser] c.s. niet van de indexeringen op de hoogte heeft gesteld. Zij voert overigens aan dat zij dat wel heeft gedaan, maar [eiser] c.s. weerspreken dat.
5.17
Het is het gerecht onduidelijk waarop [eiser] c.s. doelen met hun stelling dat CHB en Ennia zich ervan hadden moeten vergewissen dat [eiser] c.s. de risico’s hadden overzien en de consequenties daarvan aanvaardden: het betreft immers een ‘simpele’ brandverzekering en niet een ingewikkeld (beleggings)product en het gerecht begrijpt zonder toelichting, die ontbreekt, niet op welke risico’s die aan een brandverzekering kleven, wordt gedoeld.
de schade
5.18
Nu geen van de grondslagen tot toewijzing van de vordering kan leiden, is de omvang van de gestelde schade niet relevant. Niettemin wordt daaromtrent – ten overvloede – het volgende overwogen. In de eerste plaats is onduidelijk wat het bedrag van NAf 48.607,08 is. [eiser] c.s. zelf kwalificeren dat bedrag als het ‘Totaal te betalen aan Brandverzekering voor deze hypotheek’. Het gerecht begrijpt de berekening echter aldus dat dat bedrag het feitelijk betaalde bedrag is en niet het te betalen bedrag. Verder kan het gerecht [eiser] c.s. niet volgen in hun stelling dat, weliswaar ‘in het meest gunstige geval’, de premie gedurende vijftien jaren NAf 658,91 per jaar had moeten zijn. Volgens de brief van 18 augustus 2020 (r.o. 3.6), waarop zij zich kennelijk baseren, schrijft Ennia immers dat ‘onlangs’ de brandtarieven zijn aangepast van 4.88% naar 1.98% en dat ‘uw opstal recent is getaxeerd op ANG 310.000,00’. Kennelijk interpreteren [eiser] c.s. dat woord ‘onlangs’ op een geheel eigen wijze en zien zij bovendien over het hoofd dat in 2005, met instemming van [eiser], van een herbouwwaarde van NAf 380.000, is uitgegaan.
conclusie
5.19
De vordering is op grond van al het bovenstaande niet toewijsbaar jegens CHB en ook niet jegens Ennia.
proceskosten
5.20 [
eiser] c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van CHB en Ennia, tot heden begroot op NAf 2.500,- wegens salaris gemachtigde aan de zijde van elk van hen.
5.21
De door Ennia gevorderde vertragingsrente daarover is als onbetwist eveneens toewijsbaar, evenals de nakosten.

6.De beslissing

Het gerecht:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van CHB en tot aan dit vonnis begroot op NAf 2.500,-;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Ennia en tot aan dit vonnis begroot op NAf 2.500,-, met bepaling dat over deze proceskosten de wettelijke rente is verschuldigd vanaf vijftien dagen na dit vonnis tot de dag der voldoening indien de proceskosten niet binnen twee weken na dit vonnis zijn voldaan;
veroordeelt [eiser] c.s. in de nakosten van Ennia ten bedrag van NAf 250,- zonder betekening verhoogd met NAf 150,- in geval van betekening;
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen in de proceskosten (met vertragingsrente) en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2022.