ECLI:NL:OGEAC:2022:34

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
CUR201601611
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van dwangsommen en de gevolgen voor de uitvoerbaarheid van eerdere vonnissen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil tussen de Stichting Johannes Bosco (SJB) en een gedaagde in conventie over verbeurde dwangsommen. De zaak heeft zijn oorsprong in een eerdere procedure uit 2013, waarin het gerecht bepaalde dat de gedaagde onrechtmatig handelde door gebruik te maken van terreinen van de Stichting zonder de benodigde vergunningen. De gedaagde heeft in 2014 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 2 december 2013, maar de executie van dat vonnis is in 2014 gedeeltelijk geschorst. In 2019 heeft SJB beslag gelegd op de verbeurde dwangsommen, die inmiddels opgelopen zouden zijn tot NAF 200.000,-. De gedaagde stelt echter dat deze dwangsommen zijn verjaard, omdat de verjaringstermijn van zes maanden na het verbeuren van de dwangsommen is verstreken zonder dat SJB deze heeft gestuit. Het gerecht oordeelt dat de dwangsommen inderdaad zijn verjaard en wijst de vorderingen van SJB af. Daarnaast wordt de vordering tot verhoging van de dwangsommen afgewezen, omdat de gedaagde inmiddels over huurovereenkomsten beschikt die de onrechtmatigheid van zijn handelen zouden wegnemen. De vorderingen van de gedaagde in reconventie worden eveneens afgewezen, omdat er geen rechtsgrond is voor de stelling dat de eerdere veroordelingen geen rechtskracht meer hebben. Het gerecht compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR201601611
Vonnis d.d. 7 maart 2022
inzake
de stichting
STICHTING JOHANNES BOSCO,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigden: mr. M.F. Murray en S.J.C. Anthonio,
tegen
[GEDAAGDE IN CONVENTIE],
wonende in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter.
Partijen zullen hierna SJB en [gedaagde in conventie] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties d.d. 1 september 2016;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie d.d. 10 juni 2019;
- de comparitie gehouden op 27 september 2019;
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie
d.d. 25 mei 2020;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie
d.d. 14 september 2020;
- de conclusie van dupliek in reconventie d.d. 30 november 2020;
- de akte uitlating productie na dupliek in reconventie tevens verzoek pleidooi d.d. 22 februari 2021;
- het pleidooi gehouden op 7 juni 2021, alwaar dhr. [naam 1] namens SJB is
verschenen bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [gedaagde in
conventie] is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde
voornoemd;
- de akte houdende uitlating voortprocederen van 8 november 2021.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

In conventie en reconventie
2.1.
Tussen partijen is in 2013 een procedure aanhangig geweest over aangrenzende (water)kavels. Deze procedure heeft geleid tot een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van dit gerecht d.d. 2 december 2013 (hierna: het vonnis). In het dictum van het vonnis is, voor zover hier relevant, het navolgende bepaald:
“(…)A. Verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie] geen recht van overpad heeft dan wel recht heeft om gebruik te maken van de gronden van de Stichting om van en naar de door [gedaagde in conventie] gebruikte waterkavel, plaatselijk bekend als nummer 5 en de door [gedaagde in conventie] geoccupeerde en bebouwde waterkavel 5A te komen en te gaan, ook niet bij wijze van noodweg;
B. Verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie] onrechtmatig handelt en heeft gehandeld jegens de Stichting door zonder recht of titel gebruik te maken dan wel te laten maken van terreinen van de Stichting en door op terreinen van de Stichting goederen te plaatsen, bouwwerken op te trekken en het terrein op te vullen en te verharden en beplanten;
C. Verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie] onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door op het water direct aangrenzend aan de terrein van de Stichting pieren aan te leggen, bouwwerken dan wel opstallen op te trekken, behoudens de steigers en de overkapping op kavel 5, en activiteiten te verrichten en tevens hinder te veroorzaken voor de Stichting en de bewoners van het verkavelingsplan;
D. Wijst af de veroordeling van [gedaagde in conventie] tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet ter zake de sub A tot en met C uitgesproken verklaringen voor recht;
E. Beveelt [gedaagde in conventie] om binnen vier en twintig uur na betekening van dit vonnis alle werkzaamheden en activiteiten op de waterkavel 5A en het water gelegen voor de terreinen van de Stichting waarvoor hij niet over enige vergunning of titel beschikt onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, met dien verstande dat dit bevel niet geldt voor het persoonlijk gebruik van de steigers en de houten overkapping in kavel 5 het onderhoud daarvan hieronder begrepen;
F. Beveelt [gedaagde in conventie] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis een aanvang te maken met het verwijderen van al hetgeen geplaatst, gebouwd dan wel aangebracht is zonder te beschikken over de hiertoe benodigde vergunningen op het waterkavel 5A direct aangrenzend aan de terreinen van de Stichting waaronder maar niet limitatief de container, pieren en bouwweken op kavel 5 (met uitzondering van de steigers en de houten overkapping) alsmede de verharding aangebracht en goederen geplaatst op het terrein voor waterkavel 5A, en deze werkzaamheden gestaag voort te zetten zodat binnen drie maanden na aanvang van de werkzaamheden de voormelde zaken volledig verwijderd zijn;
G. Veroordeelt [gedaagde in conventie] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis een aanvang te maken met het afbreken en verwijderen van het woonhuis (het driehoekshuisje) en de daaraan verbonden pieren op waterkavel 5A en deze werkzaamheden gestaag voort te zetten zodat binnen drie maanden na aanvang van de werkzaamheden de voormelde zaken volledig afgebroken en verwijderd zijn;
H. Verbiedt [gedaagde in conventie] om, na ommekomst van de sub G genoemde periode van (twee maanden plus) drie maanden na aanvang van de verwijderingswerkzaamheden, over de terreinen van de Stichting van en naar de waterkavels dan wel de aan de terreinen van de Stichting grenzende water te gaan en zich daartoe over de gronden en terreinen van de Stichting te begeven;
I. Veroordeelt [gedaagde in conventie] tot betaling van een dwangsom van NAF 1.000,- voor iedere volle dag waarin hij, na betekening van dit vonnis, voormelde bevelen/ veroordelingen/verboden niet nakomt met dien verstande dat boven de NAF 200.000,- geen dwangsommen zullen worden verbeurd;
J. Veroordeelt [gedaagde in conventie] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de Stichting gevallen en tot deze uitspraak begroot op NAF 2.863,- voor verschotten en op NAF 4.500,- voor salaris gemachtigde;
K. Verklaart voorgeschreven bevelen/veroordelingen/verboden uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.2. [
Gedaagde in conventie] heeft op 10 januari 2014 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. SJB heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.3.
De grosse van het vonnis is op 22 mei 2014 per deurwaardersexploot aan [gedaagde in conventie] betekend.
2.4.
Op 19 augustus 2014 heeft [gedaagde in conventie] op grond van artikel 272 Rv het Hof verzocht om in afwachting van de beslissing in hoger beroep de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen.
2.5.
Bij vonnis van 26 september 2014 (hierna: het schorsingsvonnis) is de executie van het vonnis van 2 december 2013 ten dele geschorst. In rechtsoverweging 2.5. is, voor zover hier relevant het navolgende overwogen:
“2.5. Ten aanzien van het bevel onder E van het dictum overweegt het Hof dat [gedaagde in conventie] onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft gesteld dat haar belang bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de Stichting bij de door haar gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit belang kan de Stichting vermoed worden te hebben. Dit geldt ook ten aanzien van de veroordeling onder I, voor zover die veroordeling betrekking heeft op het bevel onder E.”
2.6.
In het dictum van het schorsingsvonnis is, voor zover hier relevant, het navolgende bepaald:
“schorst de ten uitvoerlegging van het vonnis van 2 december 2013 voor zover het betreft het bevel onder F en de veroordeling onder G van het dictum van dat vonnis, tot de dag waarop op het hoger beroep zal zijn beslist;
(…) wijst de vordering af voor het overige.”
2.7.
Bij vonnis van 8 september 2015 heeft het Hof, voor zover hier relevant, als volgt beoordeeld en beslist:

2. De beoordeling
(…) 2.8. Grief IV van [gedaagde in conventie] is gericht tegen het oordeel van het GEA dat [gedaagde in conventie] onrechtmatig jegens de Stichting handelt door op het water direct grenzend aan de terreinen van de Stichting pieren aan te leggen en bouwwerken dan wel opstallen op te trekken (behoudens de steiger en de overkapping op kavel 5). Het GEA heeft hiertoe overwogen dat [gedaagde in conventie] kavel 5A zonder recht of titel in gebruik heeft genomen, dat hij zonder vergunning het A-huis heeft gebouwd en een terras heeft aangelegd en dat het gebruik van kavel 5A de vrije toegang vanaf de kavels van de Stichting tot het Spaanse water belemmert, het uitzicht verstoort en hinder oplevert voor de exploitatiemogelijkheden van de Stichting.(…)
(…) BESLISSING
Het Hof,
in het principaal appel en het incidenteel appel:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;(…).”
2.8.
Het vonnis van 8 september 2015 (hierna: het bevestigingsvonnis) is op 24 oktober 2015 aan [gedaagde in conventie] betekend. [gedaagde in conventie] heeft geen beroep in cassatie ingesteld.
2.9.
Op 21 mei 2019 is op verzoek van SJB voor de verbeurde dwangsommen executoriaal derdenbeslag gelegd onder APC.
2.10.
Bij ministeriële beschikkingen van 12 november 2019 met nummers 2012/[A] en 2012/[B], zijn door het land aan [gedaagde in conventie] een perceel water en een perceel bestaande uit een perceel grond en water gelegen aan het zuidelijke einde van de dam bij de zoutpannen van de plantage Brakkaput Ariba ter hoogte van het Spaanse Water in huur uitgegeven.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
SJB vordert dat het gerecht bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat [gedaagde in conventie] ter zake verbeurde dwangsommen aan SJB NAf 200.000,- verschuldigd is;
de te verbeuren dwangsommen op de bevelen en verboden, zoals voorzien in het vonnis van het gerecht van 2 december 2013 zal verhogen tot NAf 5.000,- per dag met een maximum van tweehonderd dagen ofwel NAf 1.000.000,-, dan wel een in goede justitie door het gerecht vast te stellen verhoging van de dwangsommen, met dien verstande dat die dwangsommen eerst verbeurd zullen zijn na betekening van het in het onderhavige geding te wijzen vonnis en gerekend tegen de termijn als genoemd in het voormeld vonnis;
SJB zal machtigen de bevelen als vervat onder sub F en G van het dictum, behelzende de verwijdering van roerende zaken, op kosten van [gedaagde in conventie], zelf ter hand te nemen en uit te voeren desnoods met behulp van de sterke arm
[gedaagde in conventie] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
SJB legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie] het maximum van de opgelegde bedragen aan dwangsommen heeft verbeurd.
3.3. [
gedaagde in conventie] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot de
niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de vorderingen van SJB.
In reconventie
3.4. [
Gedaagde in conventie] vordert dat het gerecht bij vonnis voor recht zal verklaren dat de veroordelingen als uitgesproken bij vonnis van 2 december 2013, bekrachtigd bij Hofvonnis van 8 september 2015, geen rechtskracht meer hebben wegens verjaring alsmede gewijzigde omstandigheden.
3.5.
SJB heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [gedaagde in conventie], met veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
De verbeurde dwangsommen
4.1.
SJB legt het volgende ten grondslag aan haar vordering tot verklaring voor recht dat [gedaagde in conventie] ter zake van de verbeurde dwangsommen aan SJB een bedrag van
NAf 200.000.- verschuldigd is. Volgens SJB staat het tussen partijen vast dat [gedaagde in conventie], in weerwil van de executie van het vonnis, de onder sub F en G van het dictum van het vonnis in eerste aanleg genoemde zaken niet heeft verwijderd en overigens ook het bevel onder E en het verbod onder H aan zijn laars lapt. [gedaagde in conventie] heeft dus de veroordelingen en de bevelen van het vonnis niet nageleefd waardoor hij de dwangsommen heeft verbeurd en waardoor [gedaagde in conventie] gehouden is tot betaling van een maximaal bedrag van NAf 200.000,- aan verbeurde dwangsommen, aldus SJB.
4.2. [
Gedaagde in conventie] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de verbeurde dwangsommen op 10 juni 2015 zijn verjaard. Volgens [gedaagde in conventie] heeft SJB de verjaring niet tijdig gestuit. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [gedaagde in conventie] het volgende gesteld. Het vonnis van 2 december 2013 is op 22 mei 2014 aan hem betekend. De dwangsommen op het bevel onder E zijn dus op 24 mei 2014 gaan lopen met
NAf 1.000,- per dag. De tenuitvoerlegging van het bevel onder E is uitdrukkelijk niet door het Hof in het schorsingsvonnis geschorst en dit geldt ook ten aanzien van de veroordeling tot betaling van de dwangsommen onder I. Het bovenstaande brengt volgens [gedaagde in conventie] met zich mee dat de dwangsommen wegens het niet naleven van het bevel onder E vanaf 24 mei 2014 ononderbroken zijn verbeurd tot het maximale bedrag van NAf 200.000,- werd bereikt, hetgeen gebeurde op 10 december 2014. De tot het maximum bedrag verbeurde dwangsommen verjaarden zes maanden hierna en konden vanaf 10 juni 2015 niet meer worden geëxecuteerd. De eerste stuitingshandeling van SJB is gedaan met de betekening van het bevestigingsvonnis op 24 oktober 2015. Op dat moment waren de dwangsommen al verjaard, aldus [gedaagde in conventie].
4.3.
Het gerecht overweegt als volgt.
4.4.
Het verweer van [gedaagde in conventie] slaagt. Uit het vonnis van de rechter in eerste aanleg van 2 december 2013 volgt dat het maximum van NAf 200.000,- werd verbonden aan het verbeuren van dwangsommen ter zake van alle in het vonnis opgelegde bevelen en veroordelingen (dus zowel E, F als G). Vast is komen te staan dat de executie van de veroordeling onder E van het vonnis is aangevangen door betekening van het vonnis aan [gedaagde in conventie] op 22 mei 2014. De uitvoerbaarheid bij voorraad van dit bevel/deze veroordeling is expliciet niet door het Hof geschorst. Dit betekent dat de dwangsommen op 23 mei 2014 zijn gaan lopen en het maximum op 9 december 2014 werd bereikt. Ingevolge artikel 611 g Rv verjaart de dwangsom door verloop van zes maanden na de dag waarop zij is verbeurd. Nu de dwangsommen onweersproken niet door SJB zijn gestuit, zijn deze op 10 juni 2015 verjaard. De vordering van SJB zal in zoverre worden afgewezen.
Verhoging dwangsommen
4.5.
Ter onderbouwing van haar vordering tot verhoging van de opgelegde dwangsommen heeft SJB aangevoerd dat de thans verbeurde dwangsommen [gedaagde in conventie] kennelijk onvoldoende financieel prikkelen om over te gaan tot nakoming van hetgeen waartoe hij in het vonnis is veroordeeld. [gedaagde in conventie] heeft na bijna 5 jaar van het bevestigingsvonnis geen aanstalten gemaakt om aan de veroordelingen te voldoen, aldus SJB. SJB ziet zich daardoor genoodzaakt een verhoging van de dwangsommen te vorderen van NAf 5.000,- per dag met een maximum van NAf 1.000.000,-. SJB vordert daarbij dat de verhoging van de dwangsommen eerst verbeurd zal zijn na betekening van het in het onderhavige geding gewezen vonnis. Volgens SJB wordt [gedaagde in conventie] derhalve alsnog in de gelegenheid gesteld om de bouwwerken af te breken en te verwijderen, alvorens de nieuwe dwangsommen gaan lopen. Het door [gedaagde in conventie] ingenomen standpunt dat omdat de hoofdveroordeling na het verbeuren van het gemaximeerde bedrag nog steeds niet is nagekomen, er geen dwangsommen meer kunnen worden verbeurd, gaat niet op omdat er aan de verhoogde dwangsommen een nieuwe titel ten grondslag ligt, aldus nog steeds SJB.
4.6. [
gedaagde in conventie] heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij heeft betoogd dat de dwangsommen verjaard zijn en niet opeisbaar zijn. Volgens [gedaagde in conventie] mogen de dwangsommen daardoor niet meer worden geëxecuteerd en kunnen ze derhalve niet meer worden verhoogd. Tevens heeft SJB volgens [gedaagde in conventie] geen enkel (gerechtvaardigd)belang bij een verhoging van de inmiddels niet executabele dwangsommen. [gedaagde in conventie] heeft in deze procedure een aantal huurovereenkomsten overgelegd gesloten tussen hem en het land ter zake van de percelen 5 en 5A. [gedaagde in conventie] heeft aangevoerd dat met die huurovereenkomsten een einde is gekomen aan de onrechtmatigheden die ten grondslag lagen aan de veroordelingen in het vonnis van 2 december 2013.
4.7.
Nu SJB over een rechtsgeldige executoriale titel beschikt en stelt dat aan de gegeven veroordelingen en bevelen door [gedaagde in conventie] niet is voldaan, komt de vordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Het verweer van [gedaagde in conventie] komt er op neer dat zich nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de titel waarbij de dwangsom is opgelegd niet meer doeltreffend en/of uitvoerbaar is. Het gerecht is van oordeel dat, gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde in conventie], het in deze procedure onvoldoende vast is komen te staan dat het vonnis thans nog doeltreffend en/of uitvoerbaar is. Door [gedaagde in conventie] is onvoldoende weersproken aangevoerd dat de huurovereenkomsten een einde maken aan de onrechtmatige toestand die aan de veroordelingen ten grondslag zou liggen. Voor verhoging van de dwangsom bestaat daarom vooralsnog onvoldoende grond, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
Machtiging tot verwijdering
4.8.
SJB legt aan haar vordering ten grondslag dat, nu uit de weigerachtig houding van [gedaagde in conventie] blijkt dat hij de veroordelingen uit het vonnis niet zal naleven, SJB behoefte heeft om gemachtigd te worden de verwijdering zelf uit te mogen voeren, desnoods met machtiging van de sterke arm.
4.9. [
gedaagde in conventie] heeft hiertegen aangevoerd dat hij inmiddels over geformaliseerde huurovereenkomsten met de overheid beschikt voor de percelen 5 en 5A. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde in conventie] een tweetal beschikkingen overgelegd.
4.10.
Aan haar vordering legt SJB, zo begrijpt het gerecht, artikel 3:299 BW ten grondslag. Ook ten aanzien van deze vordering heeft hetgeen overwogen in r.o. 4.7. van dit vonnis te gelden. Nu in deze procedure onvoldoende vast is komen te staan dat het vonnis van 2 december 2013 thans nog uitvoerbaar is, is de nadere vordering van SJB thans niet toewijsbaar. Ook deze vordering van SJB zal daarom worden afgewezen.
In reconventie
4.11. [
gedaagde in conventie] heeft het volgende aan zijn reconventionele vordering ten grondslag gelegd. De veroordelingen als uitgesproken bij vonnis van 2 december 2013, bekrachtigd bij Hofvonnis van 8 september 2015, werden destijds uitgesproken onder meer omdat [gedaagde in conventie] toen geen huurovereenkomst met de overheid voor perceel 5A kon produceren. Uit de Ministeriële Beschikking blijkt dat [gedaagde in conventie] de overdracht van de rechten al in 2008 heeft verzocht. Het is evenwel een feit van algemene bekendheid dat de overheid in deze zaken nogal traag te werk gaat. Inmiddels beschikt [gedaagde in conventie] evenwel over een rechtmatige titel tot gebruik en verblijf op de percelen 5 en 5A ( met terugwerkende kracht tot 21 april 1998) en is er sprake van nieuwe feiten waardoor de omstandigheden dusdanig zijn gewijzigd dat de veroordelingen in het vonnis van 2 december 2013 en 8 september 2015, niet in stand kunnen blijven.
4.12.
SJB heeft in reconventie als verweer aangevoerd dat nog los van het feit dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden heeft te gelden dat de wet enkel voorziet in een herroeping van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis indien er sprake is van bedrog door de wederpartij, valsheid van stukken waarop berust en het achterhouden van stukken van beslissende aard door de wederpartij. Volgens SJB heeft [gedaagde in conventie] niet gesteld en uit de stukken is niet gebleken dat aan deze voorwaarden is voldaan, waardoor de reconventionele vordering dient te worden afgewezen. Voor een afwijking van het wettelijk bepaalde met betrekking tot de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van vonnissen (ex. artikel 3:324 BW) is door [gedaagde in conventie] onvoldoende gesteld, aldus SJB.
4.13.
De vorderingen van [gedaagde in conventie] zullen worden afgewezen. Voor een verklaring voor recht dat een vonnis geen rechtskracht meer heeft wegens wijziging van omstandigheden bestaat geen rechtsgrond. De stelling dat een vonnis niet meer uitvoerbaar is, dient aan de executierechter te worden voorgelegd. Verder is de stelling dat de executie van het vonnis inmiddels verjaard is rechtens onjuist. De conclusie luidt dat ook de vorderingen van [gedaagde in conventie] zullen worden afgewezen.
In conventie en reconventie
4.14.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten in conventie en in reconventie door het gerecht worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Gerecht:
In conventie
5.1.
wijstde vorderingen van SJB
af;
In reconventie
5.2.
wijstde vorderingen van [gedaagde in conventie]
af;
In conventie en reconventie
5.3.
compenseertde kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. Lasten, rechter, en op 7 maart 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.