ECLI:NL:OGEAC:2022:339

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
CUR202201001
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot vergoeding van brandschade door verzekeraar Fatum General Insurance N.V.

In deze zaak vorderden eisers, erfgenamen van de overleden moeder, vergoeding van brandschade van hun verzekeraar, Fatum General Insurance N.V. De moeder had in 1986 een opstalverzekering en in 2012 een Perfect Woonhuisverzekering afgesloten. Na een brand op 2 mei 2019, die schade aan het pand veroorzaakte, weigerde Fatum de schade te vergoeden, omdat de bestemming van het pand was gewijzigd door een huurovereenkomst voor kooklessen. Fatum stelde dat de dekking was opgeschort omdat de verzekeringnemer niet tijdig op de wijziging had gereageerd, zoals vereist in de polisvoorwaarden. De eisers voerden aan dat de verzekering dekking bood en dat de opschorting onterecht was. Het gerecht oordeelde dat de dekking inderdaad was opgeschort, omdat de wijziging van bestemming niet was gemeld. Bovendien werd vastgesteld dat de vordering niet kon worden gebaseerd op de opstalverzekering uit 1986, omdat deze al was beëindigd. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202201001
Vonnis van 28 november 2022
in de zaak van

1.[EISER SUB 1],

2.
[EISERES SUB 2],
3.
[EISER SUB 3],
allen woonplaats gekozen hebbende in Curaçao,
eisers,
gemachtigde: aanvankelijk mr. A.I. Martis, die is gedesisteerd.
tegen
de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCE N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: mr. R. Spinhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en Fatum worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het vonnis in incident van 17 oktober 2022;
- het wrakingsverzoek van 31 oktober 2022 van de gemachtigde van [eisers] c.s. jegens de rechter mr. O. Nijhuis;
- de e-mail van 17 november 2022 van mr. Tweeboom, gemachtigde van [naam 1] c.s. in de procedure met zaaknummer CUR202200999, aan de secretaris van de wrakingskamer met betrekking tot het wrakingsverzoek;
- de intrekking van voornoemd wrakingsverzoek door de gemachtigde van [eisers] c.s. op 21 november 2022.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
De moeder van [eisers] c.s. (hierna: de moeder) was eigenaar van het pand aan de [adres] 19/21 te Curaçao (hierna: het pand) met een bovenverdieping (nr. 19) en een benedenverdieping (nr. 21).
2.2
De moeder is inmiddels overleden. [eisers] c.s. zijn de erfgenamen van de moeder en hebben haar nalatenschap zuiver aanvaard. Als zodanig zijn zij de eigenaren van het pand.
2.3
De moeder heeft in 1986 met Fatum een opstalverzekering gesloten (hierna: de opstalverzekering uit 1986). Op het polisblad van deze verzekering staat het volgende:
“{…]
AANVANGSDATUM KONTRAKT: 06 AUGUSTUS 1986
[…]
VERZEKERINGSTERMIJN : DEZE VERZEKERING IS AANGEGAAN TOT
06 AUGUSTUS 2012
[…]”
2.4
De moeder heeft in 2012 bij Fatum een Perfect Woonhuisverzekering gesloten (hierna: de Perfect Woonhuisverzekering). Op het polisblad van deze verzekering staat het volgende:
“[…]
AANVANGSDATUM KONTRAKT: 06 AUGUSTUS 2012
VERZEKERINGSTERMIJN : DEZE VERZEKERING IS AANGEGAAN TOT 06 AUGUSTUS 2019
MET VOORTZETTING VAN TERMIJNEN VAN 1 JAAR
[…]”.
2.5
Artikel 7.2 sub a en c van de polisvoorwaarden van de Perfect Woonhuisverzekering luiden als volgt:
“a. Bij wijziging van de bestemming, bouwaard of dekking van het omschreven gebouw […] is de verzekeringnemer verplicht hiervan zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee maanden, schriftelijk aan de maatschappij kennis te geven […]”
b. Verzuimt de verzekeringnemer tijdig aan de maatschappij kennis te geven volgens het bepaalde onder a., dan wordt de dekking twee maanden na de desbetreffende risicowijziging opgeschort, tenzij de verzekering ook na de kennisgeving zou zijn gecontinueerd […]”
2.6
Per 1 maart 2018 is de moeder met de heer I [naam 1] een huurovereenkomst voor de duur van één jaar aangegaan met betrekking tot de benedenverdieping van het pand. Die huurovereenkomst bevat de volgende bepalingen:
“Deze huurovereenkomst wordt aangegaan voor de volgende bedrijfsactiviteiten:
- het les geven van zoete – hartige hapjes.
Het uitoefenen van andere dan hierboven vermelde aktiviteiten is niet toegestaan tenzij tussen partijen schriftelijk is overeengekomen”
en
“De huurder is niet toegestaan om het pand als woonhuis te gebruiken”
en
“De huurder dient het pand als goede huisvader te onderhouden
Na het verlaten van het pand moet de binnen en buitenruimte van het gebouw in een redelijke staat verkeren.”.
2.7
Op 2 mei 2019 is er op de benedenverdieping van het pand een binnenbrand geweest, waardoor schade is ontstaan.
2.8
Op 3 mei 2019 is in opdracht van Fatum een voorlopig expertiserapport opgemaakt door [naam 4], Senior Claims Adjuster & Surveyor. Daarin staat onder meer:
“Daar tijdens de expertise op 3 mei 2019, nog alles vuil en onder het roet lag is het moeilijk om een te reserveren schadebedrag te adviseren. Doch adviseer ik u voorzichtig om vooralsnog Naf. 25.000,00 te reserveren voor de schade.”
2.9
In een kostenraming d.d. 9 december 2020 raamt diezelfde [naam 4] de kosten van herstel van de schade op NAf 52.748,21, inclusief 15% winst- en risico-opslag en omzetbelasting.
2.1
Bij brief van 22 mei 2019 heeft Fatum aan [naam 2] het volgende medegedeeld:
“[…]
Uit het onderzoek naar de oorzaak en toedracht van de schade is komen vast te staan dat de begane grond waar de brand is ontstaan, verhuurd wordt aan een derde die de ruimte gebruikt om kookles te geven. Het pand wordt niet als een woonhuis gebruikt zoals vermeld op het polisblad.
Conform artikel 7.2 lid a, is de verzekeringnemer bij wijziging van de bestemming van het gebouw verplicht aan de maatschappij hiervan schriftelijk kennis te geven.
Op basis van het bovengenoemde moeten wij u informeren dat de door u geleden schade niet gedekt is en derhalve komt deze niet voor vergoeding in aanmerking.
[…]”
2.11
Bij vonnis in kort geding van 7 april 2022 is een vordering van [eisers] c.s. Fatum te veroordelen tot vergoeding in natura van de schade ten gevolge van de brand afgewezen.

3.Het geschil

3.1 [
eisers] c.s. vorderen dat het gerecht:
“bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde Fatum […] te veroordelen [bevelen] tot herstel van het gebouw, zoals in haar taxatierapport dat is overgelegd, is beschreven en omschreven binnen een door Uw Gerecht in goede justitie te bepalen termijn na betekening van het te wijzen vonnis. Met verbeurte van een dwangsom door Uw Gerecht in goede justitie vast te stellen, te betalen aan eisers. Kosten rechtens.
Gedaagde te veroordelen om, op grond van de PERFECT POLIS van augustus 2012, de door eisers geleden schade aan eisers te betalen, des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd in de te voegen zaken. Kosten rechtens!”
3.2
In het licht van de feiten leggen [eisers] c.s. aan hun vordering het volgende ten grondslag. De moeder had haar pand bij Fatum verzekerd en daarom is Fatum, naast [naam 1] (wegens wanprestatie) en [naam 3] (wegens onrechtmatige daad), mede-aansprakelijk ter zake de schade.
3.3
Fatum voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] c.s. dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met veroordeling van hen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten.
3.4
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Tussen [eisers] c.s. als eisers en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als gedaagden is een procedure met zaaknummer CUR202200999 bij dit gerecht aanhangig. Die procedure is gevoegd met de onderhavige procedure. Ook in die procedure met zaaknummer CUR202200999 zal vandaag vonnis worden gewezen.
4.2
Fatum heeft ter zitting haar ontvankelijkheidsverweer ingetrokken, zodat dat geen beoordeling meer behoeft.
4.3
Het petitum van [eisers] c.s. lijkt te strekken tot zowel schadevergoeding in natura (herstel van het gebouw) als schadevergoeding in geld (betaling van de door eisers geleden schade). Ter comparitie is besproken hoe de vordering moet worden begrepen en heeft de gemachtigde van [eisers] c.s. namens hen toegelicht dat de vordering strekt tot herstel van de schade via Fatum, dus in opdracht en voor rekening van Fatum. Ter comparitie hebben [eisers] c.s. zich (mede) beroepen op de opstalverzekering uit 1986.
4.4
Met betrekking tot dit laatste overweegt het gerecht dat uit het inleidend verzoekschrift niet kan worden opgemaakt dat [eisers] c.s. de opstalverzekering uit 1986 (mede) aan hun vordering ten grondslag leggen. In dat verzoekschrift wordt immers weliswaar gesteld dat de moeder in april 1986 met Fatum een brandverzekeringsovereenkomst met betrekking tot het pand heeft gesloten, maar dat deze (mede) ten grondslag ligt aan de vordering blijkt niet. Integendeel, volgens het tweede gedeelte van het petitum wordt die vordering uitdrukkelijk gebaseerd op de Perfect Woonhuisverzekering. Voor zover [eisers] c.s. zouden hebben beoogd ter comparitie de grondslag van hun vordering te veranderen door mede de opstalverzekering uit 1986 aan hun vordering ten grondslag te leggen, wordt daaraan voorbijgegaan: een dergelijke verandering dient namelijk te geschieden “bij conclusie of bij akte ter rolle”, zo bepaalt artikel 109 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een verandering van (de grondslag van een) eis kan dus niet mondeling ter comparitie geschieden.
4.5
Daarom zal de vordering moeten worden beoordeeld op basis van de Perfect Woonhuisverzekering. Uitsluitend indien deze dekking biedt, zal de schadevordering toewijsbaar kunnen zijn.
4.6
Fatum doet een beroep op artikel 7.2 van de (door Fatum als prod. 2 overgelegde) polisvoorwaarden betreffende de Perfect Woonhuisverzekering. Naar het oordeel van het gerecht treft dat verweer doel, waartoe het volgende wordt overwogen. Na het aangaan van de huurovereenkomst per 1 maart 2018 werd de benedenverdieping van het pand gebruikt voor het geven van kookcursussen en andere kookactiviteiten. Dat zijn bedrijfsmatige activiteiten; ook de huurovereenkomst kwalificeert deze als zodanig. Volgens de huurovereenkomst was het [naam 1] zelfs niet toegestaan het pand als woonhuis te gebruiken. Daarmee is de bestemming van het verzekerde pand als gevolg van de daarin ontplooide bedrijfsmatige activiteiten is gewijzigd in de zin van artikel 7.2 sub a van de polisvoorwaarden. Niet is gesteld of gebleken dat de moeder die wijziging van bestemming heeft gemeld aan Fatum. Daarom is overeenkomstig artikel 7.2 sub c van de polisvoorwaarden de dekking opgeschort.
4.7
Niet valt in te zien dat die opschorting van de dekking door Fatum niet tegen [eisers] c.s. als erfgenamen van de moeder zou kunnen worden ingeroepen. Als erfgenamen zijn zij immers getreden in alle rechten en verplichtingen van de moeder, ook die uit de verzekeringsovereenkomst.
4.8
Anders dan de gemachtigde van [eisers] c.s. ter comparitie heeft verklaard, is van zijn kant eerder niets gesteld met betrekking tot het beroep van Fatum op artikel 7.2 sub c van de polisvoorwaarden. Indien die gemachtigde daarbij refereerde aan de eerdere kortgedingprocedure, zoals hij ter comparitie veelvuldig heeft gedaan, blijft dat buiten beschouwing: dat betrof een andere separate procedure en stellingen van [eisers] c.s. in die kortgedingprocedure kunnen niet worden beschouwd als stellingen in de onderhavige procedure. Het gerecht (d.w.z. de behandelend rechter) is ook niet bekend met de stukken in die kortgedingprocedure en met wat partijen daarin over en weer hebben aangevoerd.
4.9 [
eisers] c.s. hebben verzocht de regel van artikel 7.2 sub c van de polisvoorwaarden buiten toepassing te laten en doen daartoe een beroep op artikel 6:248 leden 1 en 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
Daaromtrent wordt overwogen (i) ten aanzien van artikel 6:248 lid 1 BW: artikel 7.2 sub c van de polisvoorwaarden is tussen partijen overeengekomen. Artikel 6:248 lid 1 BW duidt de bronnen aan die de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen kunnen aanvullen, namelijk wet, gewoonte en redelijkheid en billijkheid, met een verwijzing naar ‘de aard van de overeenkomst’. Naar het oordeel van het gerecht kan de aanvulling van de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, in dit geval de opschorting van de dekking, er niet toe leiden dat die opschorting buiten toepassing wordt gelaten. [eisers] c.s. hebben ook niet concreet onderbouwd dat die conclusie uit artikel 6:248 lid 1 BW zou kunnen worden getrokken;
(ii) ten aanzien van artikel 6:248 lid 2 BW: de formulering van artikel 6:248 lid 2 BW – “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” – brengt tot uitdrukking dat de rechter de hem in dat artikellid verleende bevoegdheid een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing te doen zijn, met terughoudendheid dient te hanteren. De (onsamenhangende) onderbouwing van het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW is onvoldoende om dat beroep te kunnen honoreren. Niet valt immers in te zien dat 1) de huurrelatie tussen de moeder en eerdergenoemde [naam 1] en 2) de gestelde (erkenning van) aansprakelijkheid door die [naam 1], een beroep van Fatum jegens [eisers] c.s. op de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou doen zijn.
De conclusie moet daarom zijn dat het beroep op artikel 6:248 BW door [eisers] c.s. geen doel treft en dat hun verzoek de regel van artikel 7.2 sub c van de polisvoorwaarden buiten toepassing te laten, wordt gepasseerd.
4.1
Daaruit volgt dat de schade die als gevolg van de brand is ontstaan, niet is gedekt omdat ten tijde van de brand de dekking was opgeschort.
4.11
Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook in het geval de schade wel zou zijn gedekt onder de Perfect Woonhuisverzekering, de vordering toch niet toewijsbaar zou zijn geweest. Dekking onder die verzekeringsovereenkomst geeft volgens de polisvoorwaarden de verzekerde namelijk geen aanspraak op een vergoeding van de schade in natura in de vorm van herstel door Fatum als verzekeraar. Tot vergoeding van de schade in natura is Fatum dan ook niet gehouden.
4.12
In het geval [eisers] c.s. de grondslag van hun vordering zouden hebben veranderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 109 lid 1 Rv in die zin dat (ook) de opstalverzekering uit 1986 aan zijn vordering ten grondslag zou hebben gelegen, had dat niet tot een andere uitkomst geleid. Onvoldoende is namelijk onderbouwd dat de opstalverzekering uit 1986 ten tijde van de brand nog gelding had. Volgens het desbetreffende polisblad was de opstalverzekering uit 1986 namelijk aangegaan tot 6 augustus 2012 en dus reeds beëindigd ten tijde van de brand. Eiseres Pereira heeft ter zitting weliswaar verklaard dat haar moeder nog altijd premie ten aanzien van die verzekering betaalde en dat zij van de broker te horen kreeg dat het pand verzekerd was, maar dat vormt tegenover die vermelding op het polisblad onvoldoende onderbouwing. Van de premiebetalingen is namelijk geen bewijs in het geding gebracht en met zijn mededeling dat het pand verzekerd was, behoefde de broker niet per se te doelen op dekking onder de opstalverzekering uit 1986: met ingang van de datum waarop de opstalverzekering uit 1986 volgens de vermelding op het polisblad eindigde, 6 augustus 2012, is immers de dekking onder de Perfect Woonhuisverzekering aangevangen, zodat het pand verzekerd is gebleven. Gezien het gebrek aan onderbouwing zou aan bewijslevering niet worden toegekomen.
4.13 [
eisers] c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Fatum. Deze zullen tot aan dit vonnis worden begroot op nihil, omdat Fatum zich heeft laten vertegenwoordigen door een interne gemachtigde, zodat voor een veroordeling in de kosten bestaande uit gemachtigdensalaris geen plaats is.
4.14
De nakosten zijn als onbetwist eveneens toewijsbaar.

5.De beslissing

Het gerecht:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eisers] c.s. in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Fatum en tot aan dit vonnis begroot op nihil;
veroordeelt [eisers] c.s. in de nakosten van NAf 250,- zonder betekening, vermeerderd met NAf 150,- in het geval dit vonnis wordt betekend;
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen in de proceskosten en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en op 28 november 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting.