Onduidelijk is echter waarom hij daartoe het Kadaster in rechte heeft betrokken.
De positie van erfpachter wordt ontleend aan de notariële akte van 11 augustus 1961. Dat is een overeenkomst tussen twee partijen, het eilandgebied Curaçao en (volgens de akte) [eiser] Batta. Het Kadaster was daar niet bij betrokken, en diende slechts haar wettelijke taak uit te voeren: het diende de erfpachtverlening, en later de hypotheekvestiging, in te schrijven en deed dat aan de hand aan de hand van (afschriften van de) desbetreffende notariële aktes. Dat is ook gebeurd, waarbij zij aangetekend dat het Kadaster die aktes niet op juistheid behoefde te controleren.
Als [eiser] partij bij de erfpachtovereenkomst was en die overeenkomst wil aantasten, zal hij dat moeten doen in een procedure tegen de wederpartij, dus de rechtsopvolger van het eilandgebied Curaçao. Een verklaring voor recht als verzocht in vordering a, heeft op zichzelf geen rechtsgevolgen voor het Kadaster. [naam] heeft dan ook geen belang bij deze, uitsluitend tegen het Kadaster gerichte vordering. Reeds daarom is die niet toewijsbaar.
Hetzelfde geldt voor vordering b, die zich richt tegen alle notarissen. Die zijn echter niet in het geding betrokken. Niet valt in te zien waarom deze vordering is ingesteld tegen het Kadaster. Ook deze is dus niet toewijsbaar.
Vordering d, waarmee [eiser] kennelijk beoogt het Kadaster te verplichten in de openbare registers Batta als erfpachter te vervangen door hemzelf, is in strijd met het systeem van de wet. Uit art. 3:17 BW volgt dat het Kadaster een lijdelijke rol heeft: het heeft geen zelfstandige bevoegdheid om feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, in de openbare registers in te schrijven, maar kan dat slechts doen aan de hand van door derden aangeboden stukken en slechts als de wet daartoe de ruimte biedt. Art. 3:317 lid 1 BW bevat in dit verband elf categorieën feiten die kunnen worden ingeschreven, ook categorieën die leiden tot de door [eiser] beoogde wijziging. Die zou namelijk kunnen worden gerealiseerd door een notariële akte van rectificatie of een rechterlijke uitspraak, welke feiten op grond van art. 3:17 lid 1 sub a BW respectievelijk art. 3:17 lid 1 sub e BW door het Kadaster zouden kunnen (en moeten) worden ingeschreven. Als het gerecht in dit vonnis zou bepalen dat [eiser] de erfpachter is, zal dat vonnis kunnen worden ingeschreven. Het Kadaster kan echter niet worden veroordeeld tot wijziging van de naam. Vordering d is reeds daarom niet toewijsbaar.
Vordering c is onduidelijk geredigeerd, maar strekt er kennelijk toe dat het gerecht in dit vonnis de door [naam] beoogde wijziging bepaalt en tevens bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van (een deel van) de daartoe op te maken akte. Ook hier geldt dat niet valt in te zien waarom deze vordering is ingesteld tegen het Kadaster, want die staat hier volledig buiten. Vordering c is reeds daarom niet toewijsbaar.