ECLI:NL:OGEAC:2022:302

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
CUR202200775
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurbetaling en beëindiging huurovereenkomst na overlijden van verhuurster

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 7 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, Q.Q., in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, en gedaagde, die in persoon procedeerde. De zaak betreft de huur van een kantoorpand dat eigendom was van de vader van de minderjarige, die in november 2016 is overleden. De moeder van de minderjarige, die vruchtgebruikster was, overleed in mei 2021. Na haar overlijden ontstond er onduidelijkheid over de huurbetalingen, die aanvankelijk door gedaagde op de rekening van de overleden moeder werden gedaan. Eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huurpenningen.

Het Gerecht oordeelde dat het vruchtgebruik eindigde met het overlijden van de laatstlevende vruchtgebruiker, waardoor de minderjarige de nieuwe eigenaar werd en recht had op de huurbetalingen. Gedaagde had niet bevrijdend betaald door de huur op de rekening van de overleden moeder te storten, wat voor zijn risico kwam. Het Gerecht stelde vast dat gedaagde een bedrag van NAf 5.550 aan achterstallige huur verschuldigd was, maar oordeelde dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was, mits gedaagde tijdig aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. Het vonnis bevatte ook bepalingen over de proceskosten en de mogelijkheid van gedwongen ontruiming indien gedaagde niet aan de veroordeling voldeed.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202200775
Vonnis d.d. 7 november 2022
inzake
[EISERES] Q.Q.,
in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van
[…](‘de minderjarige’),
wonend in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.L.A. Davelaar-Franklin,
tegen
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, op 17 februari 2022 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling op 19 oktober 2022.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De vader van de minderjarige (erflater) is in november 2016 overleden. De minderjarige is de enige erfgenaam van erflater. Eiseres is de moeder van de minderjarige.
2.2.
Tot de nalatenschap van erflater behoort, voor zover in deze zaak relevant, een perceel eigendomsgrond met het daarop gebouwde, plaatselijk bekend als [adres] in Curaçao (hierna: het pand).
2.3.
Erflater had het pand door schenking door zijn ouders in eigendom verkregen onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik van zijn ouders.
2.4.
Als vruchtgebruikers zijn de ouders van erflater met betrekking tot het pand ruim twaalf jaar geleden een huurovereenkomst aangegaan met gedaagde. De overeengekomen huur bedraagt NAf 1.850 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.5.
De laatstlevende ouder van erflater, zijn moeder […], is op […] mei 2021 overleden. Vanaf juli 2021 is er herhaaldelijk contact geweest tussen de gemachtigde van eiseres en gedaagde. Per e-mailbericht van 4 augustus 2021 heeft de gemachtigde van eiseres het bankrekeningnummer van de minderjarige aan gedaagde doorgegeven met de mededeling dat hij voortaan de huur op deze rekening dient te storten.
2.6.
Gedaagde heeft vervolgens op 29 augustus 2021 huur betaald op de rekening van de minderjarige. De huur voor de maanden augustus 2021, september 2021 en oktober 2021 (in totaal NAf 5.550) heeft gedaagde vervolgens weer betaald op de rekening van wijlen […]. Daarna heeft gedaagde de huur weer betaald op de rekening van de minderjarige.
2.7.
Bij brief van 21 december 2021 heeft de gemachtigde van eiseres gedaagde aangemaand tot betaling van achterstallige huur.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert kort gezegd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst te ontbinden, gedaagde te veroordelen om het pand te ontruimen en hem daarnaast te veroordelen tot betaling van een bedrag van NAf 12.800 aan achterstallige huurpenningen berekend vanaf 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022, een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak is aan de orde de vraag of sprake is van een huurachterstand en zo ja, of die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Eiseres beantwoordt beide vragen bevestigend, met dien verstande dat zij ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij bereid is de huurovereenkomst voort te zetten indien gedaagde de achterstallige huurpenningen betaalt.
4.2.
Eiseres stelt dat de minderjarige door het overlijden van de moeder van erflater, [erflaters moeder], door erfopvolging eigenaar van het pand is geworden en daardoor gerechtigde is tot de huurpenningen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat thans nog sprake is van een huurachterstand van NAf 9.250 (vijf maanden). Daarmee is volgens haar sprake van een zodanige tekortkoming dat die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
4.3.
Gedaagde betwist dat sprake is van een huurachterstand. Hij voert aan dat na het overlijden van [erflaters moeder] bij hem twijfel is ontstaan aan wie de huur betaald diende te worden. Hij heeft daarom contact gezocht met haar dochter […], die hem verzocht de huur te blijven betalen op de rekening van wijlen [erflaters moeder]. Op het moment dat hij meer duidelijkheid kreeg over het feit dat de minderjarige de gerechtigde tot de huur is, heeft gedaagde de huur aan hem overgemaakt.
4.4.
Uit het tweede lid van artikel 3:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat vruchtgebruik eindigt bij overlijden. Met de dood van [erflaters moeder] als de laatst levende vruchtgebruiker is het vruchtgebruik dus geëindigd. Op grond van artikel 3:217 lid 3 BW is de eigenaar, in dit geval de minderjarige, na het einde van het vruchtgebruik verplicht om de huurovereenkomst gestand te doen. Bij eiseres/de minderjarige bestond ook de wil om de huurovereenkomst met gedaagde voort te zetten.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de minderjarige verhuurder is geworden en gedaagde de huur na het overlijden van [erflaters moeder] aan hem dient te betalen. Dat brengt mee dat gedaagde sindsdien in beginsel niet bevrijdend op de rekening van wijlen [erflaters moeder] heeft kunnen betalen. De minderjarige, althans eiseres, heeft ook niet die indruk gewekt. Integendeel, de gemachtigde van eiseres heeft gedaagde na het overlijden van [erflaters moeder] er meermaals op gewezen dat hij de huur op de rekening van de minderjarige diende te betalen. Voor zover gedaagde desalniettemin twijfelde aan wie hij de huur diende te betalen, kwam hem ingevolge artikel 6:37 BW de bevoegdheid toe de huurbetaling op te schorten. Dat gedaagde in plaats daarvan ervoor heeft gekozen huur, in totaal een bedrag van NAf 5.550, te betalen op de rekening van wijlen [erflaters moeder], komt voor zijn risico. Hij heeft daarmee niet bevrijdend betaald en zal dit bedrag alsnog aan de minderjarige dienen te betalen. Het staat gedaagde uiteraard wel vrij te pogen de betaling van NAf 5.550 op de rekening van wijlen [erflaters moeder] als onverschuldigde betaling terug te vorderen.
4.6.
Over het voorgaande zou anders kunnen worden geoordeeld indien de betaling op de rekening van wijlen [erflaters moeder] (geheel) ten goede van de minderjarige zou zijn gekomen, bijvoorbeeld als erfgenaam (door plaatsvervulling) van zijn grootmoeder [erflaters moeder]. Dat hiervan sprake is, is echter gesteld noch gebleken.
4.7.
Naast de NAf 5.550 is volgens eiseres nog sprake van een huurachterstand van NAf 3.700. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat de laatste huurbetaling van gedaagde in augustus 2022 is geweest. Gedaagde geeft echter te kennen dat hij op 12 oktober 2022 nog een betaling heeft verricht en dat er, de betaling van NAf 5.550 op de rekening van [erflaters moeder] daargelaten, geen sprake is van een achterstand.
4.8.
Het gerecht gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg en aan de hand van hun bankbescheiden eenvoudig zullen kunnen vaststellen in hoeverre – naast het bedrag van NAf 5.550 – nog sprake is van een achterstand, waarbij tot uitgangspunt moet worden genomen dat de huur bij vooruitbetaling verschuldigd is. Bij voortprocederen ter vaststelling in rechte van de eventuele huurachterstand bestaat onvoldoende belang. Er zal dan ook eindvonnis worden gewezen.
4.9.
De reeds vastgestelde betalingsverplichting van gedaagde van NAf 5.550 berust niet op betalingsonwil of betalingsonmacht, maar op een onjuiste inschatting door gedaagde aan wie hij moest betalen. Bij de huidige stand van zaken zou ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd zijn. Dit wordt anders als gedaagde ook na dit vonnis in gebreke blijft met betaling. Gedaagde zal worden veroordeeld het bedrag van NAF 5.550, te vermeerderen met de eventuele, in overleg tussen partijen vast te stellen achterstand, binnen drie maanden na heden in te lopen, bij gebreke waarvan de huurovereenkomst wordt ontbonden en gedaagde het gehuurde zal moeten ontruimen. Betaalt gedaagde tijdig, dan wordt de huurovereenkomst op de oude voet voortgezet.
4.10.
Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor toewijzing daarnaast van buitengerechtelijke kosten bestaat onvoldoende grond.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt gedaagde om binnen drie maanden na heden aan eiseres een bedrag van NAf 5.550 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de eventuele, door partijen binnen twee weken na heden in overleg vast te stellen huurachterstand over de periode tot en met november 2022;
5.2.
veroordeelt gedaagde - voor het geval gedaagde niet aan de veroordeling 5.1 heeft voldaan - het gehuurde met alle personen en zaken die zich van de kant van gedaagde in en om het gehuurde bevinden, te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen;
5.3.
verstaat dat de deurwaarder, door wie de gedwongen ontruiming zal dienen te geschieden, op grond van de wet- en regelgeving (artikel 555 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) bevoegd is de sterke arm van politie en justitie in te roepen, en verleent alvast toestemming voor de vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 557 jo. 444 lid 2 Rv;
5.4.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op NAf 300,67 aan oproepingskosten, NAf 750 aan griffierecht en NAf 1.000 aan salaris gemachtigde;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbare uitgesproken op 7 november 2022.