ECLI:NL:OGEAC:2022:287

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
CUR201904113
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst en afwijzing van een loonvordering in een arbeidsgeschil

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, verzoekt de verzoeker, die als interim-general manager bij de COOPERATIEVE SPAAR- EN KREDIETVERENIGING ACU in dienst was, om een verklaring voor recht dat de loondoorbetalingsverplichting van ACU herleeft per 9 januari 2015. De verzoeker stelt dat de vaststellingsovereenkomst die op 30 mei 2013 is gesloten, zo moet worden uitgelegd dat deze niet definitief is, maar dat de verplichting tot doorbetaling van loon herleeft na een arrest van de Hoge Raad. De verweerster, ACU, voert aan dat de vaststellingsovereenkomst duidelijk is en dat de loondoorbetalingsverplichting per 30 mei 2013 definitief is geëindigd. Het Gerecht oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst inderdaad zo moet worden uitgelegd dat de loondoorbetalingsverplichting van ACU per 30 mei 2013 is geëindigd. De verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om het gewogen maandelijkse loon te bepalen en de overige verzoeken worden afgewezen. De verzoeker wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR201904113
Beschikking d.d. 6 oktober 2022
Inzake
[VERZOEKER],
domicilie gekozen hebbende in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez,
tegen
de vereniging
COOPERATIEVE SPAAR- EN KREDIETVERENIGING ACU,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en ACU worden genoemd.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de mondelinge behandeling op 14 januari 2020;
- de reactie op procedureel bezwaar van ACU met producties;
- de akte verzoek om pleidooi van [verzoeker], ingediend op 5 juli 2021;
- de mondelinge behandeling op 15 december 2021, waar zijn verschenen [verzoeker], bijgestaan door zijn gemachtigde, en N.A. Martines (bedrijfsjurist) en [naam 1] (manager) namens ACU, bijgestaan door haar gemachtigde;
- de akte inbrenging producties tevens vermeerdering van eis van [verzoeker] met producties;
- de akte uitlating producties en eisvermeerdering van ACU;
- de mondelinge behandeling op 8 september 2022, waar zijn verschenen [verzoeker], bijgestaan door zijn gemachtigde, en [naam 1] (manager) namens ACU, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1 [
Verzoeker] is per 13 september 2004 als interim-general manager in dienst getreden van ACU.
2.2
Op 21 februari 2005 zijn partijen met elkaar een arbeidsovereenkomst aangegaan, die luidt, voor zover voor de beoordeling van belang:

Artikel 1 Functie en Duur
De werknemer treedt in dienst van de werkgever per 16-02-2005 voor 5 jaren (eindigende op 15-02-2010). De werknemer zal als “General manager” van de “Coöperatieve Spaar- en Kredietvereniging Ambtenaren, ACU” worden tewerkgesteld. […]
Artikel 2 Salaris en Secundaire arbeidsvoorwaarden
1. De werknemer heeft recht op een bruto maandsalaris van ANG 12.500,= die door de werkgever uiterlijk de 27ste van elke maand betaalbaar gesteld dient te worden.
[…]
Artikel 12 Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
Ieder der partijen is bevoegd deze arbeidsovereenkomst door opzegging te doen beëindigen, met inachtneming van een minimum opzeggingstermijn van drie (3) maanden voor de werkgever en drie (3) maanden voor de werknemer. Uiterlijk drie (3) maanden vóór de beëindiging van deze arbeidsovereenkomst kan overeengekomen worden door partijen deze te doen continueren en onder welke voorwaarden.
[…]”
2.3
Volgens advertenties van ACU, die in april en mei 2012 in media zijn geplaatst, stelde zij de sollicitatieprocedure voor de functie van General Manager open voor sollicitanten.
2.4
Bij brief van 19 juli 2012 heeft ACU het volgende aan [verzoeker] geschreven:
“[…]
Naar aanleiding van uw brief d.d. 18 april 2012 met betrekking tot uw rechtspositie bericht het bestuur van ACU het volgende.
[…]
Op 4 november 2012 zal u de pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar bereiken.
Conform bestuursbesluit nr. 77 zal aan u per 1 december 2012 ontslag worden verleend in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
[…]”
2.5
Partijen zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden omtrent de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.6
Op 30 oktober 2012 heeft ACU aan [verzoeker] het volgende geschreven:
“[…]
Vervolgend op eerdere besprekingen betreffende de beëindiging van uw dienstverband met ACU wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. ACU heeft de Directeur Arbeidszaken van het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn verzocht om toestemming de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen.
De Directeur heeft verklaard dat zijn toestemming daarvoor, gezien uw functie als algemeen directeur, niet nodig is. Dat brengt met zich mee dat ACU de arbeidsovereenkomst thans opzegt wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door u op 4 november 2012.
Gezien de duur van uw dienstverband bedraagt de wettelijke opzeggingstermijn voor u twee (2) kalendermaanden. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst tegen 31 december 2012 zal eindigen. […]”
2.7
Bij brief van 14 november 2012 heeft [verzoeker] de nietigheid van het hem gegeven ontslag ingeroepen.
2.8
ACU heeft het loon van [verzoeker] aan hem betaald tot en met 30 mei 2013.
2.9
Naast de onderhavige procedure hebben partijen meerdere procedures tegen elkaar gevoerd die alle voortvloeiden uit de opzegging van het dienstverband van [verzoeker] met ACU. Deze betroffen alle de (on)geldigheid van het ontslag c.q. de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met ACU respectievelijk de doorbetaling van [verzoeker]’s loon.
2.1
Op 30 mei 2013 zijn partijen ter comparitie in het kader van een tweetal gerechtelijke procedures met elkaar een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) aangegaan die luidt als volgt:
“Partijen in de zaken 62334 en 62449 komen, in aanmerking nemende dat de geschilpunten in beide zaken identiek zijn, het navolgende overeen:
1. De loondoorbetalingsverplichting van ACU inzake de tussen partijen vigerende arbeidsovereenkomst, voor zover die zal blijken nog te bestaan, eindigt per heden.
2. Partijen verzoeken de behandeling in beide zaken aan te houden totdat het Hof in de zaak met nummer KG 59874 in hoger beroep zal hebben beslist over het kort geding vonnis van 4 februari 2013.”

3.Het geschil

3.1 [
verzoeker] verzoekt, na zijn eis te hebben vermeerderd:
“om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren:
- Voor recht te verklaren dat de litigieuze overeenkomst van 30 mei 2013 zo dient te worden uitgelegd dat de loondoorbetalingsverplichting van ACU herleeft per 9 januari 2015, zijnde de datum van het arrest van de Hoge Raad.
- Voor recht te verklaren dat ACU gehouden is het loon van [verzoeker] door te betalen vanaf 9 januari 2015 en verder, althans vanaf een door uw Gerecht in goede justitie te bepalen datum tot en met het bereiken van het 65ste levensjaar van [verzoeker].
- Het gewogen maandelijkse loon van [verzoeker] te bepalen op een bedrag van NAfl. 25.379,90 bruto, althans een ander door uw Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag.
- ACU te veroordelen het loon van [verzoeker] door te betalen vanaf 9 januari 2015 tot en met de dag dat de arbeidsrelatie tussen ACU en [verzoeker] rechtsgeldig zal zijn geëindigd dan wel tot en met de dag dat [verzoeker] de 65ste levensjaar zal hebben bereikt, althans vanaf en tot en met een door uw Gerecht in goede justitie te bepalen ingangsdatum en einddatum.
- Voor zover uw Gerecht zou oordelen dat de litigieuze overeenkomst van 30 mei 2013 zodanig moet worden uitgelegd dat de loondoorbetalingsverplichting van ACU per die datum zou zijn geëindigd:
○ Primair op de voet van artikel 6:248 BW die regel uit de overeenkomst buiten toepassing verklaren en wel met terugwerkende kracht tot aan 9 januari 2015;
○ Subsidiair op de voet van artikel 6:2 en 6:258 BW de overeenkomst al dan niet partieel te wijzigen, dan wel te ontbinden, zodanig dat die regel uit de overeenkomst komt te vervallen en wel met terugwerkende kracht tot aan 9 januari 2015;
○ Meer subsidiair op de voet van artikel 6:228 en 6:230 BW de overeenkomst te vernietigen, dan wel de nadelige gevolgen van de overeenkomst op te heffen, zodanig dat de loondoorbetalingsverplichting van ACU herleeft per 9 januari 2015.
- In alle gevallen ACU te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ad ANG 250 zonder betekening en ANG 400 in geval van betekening, alle kosten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in de in deze te wijzen vonnis, en, voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, te rekenen vanaf de vijftiende dag na dat vonnis.”
3.2
In het licht van de feiten legt [verzoeker] aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
Per 16 februari 2005 is [verzoeker] de functie van general manager van ACU gaan vervullen voor een periode van vijf jaren. Nadat [verzoeker] 36 maanden in dienst was geweest, is van rechtswege een arbeidsrelatie voor onbepaalde tijd ontstaan. Inclusief emolumenten bedroeg het salaris van [verzoeker] NAf 25.379,90 per maand. De vaststellingsovereenkomst is aangegaan om voor ACU de druk van de ketel te halen. De gevoegd behandelde bodemzaken terzake de voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst werden ‘geparkeerd’, aanvankelijk in afwachting van een vonnis van het Hof in het kort geding en later de facto in afwachting van een oordeel van de Hoge Raad. Bij het verkrijgen van dat oordeel zou de vaststellingsovereenkomst zijn uitgewerkt, waardoor de verplichting van ACU tot doorbetaling zou herleven en de bodemzaken uitgeprocedeerd zouden kunnen worden.
3.3
ACU voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4
Op de stellingen en verweren van partijen, voor zover voor de te nemen beslissing van belang, zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

het onderwerp van deze procedure
4.1
In deze procedure is de kernvraag of ACU jegens [verzoeker] een loondoorbetalingverplichting heeft. Het antwoord op deze vraag hangt af van de betekenis die moet worden toegekend aan de vaststellingsovereenkomst.
de vermeerdering van eis
4.2
ACU heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis door [verzoeker] en het gerecht acht deze niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Daarom zal op de vermeerderde eis worden recht gedaan.
producties
4.3
Partijen hebben stukken in het geding gebracht zonder in hun processtukken daarop uitdrukkelijk en specifiek een beroep te doen. Voor zover dat aan de orde is, zal het gerecht daarop geen acht slaan. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van productie 28 van [verzoeker], een memory stick “met alle procesdossiers opgedeeld per dossiernummer en in chronologische volgorde”. Het is immers vaste rechtspraak dat een procespartij niet kan volstaan met het zonder enige toelichting overleggen van een stuk of stukken aan de rechter (en de wederpartij), maar duidelijk moet maken wat hij of zij met dat stuk bedoelt en wat het verband is tussen dat stuk en een in de procedure ingenomen stelling of ingestelde eis. De beginselen van de goede procesorde staan eraan in de weg om de rechter (en de wederpartij) te laten raden naar wat met een overgelegd stuk wordt beoogd.
de vaststellingsovereenkomst
4.4
Volgens [verzoeker] is de vaststellingsovereenkomst aangegaan om voor ACU de druk van de ketel te halen door de gevoegd behandelde bodemzaken terzake de voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst ‘te parkeren’, aanvankelijk in afwachting van het oordeel van het Hof in het kort geding en later in afwachting van het oordeel van de Hoge Raad. Dat blijkt volgens [verzoeker] ook uit de vaststellingsovereenkomst. Bij het verkrijgen van dat oordeel van het Hof c.q. de Hoge Raad zou de vaststellingsovereenkomst zijn uitgewerkt, aldus [verzoeker].
4.5
ACU voert daartegen aan dat bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst de partijbedoelingen glashelder waren in die zin dat de loonbetalingsverplichting van ACU definitief zou eindigen. Met een andere afspraak zou ACU nimmer hebben ingestemd.
4.6
Uitleg van de vaststellingsovereenkomst dient te geschieden overeenkomstig de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij ook de aard en strekking van de overeenkomst in aanmerking moeten worden genomen (Haviltex-criterium).
4.7
Daarbij is de tekst van de vaststellingsovereenkomst, gezien het Haviltex-criterium, niet beslissend, maar vormt bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst de tekst daarvan wel een (belangrijk) aspect. Volgens die tekst, die op zichzelf helder is, zijn partijen onvoorwaardelijk met elkaar overeengekomen dat de loondoorbetalingsverplichting van ACU, “voor zover die zal blijken nog te bestaan, eindigt per heden”. Anders dan [verzoeker] aanvoert, blijkt naar het oordeel van het gerecht de juistheid van het standpunt van [verzoeker] – inhoudende dat bij het verkrijgen van het oordeel van het Hof en later dat van de Hoge Raad de vaststellingsovereenkomst zou zijn uitgewerkt, waardoor de verplichting van ACU tot doorbetaling zou herleven en de bodemzaken uitgeprocedeerd zouden kunnen worden, dus met andere woorden een opschorting van de loondoorbetalingsverplichting – niet uit de vaststellingsovereenkomst.
4.8
De verklaring van de gemachtigde van [verzoeker] ter comparitie, al dan niet schertsend bedoeld, dat hij toentertijd, in 2013, een stuk minder ervaren was, acht het gerecht, gezien de uitleg die volgens [verzoeker] aan de vaststellingsovereenkomst moet worden gegeven, een ongenoegzame verklaring voor de wijze waarop deze is geformuleerd.
Daarbij komt dat de vaststellingsovereenkomst, zo begrijpt het gerecht, is geformuleerd door de – ervaren – rechter ten overstaan van wie de desbetreffende zitting werd gehouden.
4.9
Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst heeft het Hof in r.o. 2.6 van het vonnis in kort geding van 29 augustus 2017 (productie 21 van ACU) het volgende overwogen (waarbij door het Hof de vaststellingsovereenkomst als ‘de overeenkomst’ wordt aangeduid):
“Het Hof, voorshands oordelend, volgt ACU in haar uitleg van de overeenkomst. De tekst van punt 1 van de overeenkomst is glashelder: de verplichting tot doorbetaling van loon stopt per 30 mei 2013, voor zover de arbeidsovereenkomst nog doorliep. Uit punt 2 van de overeenkomst volgt weliswaar dat ACU hangende de kortgedingprocedure in hoger beroep niet tot doorbetaling van loon kon worden verplicht, maar dat neemt niet weg dat die verplichting, mocht die blijken te bestaan, ingevolge punt 1 was gemaximeerd. Ook in hun onderlinge samenhang kunnen de beide bepalingen redelijkerwijs niet zo worden gelezen dat alleen is overeengekomen dat de loonbetalingen worden opgeschort in afwachting van de uitkomst van de kortgedingprocedure in hoger beroep. Aangenomen mag worden dat als partijen alleen opschorting van de loonbetalingsverplichting beoogden, zij zich daartoe hadden beperkt, zeker nu zij beiden werden bij gestaan door hun advocaat. Het argument van [verzoeker] dat de uitleg van ACU niet juist kan zijn omdat partijen dan geen belang meer zouden hebben bij doorprocederen, wat zij wel hebben gedaan, gaat niet op. Uit de overeenkomst blijkt eenduidig dat het loon over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 mei 2013 alleen verschuldigd was indien de arbeidsovereenkomst nog zou blijken te bestaan. Partijen hebben kennelijk beoogd dat die vraag in de kortgedingprocedure zou worden beantwoord, naar welke bedoeling zij zich ook hebben gedragen. Het geldelijk belang was dus het loon over de eerste vijf maanden van 2013.”
Het gerecht sluit zich daarbij aan.
4.1
Voorts is van belang dat ACU onweersproken heeft aangevoerd dat tijdens de zitting van 30 mei 2013, waar de vaststellingsovereenkomst is gesloten, nimmer ter sprake is gekomen dat de loondoorbetalingsverplichting slechts werd geschorst. De vraag rijst dan hoe ACU de zin aan de verklaring van [verzoeker] moest toekennen die deze volgens laatstgenoemde had. [verzoeker] heeft dat niet toegelicht.
4.11
ACU heeft aangevoerd dat [verzoeker] ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst zijn dienstverband met ACU niet wilde voortzetten en veel later op zijn schreden is teruggekeerd, maar dat dat laatste niet van invloed is op zijn bedoeling ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst.
4.12
Dat [verzoeker] ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst zijn dienstverband met ACU niet wilde voortzetten, wordt naar het oordeel van het gerecht geïllustreerd en onderbouwd door verschillende processtukken van de zijde van [verzoeker]. Ten eerste door diens verzoekschrift in de zaak EJ 62334, dat luidt als volgt:
“[…] Nu ACU zonder ontslagvergunning de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd is deze opzegging nietig. Echter is inmiddels de arbeidsrelatie dusdanig verstoord dat [verzoeker], tot zijn spijt, niet nog langer werkzaam bij ACU kan blijven […]”.
En ten tweede door het verzoekschrift van [verzoeker] in de zaak EJ 59875, dat luidt als volgt:
“[…] Er is inmiddels aldus sprake van een gewichtige reden om de arbeidsovereenkomst, in de zin van een wijziging van omstandigheden, die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst dadelijk dient te eindigen. Naar aanleiding hiervan verzoekt [verzoeker] uw Gerecht primair om voor recht te verklaren dat het gegeven ontslag nietig is en om de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden […]”
Daaruit kan niet anders dan worden opgemaakt dat [verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst met ACU niet wenste voort te zetten. Nu niet is gesteld of gebleken van omstandigheden die aannemelijk maken dat [verzoeker] een ander standpunt was toegedaan ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst, moet ervan worden uitgegaan dat [verzoeker] ook toentertijd zijn arbeidsovereenkomst niet wenste voort te zetten. Dat [verzoeker] dat laatste het geval was, vindt ook steun in de pleitnota van [verzoeker] in de zaak EJ 62334, die ACU heeft geciteerd en waarin de volgende passage staat:
“[verzoeker] heeft zijn eigen verzoek tot ontbinding ingetrokken en pleit heden voor wedertewerkstelling. De achterliggende gedachte voor het intrekken is gebaseerd op voortschrijdend inzicht dat zijn oorsprong vindt in de gewijzigde situatie bij ACU. Immers het intellectueel brein achter het aanzetten en ondanks alles doorzetten van de opzegging van de arbeidsrelatie met [verzoeker] vormt geen deel meer van het bestuur van ACU. Een terugkeer op de oude werkplek zal thans een voortzetting zijn van de prettige en zakelijk succesvolle relatie betekenen tussen ACU en [verzoeker].”
4.13
Uit dat alles concludeert het gerecht dat [verzoeker] er aanvankelijk de voorkeur aan gaf zijn arbeidsovereenkomst met ACU te beëindigen en dat hij later, toen degene die hij beschouwde als “het intellectueel brein” die de arbeidsrelatie met hem wilde beëindigen, niet langer deel uitmaakte van het bestuur van ACU, van mening is veranderd en zijn dienstverband wenste te behouden.
Daarmee is in lijn dat [verzoeker] op 30 mei 2013 heeft ingestemd met de definitieve beëindiging van de loondoorbetalingverplichting, zoals is overeengekomen en vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Dat [verzoeker] later een andere koers is gaan varen op basis van “voortschrijdend inzicht”, zoals hij stelt, verandert echter niets aan zijn wilsuiting bestaande uit het aangaan van de vaststellingsovereenkomst en de betekenis die daaraan moet orden toegekend.
4.14
ACU heeft er bovendien op gewezen dat [verzoeker] aanvankelijk (tot 10 februari 2015) nimmer wedertewerkstelling heeft gevorderd.
4.15
Dat is beoogd de loonbetalingsverplichting door de vaststellingsovereenkomst definitief te doen eindigen, wordt bovendien bevestigd door een e-mail d.d. 1 september 2013 van de gemachtigde van [verzoeker] aan de behandelend rechter en aan de gemachtigde van ACU, die ACU in het geding heeft gebracht (als onderdeel van prod. 22) waarin de gemachtigde van [verzoeker] zelf schrijft dat het loondoorbetalingsrisico van ACU is geëindigd. Die e-mail luidt immers als volgt:
“[…] Ik neem aan dat de wederpartij verder geen belang heeft bij een spoedige behandeling, gelet op het akkoord dat is bereikt ter zitting bij u (loondoorbetalingrisico is geëindigd).”
4.16
Hetgeen [verzoeker] voorts nog heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt met betrekking tot de betekenis van de vaststellingsovereenkomst, kan niet tot een andere conclusie leiden. Dit geldt in het bijzonder ook ten aanzien van zijn – op zichzelf feitelijk juiste – stelling dat de rechter ten overstaan van wie de vaststellingsovereenkomst is getekend en die proces-verbaal heeft opgemaakt, mr. Van Schendel, later – in procedure EJ 62334 – heeft beslist dat het loon moet worden doorbetaald en dat [verzoeker] na matiging een bedrag van NAf 300.000,- toekomt. Die beslissing kan echter geen steun bieden aan het standpunt van [verzoeker] met betrekking tot de betekenis van de vaststellingsovereenkomst, omdat niet is gesteld of gebleken dat in die procedure een beroep is gedaan op de vaststellingsovereenkomst.
de verzoeken
4.17
De verzochte verklaring voor recht ten aanzien van de uitleg van de vaststellingsovereenkomst zal daarom worden afgewezen.
4.18
Daaruit volgt dat de verzochte verklaring voor recht dat ACU is gehouden het loon van [verzoeker] door te betalen alsmede de verzochte veroordeling van ACU het loon aan [verzoeker] door te betalen, datzelfde lot treft.
4.19
Gezien de uitkomst van deze procedure heeft [verzoeker] naar het oordeel van het gerecht geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de hoogte van het gewogen maandelijkse loon. In zoverre zal hij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu het gerecht oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst zodanig moet worden uitgelegd dat de loondoorbetalingsverplichting van ACU per 30 mei 2013 is geëindigd, is de voorwaarde waaronder de hierna te beoordelen verzoeken zijn gedaan, vervuld.
4.2
Het primaire verzoek de regel uit de vaststellingsovereenkomst dat de loondoorbetalingsverplichting definitief eindigt per 30 mei 2013 buiten toepassing te laten en wel met terugwerkende kracht tot 9 januari 2015, zo begrijpt het gerecht dit verzoek, baseert [verzoeker] op artikel 6:248 Burgerlijk Wetboek (BW). [verzoeker] heeft niet gesteld op welk lid van dat artikel hij zich beroept, maar naar het gerecht begrijpt, betreft dit lid 2. De formulering van dat artikellid (“naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar”) duidt erop dat de rechter zijn bevoegdheid een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing te doen zijn, met terughoudendheid moet hanteren. [verzoeker] voert aan dat hij deze zaak is begonnen omdat hij onterecht is ontslagen en daardoor financieel is benadeeld. [verzoeker] voert in dit verband ook aan dat hij veel procedures heeft moeten voeren en dat hij werd geconfronteerd met “onbegrijpelijke vonnissen”. Daaromtrent wordt overwogen dat die eerdere procedures, wat daarvan en van de uitspraken in die procedures ook zij, slechts een marginale rol kunnen spelen in deze beoordeling. Het is immers [verzoeker]’s eigen keuze geweest om, na het aangaan van de vaststellingsovereenkomst, voort te procederen en in verband daarmee kosten te maken. Hetgeen [verzoeker] aanvoert, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat toepassing van de regel uit de vaststellingsovereenkomst dat de loondoorbetalingsverplichting definitief eindigt per 30 mei 2013 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het beroep op artikel 6:248 BW slaagt dan ook niet.
4.21
Subsidiair verzoekt [verzoeker] op de voet van de artikelen 6:2 BW en 6:258 BW de vaststellingsovereenkomst zodanig te wijzigen dat de loondoorbetalingsverplichting herleeft per de datum van het arrest van de Hoge Raad in KG 59874, althans de vaststellingsovereenkomst partieel te ontbinden waardoor hetzelfde wordt bewerkstelligd.
Ook [verzoeker]’s beroep op artikel 6:2 BW laat onvermeld op welk lid van dat artikel hij zich beroept, maar naar het gerecht begrijpt, betreft dit lid 2. Dit beroep treft geen doel: de vaststellingsovereenkomst is immers geen “krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel”, maar “een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel”, waarop artikel 6:248 lid 2 BW van toepassing is.
Artikel 6:258 BW geeft de rechter de bevoegdheid “de gevolgen van een overeenkomst [te] wijzigen of geheel of gedeeltelijk [te] ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten”. [verzoeker] heeft niet concreet onderbouwd waaruit die onvoorziene omstandigheden zouden bestaan. Indien [verzoeker] de financiële gevolgen en de gerechtelijke procedures, waarmee [verzoeker] zijn beroep op artikel 6:248 BW onderbouwde, als zodanig zou beschouwen, gaat dat niet op. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt immers niet in te zien dat de bedoelde financiële gevolgen van de vaststellingsovereenkomst voor [verzoeker] onvoorzienbaar waren. Bovendien maken de door [verzoeker] geschetste gevolgen niet dat ACU geen ongewijzigde instandhouding van de vaststellingsovereenkomst mag verwachten. Dat dat laatste anders zou zijn, heeft [verzoeker] ook volstrekt niet onderbouwd.
4.22
Meer subsidiair verzoekt [verzoeker] de vaststellingsovereenkomst op de voet van artikel 6:228 BW en 6:230 BW te vernietigen dan wel de negatieve gevolgen van de vaststellingsovereenkomst op te heffen.
Artikel 6:228 BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is onder een der in dat artikel (onder a-c) omschreven omstandigheden. [verzoeker] heeft niet gesteld of onderbouwd van welke van die omstandigheden in onderhavige zaak sprake zou zijn en naar het oordeel van het gerecht is ten aanzien van geen van die omstandigheden gebleken dat daarvan sprake is. Het enkele feit – zo dit zou komen vast te staan – dat [verzoeker] niet heeft begrepen dat door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst de loondoorbetalingsverplichting definitief zou eindigen per 30 mei 2013, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op dwaling. Voor zover [verzoeker] de vaststellingsovereenkomst zou hebben gesloten onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken, komt deze dwaling in verband met de aard van de vaststellingsovereenkomst bovendien krachtens artikel 6:228 lid 2 BW voor zijn eigen rekening.
Artikel 6:230 BW bepaalt onder meer wanneer de bevoegdheid tot vernietiging op grond van artikel 6:228 BW vervalt. Daarop behoeft in het kader van deze beoordeling niet te worden ingegaan.
4.23 [
verzoeker] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van ACU en tot aan dit vonnis begroot op NAf 20.000,- (5 punten, tarief 9) wegens salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het gerecht:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk wat betreft zijn verzoek zijn gewogen maandelijkse loon te bepalen op een bedrag van NAfl. 25.379,90 bruto, althans een ander door het gerecht in goede justitie te bepalen bedrag.
wijst de overige verzoeken af;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van ACU en tot aan dit vonnis begroot op NAf 20.000,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. O. Nijhuis, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 6 oktober 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.