ECLI:NL:OGEAC:2022:271

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
500.00362/19 en 500.00016/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling oud politieagent wegens medeplegen invoer van 340 kilo cocaïne, handel in verdovende middelen en verduistering van dienstvuurwapen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 september 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een oud politieagent, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 340 kilo cocaïne, de handel in verdovende middelen en de verduistering van een dienstvuurwapen met toebehoren en politie-uniform. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van de diefstal van ruim 500 kilo cocaïne uit het politiebureau Rio Canario, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De zaak omvatte ook de verklaringen van anonieme getuigen, waarvan de toelaatbaarheid en betrouwbaarheid door het Gerecht werden beoordeeld. Het Gerecht oordeelde dat de verklaringen van de anonieme getuigen niet sterk genoeg waren om het daderschap van de verdachte te bevestigen zonder aanvullende bewijsmiddelen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een dienstvuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen, en aan de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. De straf werd bepaald op basis van de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als politieambtenaar, die het vertrouwen van de samenleving had geschonden.

Uitspraak

Parketnummers: 500.00362/19 en 500.00016/22

Uitspraak: 28 september 2022 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], {adres}, [stad]
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2022, 12 augustus 2022, 19 augustus 2022 en 8 september 2022.
Bij de inhoudelijke behandeling op de zittingen 10 augustus 2022, 12 augustus 2022 en 8 september 2022 is de verdachte verschenen bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. A.N. Sulvaran, advocaat in Curaçao. Bij de zitting van 19 augustus 2022 is alleen de raadsvrouw verschenen.
De benadeelde partij Korps Politie Curaçao (feit 2 parketnummer 500.00016/22) heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officieren van justitie, mrs. A.K. Tiggelaar en M. Vollebregt, hebben ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder parketnummer 500.00362/19 als feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 500.00016/22 als feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest.
Hun vordering behelst voorts:
  • de verbeurdverklaring van het in beslag genomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon van het merk Apple iPhone model X;
  • de teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon van het merk Samsung model SM-G532M/DS;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van NAf 25.548,55, de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen zij overigens heeft gevorderd en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel;
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder parketnummers 500.00362/19 en 500.00016/22 ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft zij, ten aanzien van het onder parketnummer 500.00362/19 ten laste gelegde, een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
Dagvaarding met parketnummer 500.00362/19

Feit 1

hij in of omstreeks de periode van mei 2019 tot en met 22 oktober 2019 in Curaçao, opzettelijk een (dienst)vuurwapen en/of (een) patroonhouder(s) en/of bijbehorende munitie en/of een (politie)uniform, in elk geval (enig) goed(eren), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het Korps Politie Curacao (KPC), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als politiemedewerker bij het KPC, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(artikel 2:299 Wetboek van Strafrecht)

Feit 2

hij in of omstreeks de periode van mei 2019 tot en met 14 oktober 2019 in Curaçao, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten een Glock met bijbehorende patroonhouder(s) en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, heeft afgeleverd aan iemand die onbevoegd is het wapen ingevolge de Wapen- of vuurwapenverordening bij zich of voorhanden te hebben;
(artikel 6 jo 11 Vuurwapenverordening 1930)

Feit 3

hij in of omstreeks de periode van mei 2019 tot en met 14 oktober 2019 in Curacao, een vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten een Glock met bijbehorende patroonhouder(s) en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad;
(artikel 6 jo 11 Vuurwapenverordening 1930)
Dagvaarding met parketnummer 500.00016/22

Feit 1

hij op of omstreeks 15 september 2018 in Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de
Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, 340 kilo, althans een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, althans (telkens) enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 j° 11-1 Opiumlandsverordening 1960)

Feit 2

hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 oktober 2018, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, ongeveer 530 kilo cocaïne en/of 14 kilo hennep, althans een grote hoeveelheid cocaïne en/of een grote hoeveelheid hennep, althans een grote hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Korps Politie Curacao (KPC) en/of het Openbaar Ministerie Curaçao (OM), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of door inklimming en/of door middel van een valse sleutel;
(artikel 2:288/289 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 oktober 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen, ongeveer 530 kilo cocaïne en/of 14 kilo hennep, althans een grote hoeveelheid cocaïne en/of een grote hoeveelheid hennep, althans een grote hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Korps Politie Curaçao (KPC) en/of het Openbaar Ministerie Curaçao (OM),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die een of meer andere onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die een of meer andere onbekend verschaft en/of de/ gebleven perso(o)n(en) zich de toegang tot de plaats des rnisdrijfs heeft/hebben het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of door inklimming en/of door middel van een valse sleutel,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 15 september 2018 tot en met 14 oktober 2018 in Curaçao,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
  • aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven andere perso(o)n(en) (een) telefoon(s) te leveren, die bij voornoemde inbraak gebruikt zou(den) worden en/of
  • aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven andere perso(o)n(en) informatie te leveren over de aanwezigheid van de verdovende middelen in de kluis van het politiebureau en/of over de indeling van het politiebureau en/of over de locatie van de kluis in het politiebureau, en/of
  • (een) stash/opslaglocaties voor de weg te nemen verdovende middelen te regelen;

(artikel 2:288/289 jo 1:124 onder a/b Wetboek van Strafrecht)

Feit 3

hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 oktober 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend,
  • ongeveer 530 kilo cocaïne, althans een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13); en/of
  • ongeveer 14 kilo hennep, althans een grote hoeveelheid hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
subsidiair
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 oktober 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk hebben/heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of in hun/zijn bezit hebben/heeft gehad en/of aanwezig hebben/heeft gehad en/of hebben/heeft aangewend,
  • ongeveer 530 kilo cocaïne, althans een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13); en/of
  • ongeveer 14 kilo hennep, althans een grote hoeveelheid hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 15 september 2018 tot en met 14 oktober 2018 in Curaçao,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
  • aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven andere perso(o)n(en) (een) telefoons te leveren ten behoeve van het wegnemen en/of het afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het in bezit hebben en/of het aanwezig hebben en/of het aanwenden van voornoemde verdovende middelen en/of
  • aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven andere perso(o)n(en) informatie te leveren over de aanwezigheid van de verdovende middelen in de kluis van het politiebureau en/of over de indeling van het politiebureau en/of over de locatie van de kluis in het politiebureau, en/of
  • (een) stash/opslaglocaties voor de weg te nemen verdovende middelen te regelen;

(artikel 3/4 jo 11-1/2 Opiumlandsverordening 1960 jo 1:124 onder a/b Wetboek van Strafrecht)

Feit 4

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2018 tot en met 22 januari 2022, in Curacao en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk heeft in- en/of uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 en/of lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/ of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 Orman 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 j° 11-1 Opiumlandsverordening 1960)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak inzake feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 500.00362/19
Ten aanzien van het ten laste gelegde overdragen van vuurwapen aan onbevoegde (feit 2)
Het Gerecht is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk zijn dienstvuurwapen aan een onbevoegd derde zou hebben afgeleverd. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
Voor de stelling van de officier van justitie dat de verdachte zijn dienstwapen heeft overgedragen aan [medeverdachte 3] bevat het dossier slechts de – onwaar gebleken – uitlatingen van de verdachte zelf. De verdachte heeft daarover later ook gezegd dat hij ten onrechte [medeverdachte 3] heeft genoemd als degene bij wie zijn wapen zou liggen. Enig steunbewijs is hiervoor niet aanwezig.
De stelling dat de verdachte zijn dienstwapen heeft overgedragen aan [naam 1] is voornamelijk gebaseerd op een telefoontje dat [naam 1] op 23 mei 2019 pleegt met de verdachte. Voordat er verbinding met de verdachte tot stand komt, zegt [naam 1] op de achtergrond “dit jongen kan ik heel lullig (makkelijk) arresteren want ik had zijn pistool in mijn bezit”. Als getuige gehoord heeft [naam 1] verklaard dat de verdachte weliswaar zijn wapen als onderpand bij hem had aangeboden, maar dat hij (=[naam 1]) daarin niet geïnteresseerd was en dit daarom ook niet heeft plaatsgevonden. Ook de verdachte zelf heeft ontkend zijn wapen aan [naam 1] te hebben overgedragen. Gelet op deze omstandigheden, mede bij gebreke van een duidelijke context van genoemd telefoongesprek en omdat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat met “dit jongen” de verdachte wordt bedoeld, zal de verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
Vrijspraak inzake de feiten 2 en 3 van de dagvaarding met parketnummer 500.00016/22
Ten aanzien van het ten laste gelegde diefstal uit het politiebureau en bezit weggenomen verdovende middelen (feit 2 en 3)
In de nacht van 13 op 14 oktober 2018 heeft er een inbraak plaatsgevonden in het politiebureau Rio Canario. Bij deze inbraak is ruim 500 kilogram cocaïne gestolen uit het gebouw van “Team Narcotica”. Deze inbraak heeft de samenleving op Curaçao van meet af aan ernstig geschokt. Die schok werd nog groter toen al snel het vermoeden ontstond dat één of meer medewerkers van de politie bij deze inbraak betrokken waren. Vanaf de dag van de inbraak is er in de samenleving veel gesproken en gespeculeerd over de mogelijke daders van deze inbraak. Dat heeft ook zijn weerslag gevonden in het aan het Gerecht overgelegde procesdossier. Het dossier bevat veel verklaringen van getuigen en uitwerkingen van tap- en OVC-gesprekken (OVC=Opnemen Vertrouwelijke Communicatie). Bij lezing en analyse hiervan is het vaak lastig en soms onmogelijk gebleken om te beoordelen wat een getuige en/of deelnemer aan een tap- of OVC-gesprek uit eigen wetenschap heeft verklaard en wat een getuige heeft gebaseerd op aannames en/of veronderstellingen en/of van horen zeggen. Dit heeft ook tot gevolg dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen die zijn afgelegd door de anonieme getuigen A17 tot en met A22 het proces van falsificatie en/of verificatie is bemoeilijkt.
Algemeen
Het Gerecht zal hierna eerst overgaan tot de bespreking van de verklaringen van de getuigen A17 tot en met A22, welke personen als anonieme bedreigde getuigen zijn gehoord overeenkomstig het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Juridisch kader
Op grond van artikel 385 lid 4 Sv kunnen de verklaringen van genoemde anonieme getuigen alleen dan als bewijsmateriaal worden gebezigd, indien belangrijke steun aan ander gebezigd bewijsmateriaal kan worden ontleend. Op grond van artikel 403 lid 1 Sv moet, indien het bewijs mede wordt aangenomen op grond van deze verklaringen, in het vonnis daarvan in het bijzonder de reden blijken. Deze bijzondere motivering dient betrekking te hebben op zowel de toelaatbaarheid als de betrouwbaarheid van de anonieme getuigen.
Toelaatbaarheid van de anonieme getuigen
Het Gerecht stelt het volgende vast.
De getuigen A17 tot en met A22 zijn door de rechter-commissaris onder ede verhoord op de voet van het bepaalde in artikel 261 lid 1 Sv. Met betrekking tot de reden tot toekenning van anonimiteit heeft de rechter-commissaris voorafgaand aan het verhoor de bezwaren van de getuigen tegen onthulling van hun identiteit onderzocht op de voet van het bepaalde in artikel 261 lid 5 Sv. Hij heeft de getuigen hierop gehoord. De getuigen hebben ieder voor zich te kennen gegeven zich ernstig bedreigd te voelen met het oog op de door hen af te leggen verklaring. De rechter-commissaris was van oordeel dat de getuigen met het oog op de af te leggen verklaring zich zodanig bedreigd konden achten dat, naar redelijkerwijze moest worden aangenomen, ernstig gevaar voor het leven bestond. De rechter-commissaris heeft daarop bepaald dat de getuigen op zodanige wijze zouden worden verhoord, dat de identiteit van de getuigen geheel verborgen zou blijven. Vorenstaande is door de rechter-commissaris wederom getoetst toen de getuigen A18 tot en met A22 nogmaals door hem onder ede werden gehoord. De beoordeling van de rechter-commissaris was dat de situatie ongewijzigd was. Daarmee heeft de rechter-commissaris naar het oordeel van het Gerecht afdoende gemotiveerd om welke reden de getuigen zijn aangemerkt als bedreigde getuigen in de zin van artikel 261 Sv. Voorts is gesteld noch gebleken dat overigens aan de wijze van totstandkoming of aan de inhoud van de door de rechter-commissaris ingevolge dat artikel ten aanzien van de getuige gegeven bevelen zodanige fundamentele gebreken kleven, dat gebruikmaking van de resultaten van die verhoren op gespannen voet komt te staan met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
Het Gerecht acht de verklaringen van A17 tot en met A22 gelet op het vorenstaande dan ook toelaatbaar tot het bewijs.
Betrouwbaarheid anonieme getuigen
Het Gerecht zal hieronder eerst de verklaringen van de anonieme bedreigde getuigen weergeven en vervolgens de betrouwbaarheid en bruikbaarheid daarvan voor het bewijs beoordelen.
Getuige A17
Volgens getuige A17 heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij drugs heeft gestolen. Er was een wit busje (Toyota Hiace) gestolen bij een toko van Portugezen en zijn rol was dat hij moest wachten in dit busje op de hoofdweg in Rio Canario. Dit busje is later in brand gestoken aan de achterzijde van [naam buurt 1]. [medeverdachte 1] is lid van de Army. [medeverdachte 1] heeft ook aan de getuige foto’s van drugs met het teken van een aap erop gestuurd om te verkopen.
Over de medeverdachte [medeverdachte 4] heeft getuige A17 verklaard dat hij twee jaar heeft vast gezeten en toen hij vrij kwam heeft hij aan getuige A17 gevraagd of hij iets kon regelen voor de verkoop van blokken cocaïne die hij had bewaard.
Getuige A18
Getuige A18 heeft verklaard dat een inspecteur uit [naam buurt 2] voor [naam 2] regelde dat hij drugs kon krijgen bij de kust zonder problemen. Dat ging een keer fout en toen heeft de politie de drugs gepakt. De inspecteur had een rol in de voorbereiding van die aanlanding maar hij weet niet wat precies. Die inspecteur is toen onder druk gezet de drugs terug te halen en heeft vervolgens geholpen om die drugs te stelen. Zes jongens van de Army hebben de diefstal gepleegd. De drugs zijn vervoerd met de “van” die in de krant te zien was. Gevraagd naar wat de inspecteur heeft gedaan te helpen om de drugs te stelen, heeft getuige A18 verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] hem vertelde dat “hun de sleutels hadden” en dat “hun alles onder controle hadden”, maar hij weet niet wie [medeverdachte 1] met “hun” bedoelde. Over verdachte [medeverdachte 1] heeft getuige A18 verklaard dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij niet bij de inbraak aanwezig was en ook geen rol had bij de inbraak. Wel heeft hij een deel van de gestolen drugs verkocht en die drugs moest hij halen bij [naam 3]. Na de inbraak is direct een groot deel van de buit naar [naam 3] gebracht. Bij hem moesten alle kleine jongens zoals [medeverdachte 1] komen om de drugs op te halen om die te verkopen.
Getuige A19
Getuige A19 heeft in zijn eerste verhoor verklaard dat de naam van verdachte [verdachte] sterk naar voren kwam dat hij betrokken was bij de inbraak. Iedereen zei dat hij ermee te maken had, maar niemand wist het 100% zeker. [verdachte] zou een contact hebben bij de Kustwacht om drugs veilig aan te laten komen. Op een dag ging het mis en heeft de eigenaar van de drugs [verdachte] onder druk gezet de drugs uit het politiebureau weg te halen. [verdachte] heeft tegen getuige A19 gezegd dat hij er niks mee te maken heeft. In zijn tweede verhoor heeft getuige A19 verklaard dat hij na zijn eerste verhoor heeft gehoord dat [verdachte] het plan heeft gemaakt voor de drugsroof maar dat hij er tijdens de inbraak niet bij was. De Army heeft de inbraak uitgevoerd. Er zijn verschillende Kia Sportages gebruikt voor het vervoer van de drugs vanaf het politiebureau. Er is ook gereedschap gebruikt van de brandweer. Bij de aanlanding moest [verdachte] dingen halen. Hij was die dag samen met een jongen en ging richting de mondi. Hij zag een politieauto en draaide om.
Getuige A20
Getuige A20 heeft in zijn eerste verhoor verklaard dat hij mensen hoorde praten die werken met de bende Army. De “brain” van de inbraak is [verdachte]. Hij heeft contacten die drugs laten brengen naar een locatie. Die drugs is niet vervoerd in een gestolen “van” maar in vier Kia Sportages. In zijn tweede verhoor heeft getuige A20 verklaard dat ze zeggen dat [verdachte] die bende het werk heeft laten doen. [verdachte] vertelde ze “je moet door die deur en daarlangs en daar ligt de drugs”. [verdachte] was er volgens getuige A20 zelf niet bij, de getuige weet niet of [verdachte] er bij was. Over de aanlanding heeft getuige A20 verklaard dat hij niet weet of [verdachte] daarbij betrokken was. Hij weet niet wat de rol van [verdachte] was bij deze aanlanding. Over een samenwerking bij deze aanlanding weet hij ook niets. Wel hoorde hij dat ze samenwerkten met ene [medeverdachte 5].
Getuige A21
Getuige A21 heeft zijn wetenschap van drie personen gekregen. Hij heeft in zijn eerste verhoor verklaard dat [verdachte] een contact had bij de Kustwacht waardoor er drugs aan land kon worden gebracht. [verdachte] werkte voor [naam 2]. Op een dag ging er iets mis en zijn de mensen op zee aangehouden. Die mensen waren eerder bij [verdachte] langs geweest. [mederverdachte 5] was erbij. [verdachte] kreeg daardoor een hoop schulden. Daarom is [verdachte] het politiebureau ingegaan. De getuige A21 heeft deze informatie van [naam 2]. [verdachte] is met leden van de gang Army betrokken geweest bij de drugsroof. [verdachte] heeft zich voorafgaand aan de inbraak bezig gehouden met het regelen van het busje dat gebruikt zou worden bij de inbraak. [verdachte] had voor de inbraak ook twee nieuwe telefoons gekocht waar je alleen mee kon appen. [medeverdachte 2] heeft in [naam buurt 3] een Toyota-busje gestolen dat is gebruikt bij de inbraak. De mensen van de Army beschikten al lang over een machine van de brandweer waarmee ze de deur hebben opengemaakt. De drugs zijn daarna opgeslagen bij [naam 3]. [verdachte] had een blok drugs met een logo van een Rolex. Als [verdachte] drugs had, bracht [medeverdachte 5] dat rond.
In zijn tweede verhoor heeft getuige A21 verklaard dat [verdachte] aan mensen vroeg of ze een bus hadden. Getuige A21 weet niet wat [verdachte] met de door hem gekochte telefoons heeft gedaan. Hij weet ook niet wat de rol van [verdachte] was buiten het regelen van het busje en de telefoons. [verdachte] heeft geregeld dat mensen daar naar binnen gingen. Hij deed de voorbereiding. Hij wist de weg, omdat hij die kennis had. Hij deed alles vooraf. Getuige A21 heeft op straat gehoord dat [medeverdachte 2] ook binnen was bij de inbraak en dat hij kilo’s drugs van de inbraak ruilde op straat. Over de aanlanding heeft de getuige A21 verklaard dat [verdachte] die nacht naar de plek van de aanlanding is gegaan en mensen in de bosjes zag. Later zag hij helikopters. [medeverdachte 5] moest bij de aanlanding op de uitkijk staan. [medeverdachte 5] wist dat de aanlanding gepland was.
Getuige A22
Getuige A22 heeft van een jongen gehoord dat [verdachte] en jongens van de Army de inbraak hebben gepleegd. Dat had deze jongen van de vriendin van [verdachte] gehoord. Daarbij was eerder gestolen gereedschap van de brandweer gebruikt. [verdachte] was de headman. Getuige A22 weet niet of [verdachte] aanwezig was of een andere rol had bij de inbraak zelf. [medeverdachte 3] heeft blokken verkocht. Door rondvragen is de getuige te weten gekomen dat de 600 kilo drugs die door de politie in beslag is genomen van [naam 4] uit [naam buurt 4] was.
De rechter-commissaris heeft ten aanzien van alle anonieme getuigen de bewijswaarde van de verklaringen onderzocht. In algemene zin heeft hij daarover opgemerkt dat getuige A20 een redelijk geloofwaardige indruk maakte, de getuige A17 een geloofwaardige indruk en de getuigen A18, A19, A21 en A22 een geloofwaardige tot zeer geloofwaardige indruk maakten. Daarbij heeft hij wel bij de getuigen A18 en A22 de kanttekening gemaakt dat hun verklaringen nagenoeg volledig berusten op wat zij hebben horen vertellen door een derde wiens personalia niet volledig bekend zijn bij de rechter-commissaris. Bij getuige A20 heeft de rechter-commissaris opgemerkt dat zijn verklaringen mogelijk beïnvloed kunnen zijn door de informatie die hij in de voorgesprekken met het RST heeft ingezien.
Het Gerecht onderkent in de eerste plaats dat, nu de verdediging onbekend is met de identiteit van de anonieme getuigen, het voor haar onmogelijk is om te achterhalen of deze personen wellicht redenen hebben om in strijd met de waarheid belastend te verklaren. Bij de waardering van de bewijskracht van de verklaringen is in de tweede plaats van belang dat de getuigen geen directe getuigen zijn geweest van de feiten en omstandigheden waarover zij verklaren. De getuigen A17 en A18 verklaren dat zij hun wetenschap uit de mond van de medeverdachte [medeverdachte 1] hebben en getuige A21 heeft zijn wetenschap deels van [naam 2]. Voor het overige is niet bekend wie de bronnen zijn geweest van de anonieme getuigen en kan dus ook niet worden vastgesteld of deze bronnen mogelijk direct betrokken zijn geweest bij de feiten en omstandigheden waar zij over verklaren of dat zij hun wetenschap van anderen hebben gekregen en hoe deze anderen dan weer aan hun wetenschap zijn gekomen.
Bij een nadere beschouwing van de getuigenverklaringen valt direct op dat de verklaringen van de getuigen soms onderling tegenstrijdig zijn. Zo zeggen getuigen A17 en A18 beiden dat zij hun wetenschap van medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gekregen. Het valt dan op dat medeverdachte [medeverdachte 1] – die elke betrokkenheid heeft ontkend – tegen getuige A17 zou hebben gezegd dat een wit busje was gestolen en dat hij moest wachten in dit busje op de hoofdweg in Rio Canario, terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] tegen getuige A18 gezegd zou hebben dat hij niet bij de inbraak aanwezig was en ook geen rol had bij de inbraak. Voorts hebben de getuigen A17, A18 en A21 verklaard dat bij de inbraak een busje/van was gebruikt, terwijl de getuigen A19 en A20 hebben verklaard dat er geen busje/van is gebruikt maar vier Kia Sportages zijn gebruikt.
Wat verder opvalt is dat een aantal van de getuigen weinig concreet zijn over wat precies de handelingen zijn geweest die de verdachte bij de inbraak zou hebben uitgevoerd. Hij zou de “brain” zijn geweest (getuige A20), zou het plan hebben bedacht (getuige A19) of zou de “headman” (getuige A22) zijn geweest. Alleen de getuigen A18 en A21 hebben concreter verklaard over wat verdachte gedaan zou hebben, namelijk aan de daadwerkelijke inbrekers vertellen waar de drugs lag en hoe ze daar moesten komen en het regelen van een busje en telefoons.
De politie heeft uitgebreid onderzoek gedaan om de verklaringen van de anonieme getuigen te verifiëren en/of te falsificeren. Dit heeft plaatsgevonden aan de hand van diverse andere bronnen, zoals TCI-informatie, andere anonieme getuigen, tap- en OVC-gesprekken of wat bekend was uit eerdere politieonderzoeken. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat onderdelen van de verklaringen van de anonieme getuigen bevestiging vonden in ander onderzoeksmateriaal. Dan gaat het bijvoorbeeld om de naam en de woning van “de politieman uit [naam buurt 2]”, de echte namen van personen die slechts met een bijnaam waren aangeduid, het lidmaatschap van medeverdachte [medeverdachte 1] van de Army, de relatie tussen de verdachte en [naam 2], de relatie tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] of de schuldpositie van de verdachte. Ook worden de verklaringen dat de inbraak is gepleegd door leden van de Army en dat bij de inbraak gebruik is gemaakt van gestolen gereedschap van de brandweer in die zin ondersteund dat er een aantal jaren voor de inbraak bij de brandweer onder andere een “spreider’ en een hydraulische pomp zijn gestolen, welke pomp een half jaar na de inbraak in het politiebureau is aangetroffen op een terrein dat in gebruik zou zijn bij leden van de Army.
Op punten bleek uit het nadere onderzoek echter ook dat de verklaringen van de anonieme getuigen onjuist waren of geen bevestiging vinden in ander onderzoeksmateriaal. Zo is het volgens het openbaar ministerie bij de inbraak gebruikte busje, anders dan getuige A17 heeft verklaard, niet gestolen in de buurt van een Portugese Toko en evenmin achtergelaten nabij [naam buurt 1] maar uitgebrand aangetroffen nabij [naam beach]. En er is bijvoorbeeld geen enkele bevestiging gevonden voor de verklaring van getuige A21 dat de verdachte voor de inbraak twee nieuwe telefoons had gekocht waar je alleen mee kon appen.
Gelet op al deze hiervoor genoemde omstandigheden zal het Gerecht bijzondere behoedzaamheid in acht nemen bij het waarderen van de bewijskracht van de anonieme verklaringen. Het Gerecht is van oordeel dat de verklaringen van de anonieme getuigen A17 tot en met A22 niet sterk genoeg zijn om het daderschap van de verdachten van een fundament te voorzien, zonder aanvullende bewijsmiddelen die zien op de directe betrokkenheid van de verdachte bij de strafbare feiten. Met deze eis wordt invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 385 lid 4 Sv dat de verklaringen van anonieme getuigen alleen dan als bewijsmateriaal kunnen worden gebezigd, indien belangrijke steun aan ander gebezigd bewijsmateriaal kan worden ontleend.
De inbraak op 13/14 oktober 2018
Het feit dat de verdachte voor betrokkenheid bij de (onderschepte) aanlanding wordt veroordeeld (zie hierna), welke onderschepping de aanleiding zou zijn geweest voor de latere inbraak in het politiebureau, brengt nog niet met zich dat hij dus ook automatisch betrokkenheid moet hebben gehad bij die inbraak. De vraag of hij daarbij betrokken is moet op zijn eigen merites worden beoordeeld.
De getuigen A18 tot en met A22 verklaren allen over de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak in het politiebureau. Beoordeeld moet worden of er aanvullende bewijsmiddelen in het dossier zitten die zien op de directe betrokkenheid van de verdachte bij deze inbraak.
Door de officier van justitie zijn een drietal OVC-gesprekken aangehaald waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak zou blijken. Het Gerecht zal deze gesprekken nader beschouwen.
Het eerste gesprek is op 21 oktober 2018 gevoerd tussen “[bijnaam 5]” naam 5 en “[bijnaam getuige 1]” [naam getuige 1]. [naam getuige 1] zegt tegen [naam 5] dat “[verdachte]” uit [naam buurt 2] hierin betrokken is. [naam getuige 1] was gisteren bij een meisje en “[verdachte]” was daar ook. “[verdachte]” had tegen dit meisje alles over het ding verklapt. En “[verdachte]” had de eigenaar van de kilo’s die in [naam buurt 2] woont tips en hij zijn loopjongens gestuurd om de kilo bij het politiebureau weg te nemen.
Naar aanleiding van dit OVC-gesprek is [naam getuige 1] door de politie als getuige gehoord. Zij zegt dan deze informatie van [naam getuige 2] te hebben gehoord. Anders dan de officier van justitie ziet het Gerecht hierin geen terugtrekkende beweging van [naam getuige 1] doordat zij nu ineens zou ontkennen deze informatie van “[verdachte]” zelf te hebben gehoord. Dit heeft [naam getuige 1] namelijk in het OVC-gesprek helemaal niet gezegd. Uit het OVC-gesprek volgt immers ook al dat zij de informatie van een meisje heeft gehoord en niet van “[verdachte]” zelf. Zij heeft deze informatie dus van horen zeggen. Als de politie vervolgens [naam getuige 2] als getuige hoort, zegt [naam getuige 2] dat ze “[verdachte]” amper kent en ontkent ze dat hij tegen haar over (zijn betrokkenheid bij) de inbraak heeft gesproken.
Het tweede gesprek is op 13 mei 2019 gevoerd tussen [naam getuige 3] en [naam 6]. [naam getuige 3] zegt in dat gesprek dat [naam 4] 200 kilo op het politiebureau lag. [naam 2] had daar mensen binnen. De politieagenten hebben het in elkaar gezet in groepen en de 400 hebben ze verdeeld onder die jongen gasten en de politieagenten en [naam 2] heeft zijn 200 kilo gekregen zonder iets te betalen.
Als [naam getuige 3] naar aanleiding van dit gesprek als getuige wordt gehoord zegt hij dat hij alles van horen zeggen heeft, dat hij niet weet welke agenten hierbij betrokken zijn en dat hij acute alzheimer heeft over dit gesprek.
Het derde gesprek is op 22 november 2020 gevoerd tussen [naam 5] en ] [naam getuige 4]. In dat gesprek zegt [naam getuige 4] dat er een lading was onderschept en dat [verdachte] de handelingen moest doen om de drugs uit de kluis van de BNO weg te nemen, zodat [verdachte] de mensen die hem al voor de onderschepte lading betaald hadden, hun gedeelte zouden terugkrijgen.
Als [naam getuige 4] naar aanleiding van dit gesprek als getuige wordt gehoord zegt hij dat hij alles van de straat heeft gehoord en [verdachte] niet persoonlijk kent.
Deze OVC-gesprekken beschouwend blijkt dat getuige [naam getuige 3] de naam van verdachte [verdachte] in het geheel niet noemt en dat de getuigen [naam getuige 4] en [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hun informatie van de straat respectievelijk van een derde ([naam getuige 2]) hebben. En die derde, [naam getuige 2], ontkent dat vervolgens weer.
Naar het oordeel van het Gerecht kan aan deze drie OVC-gesprekken dan ook geen belangrijke steun ontleend worden, die de anonieme verklaringen ondersteunt.
Hetzelfde geldt voor het door de officier van justitie nog aangehaalde afgeluisterde gesprek van 20 april 2021 en het daaropvolgende verhoor van getuige [naam getuige 5] . In het afgeluisterde gesprek zegt [naam getuige 5] dat politieagent [naam 7] samen met [verdachte] dat van die 600 kilo hebben georganiseerd. In zijn verhoor zegt [naam getuige 5] dat hij dat van de straat weet en dat iedereen in de wijk [naam buurt 2] dat weet. Ook hier dus weer geen directe eigen wetenschap van de getuige maar informatie van horen zeggen.
Ten slotte heeft de officier van justitie nog gewezen op door de verdachte en [naam vrouw verdachte] zelf gedane uitlatingen. In die gesprekken bespreken zij wat anderen over de verdachte hebben verklaard of eventueel zouden kunnen verklaren, maar een directe link naar de eventuele betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak valt daarin niet te onderkennen. Dat geldt in het bijzonder ook voor de uitlating van [naam vrouw verdachte] tegen de verdachte dat “je hebt gedaan wat je hebt gedaan”. Naar het oordeel van het Gerecht kan deze opmerking op veel dingen slaan, bij voorbeeld op de aanlanding op 15 september 2018 waarvoor de verdachte zal worden veroordeeld, maar een bekentenis dat de verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in het politiebureau leest het Gerecht daar niet in.
Eindconclusie
Alles overziend is het Gerecht van oordeel dat bovengenoemde verklaringen en gesprekken geen belangrijke steun bieden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak. Dat betekent dat niet wordt voldaan aan het vereiste van artikel 385 lid 4 Sv en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijsmateriaal.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding met parketnummer 500.00362/19

Feit 1

hij in of omstreeks de periode van 7 augustus tot en met 22 oktober 2019 in Curaçao,
opzettelijk een dienstvuurwapen en patroonhouders en bijbehorende munitie en politie-uniform, toebehorende aan het Korps Politie Curacao (KPC), en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als politiemedewerker bij het KPC, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

Feit 3

hij in of omstreeks de periode van 7 augustus tot en met 22 oktober 2019 in Curacao,
een vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten een Glock met bijbehorende patroonhouders en munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad.
Dagvaarding met parketnummer 500.00016/22

Feit 1

hij op 15 september 2018 in Curacao, tezamen en in vereniging met anderen heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en vervoerd 340 kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960;

Feit 4

hij op tijdstippen in de periode van 6 december 2020 tot en met 11 december 2020 in Curacao, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel
als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Hierna zal, tenzij anders vermeld, telkens worden verwezen naar ambtsedige – en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte – processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in diverse processen-verbaal van het Recherche Samenwerkingsteam, te weten:
  • Zaaksdossier “Aanlanding PIP 15-09-2018
  • Aanvulling Zaaksdossier Aanlanding d.d. 3 juni 2022;
  • Tweede Aanvulling Zaaksdossier Aanlanding d.d. 13 juni 2022;
  • Zaaksdossier “
  • Aanvulling Zaaksdossier Handel d.d. 3 juni 2022;
  • Tweede Aanvulling Zaaksdossier Handel d.d. 4 augustus 2022;
- Zaaksdossier “
Verduistering dienstwapen en uniform en portofoon
d.d.
18 mei 2022 (documentcode 366335);
  • Beslagdossier Onderzoek “INEX 2.0” d.d. 18 mei 2022 (documentcode 365218);
  • Aanvulling Beslagdossier d.d. 3 juni 2022;
- Persoonsdossier “Verdachte [medeverdachte 5]” d.d. 18 mei 2022, (documentcode 367083);
- Persoonsdossier “Verdachte [verdachte]” d.d. 18 mei 2022 (documentcode 348221).
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Dagvaarding met parketnummer 500.00362/19
Feit 1 en feit 3
1. naam plaatsvervangend korpschef] deed op 18 oktober 2019 aangifte. Hij heeft, voor zover van belang, bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik ben plaatsvervangend korpschef van het Korps Politie Curaçao en ben hierdoor bevoegd om aangifte te doen ter zake onregelmatigheden aangaande het Korps Politie Curaçao. Ik doe hierbij aangifte van verduistering c.q. verduistering in dienstbetrekking contra de ex-politieambtenaar [verdachte].
Heden, 18 oktober 2019, werd ik door de Landsrecherche van Curaçao op de hoogte gebracht van een strafbaar feit aangaande de ex-collega [verdachte].
De Landsrecherche heeft op 14 oktober 2019, in verband met een strafbaar feit, in de woning van [verdachte] te Kaya [naam straat] nummer [huisnummer] een huiszoeking verricht. Bij het betreden van het pand werd [verdachte] naar zijn vuurwapen gevraagd, waarop hij verklaarde zijn vuurwapen aan een derde, niet zijnde een politieambtenaar, ter bewaring te hebben gegeven.
Aan [verdachte] werd uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en beroep van politieambtenaar onder anderen 34 patronen en een vuurwapen van het merk Glock, voorzien van het nummer [nummer] KPC, rechtens toegekend.
[verdachte] werd op zijn verzoek, ingaande 7 juni 2019, eervol uit de dienst van de overheid ontslagen. [verdachte] heeft na zijn ontslag de aan hem in bruikleen verstrekte uitrusting, waaronder voornoemde dienstwapen en patronen niet ingeleverd. Voornoemde vuurwapen en patronen behoren het Korps Politie Curaçao geheel in eigendom toe. [verdachte] had geen toestemming om voornoemde vuurwapen en patronen, welke hij anders dan door een misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk toe te eigenen en aan een derde ter bewaring af te geven.“ [1]
2. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 14 oktober 2019 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
“Ik heb sinds 7 mei (het Gerecht begrijpt: 7 mei 2019) ontslag ingediend bij de politie. Sinds vandaag (het Gerecht begrijpt: 14 oktober 2019) heb in een landsbesluit ontvangen dat mijn ontslag gehonoreerd is.” [2]
3. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 22 oktober 2019 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
“Het dienstvuurwapen en bijbehorende ligt in het plafond van de woning van mijn moeder. Op bedoelde plaats zit er een luik in het plafond van de gang alwaar het vuurwapen in handbereik aangetroffen kan worden. Desbetreffende uitruistingstukken heb ik meer dan drie maanden geleden aldaar geplaatst.“ [3]
4. Op 22 oktober 2019 hebben de verbalisanten een huiszoeking te Kaya [naam straat] nummer [huisnummer] verricht en hebben het volgende gerelateerd:

Op 22 oktober 2019 te 18:11 uur is de woning betreden. Op indicaties zoals door [verdachte] in de schets aangegeven, begaven wij ons naar het bedoelde luik. Bij de rand van de opening van het luik op het plafond werd na opening van het genoemde luik, een vuurwapen van het merk Glock 17, voorzien van een patroonhouder en nog twee andere patroonhouders aangetroffen.
De moeder van de verdachte [verdachte], [naam moeder verdachte], gaf aan dat zij een tas met werkspullen van haar zoon had staan. In de tas zag ik onder andere een koppel waarin diverse uitrustingstukken zaten bevestigd, waaronder transportboeien. Ook zag ik een wapendoos waarop Glock vermeld stond. Ook overhandigde zij ons een hoeveelheid uniformkleding die in het appartement van [verdachte] lag. [4]
5.
[naam moeder verdachte
]heeft op 31 oktober 2019 de volgende verklaring afgelegd:
“De tas met uitrustingstukken en uniformkleding van [verdachte] heb ik uit het appartement van [verdachte] opgehaald.” [5]
6. De verbalisant EXT 2006 heeft een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het ontslag van [verdachte] opgemaakt en heeft het volgende gerelateerd:
“De ontslagbrief van [verdachte] is gedateerd 7 mei 2019 en is voorzien van stempel van de Ministerie van Justitie met als indieningsdatum 9 mei 2019.
Bij Landsbesluit d.d. 29 juli 2019 no. 19/1443 (no.2019/017628) is met ingang van 7 juni 2019 door de overheid eervol ontslag uit dienst verleend aan [verdachte].
Het was het Unit HRM van Korps Politie Curaçao niet gelukt om een afspraak te maken met [verdachte] om bedoeld Landsbesluit in ontvangst te nemen.
Op 14 oktober 2019 heeft [verdachte] het Landsbesluit betreffende eervol ontslag in ontvangst genomen.“ [6]
Dagvaarding met parketnummer 500.00016/22
Feit 1
1. De verbalisant EXT 1653 heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van [verdachte] bij de aanlanding van 15 september 2018 (onderzoek PIP) en heeft het volgende gerelateerd:
“Op 15 september 2019 (het Gerecht begrijpt: 15 september 2018) heeft de Dash van de Kustwacht een vaartuig waargenomen die met hoge snelheid richting Curaçao voer.De Metalshark interceptor werd ingezet om het vaartuig te onderscheppen. Omstreeks 04:23 uur paste het vaartuig zijn vaarrichting aan en boog richting de kust af. De inzittenden vluchtten de mondi in. In het vaartuig PIP met registratienummer [registratienr.]werd in totaal 340,660 kilogram cocaïne aangetroffen. De volgende verdachten werden later in de mondi aangetroffen en aangehouden:
  • [NAAM 15], alias [bijnaam naam 15];
  • [naam 16], alias [bijnaam naam 16].
Binnen onderzoek INEX 2.0 is gebleken dat de volgende telefoonnummers bij de volgende personen in gebruik is:
[tel.nr. 1] [VERDACHTE]
[tel.nr. 2] [NAAM VROUW VERDACHTE]
[tel.nr. 4] [NAAM VROUW VERDACHTE]
[tel.nr. 5] [MEDEVERDACHTE 5]
Uit de telecomgegevens van de bovengenoemde telefoonnummers in de nachtelijke uren van 15 september 2018 is het navolgende gebleken:
Tussen 01:45 uur en 03:05 uur straalt [tel.nr. 1] de zendmasten [naam buurt 3] Airport en [naam buurt 5], die beiden binnen de woonwijk van [verdachte] valt. Om 03:11 uur vraagt [naam vrouw verdachte] ([tel.nr. 2]) aan [verdachte] ([tel.nr. 1]) of die zijn familie heeft gevonden. Dat gesprek duurt tot 03:13 uur. Om 03:15 uur straalt [tel.nr. 1] de zendmast [naam buurt 5] aan. Tussen 03:23 en 03: 36 verplaatst [verdachte] zich naar het oosten, waardoor de telefoon [tel.nr. 1] eerst de zendmast [naam buurt 3] en vervolgens [naam buurt 7] aanstraalt. Tussen 03:51 uur en 05:48 uur zijn er geen zendmast en/of belbeweging met nummer [tel.nr. 1]. Tussen 05:40 uur en 05:48 uur vindt er een gesprek plaats tussen [naam vrouw verdachte] ([tel.nr. 2]) en [verdachte] ([tel.nr. 1]) waarin aangeeft dat hij niet ok is en bijna thuis is. Om 05:48 uur straalt [tel.nr. 1] de zendmast [naam buurt 3] Airport.
Ook [medeverdachte 5] ([tel.nr. 3]) had tussen 03:20 uur en 05:36 uur geen zendmast of belbeweging. Tussen 05:36 uur en 05:56 uur straalt telefoon van [medeverdachte 5] binnen zendmast [naam buurt 8]. Om 06:11 uur straalt [medeverdachte 5] [naam buurt 5][buurt 4].“ [7]
2. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben een onderzoek ingesteld naar de inbeslaggenomen ballen. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“De 11 in beslag genomen pakken inhoudende in totaal 305 van plastic bewerkte pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste witachtige poeder die door de Kustwacht Caribisch Gebied in beslag werd genomen, bleken een gezamenlijk brutogewicht van 340660 gram te hebben.
Nadien werd vanuit 21 van de reeds omschreven pakken inhoudende samengeperste witachtige poeder afzonderlijk een geringe hoeveelheid witachtige poeder als monster genomen en dezen in 21 afzonderlijke plastic potjes met dopjes voorzien van het opschrift nummer 87/2018 code II-B-1 tot en met II-B-21 gedaan. Bedoelde potjes werden in een vergezeld envelop op 15 september 2018 ter beschikking gesteld aan de afdeling Toxicologie van het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V.“ [8]
3. De afdeling Toxicologie en Geneesmiddelenonderzoek van het ADC heeft de op 15 september 2018 aangeboden monsters, voorzien van opschrift 87/II-B-1 tot en met II-B-21, op 2 november 2018 ontvangen en onderzocht. In dat kader is de volgende verklaring opgesteld:
“Uit de verkregen resultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaal cocaïne bevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.” [9]
4. [ medeverdachte 5] heeft tijdens zijn tweede verhoor ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
“Op 15 september 2018 was ik naar het huis van [verdachte] gegaan. Hij heeft mij gezegd om bij het strand Pariba twee vrienden met hem te gaan ophalen. Eentje is een buurman, die [bijnaam naam 8] heet. Van de andere kennis herinner ik de naam niet. Ik ging mee. We zijn vanaf [naam buurt 2] gereden. Het was na 12 uur. Ik zag de politie daar rondrijden. Het was Pariba. Ik was niet eens bij het strand gekomen. Nadat wij de politie zagen, is hij gestopt. We zagen politie, we gingen aan de kant, hij was bezig met zijn telefoon en we gingen terug naar huis. Wij gingen naar [naam 10], een kennis van hem in [naam buurt 5] Abou. De volgende dag zag ik op Facebook dat die mannen bij [naam buurt 6] met drugs zijn opgepakt. Ik schrok, omdat ik hen met [verdachte] ging ophalen en omdat ze drugs hadden.“ [10]
Feit 4
1. Op 7 december 2020 is een gesprek gevoerd tussen de verdachte (nummer [tel.nr. 4]) en [naam ex-vrouw verdachte] (nummer [tel.nr. 5]). De verbalisant EXT 1653 heeft dit gesprek vastgelegd en het volgende gerelateerd:
“Op 9 oktober 2020 vindt er een gesprek plaats tussen het telefoonnummer [tel.nr. 6]in combinatie met IMEI 351581112382250 en het telefoonnummer in gebruik bij S.N.V. [naam vrouw verdachte]. Uit voornoemd gesprek kon worden opgemaakt dat M.M. [verdachte] gebruiker van voornoemd telefoonnummer in combinatie met IMEI is.
Op 28 november 2020 wordt IMEI 351581112382250 in combinatie met een ander telefoonnummer gebruikt: [tel.nr. 4].
Door een tolk wordt geconstateerd dat de stem van de beller van [tel.nr. 4] dezelfde stem betreft als die van [verdachte]. Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen kan worden opgemaakt dat het telefoonnummer [tel.nr. 4] in combinatie met IMEI 351581112382250 in gebruik is bij [verdachte].
(…)
(…) [11]
2. In de periode van 1 t/m 15 december 2020 heeft de verdachte aan diverse gesprekken deelgenomen. De verbalisant EXT 1653 heeft deze gesprekken vastgelegd en het volgende gerelateerd:
“(…)
6 december 2020
7 december 2020
8 december 2020
9 december 2020
11 december 2020
(…)” [12]
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft betoogd dat de doorzoeking in de woning van de verdachte op 14 oktober 2019 onrechtmatig is geweest omdat er onvoldoende redelijk vermoeden van schuld was voor de daaraan ten grondslag liggende verdenking van verduistering van een dienstwapen. Dit moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van al hetgeen bij die doorzoeking is aangetroffen, meer in het bijzonder de mobiele telefoon van de partner van de verdachte.
Het Gerecht verwerpt dit verweer omdat het feitelijke grondslag mist. Het Gerecht acht de doorzoeking in de woning van verdachte rechtmatig, omdat ten tijde van de doorzoeking het redelijke vermoeden kon bestaan dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de Opiumlandsverordening. Daarnaast heeft de doorzoeking met een machtiging van de rechter-commissaris plaatsgevonden. De rechter-commissaris heeft naar het oordeel van het Gerecht op grond van de vordering van de officier van justitie en het daarbij overgelegde proces-verbaal omtrent de verdenking, in redelijkheid tot de beslissing tot doorzoeking van de woning van verdachte kunnen komen.
Dagvaarding met parketnummer 500.00362/19
Verduistering dienstvuurwapen en voorhanden hebben vuurwapen (feit 1 en feit 3)
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte het dienstwapen heeft verduisterd. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij bevoegd
was om het dienstwapen onder zich te hebben. Immers, de verdachte was nog niet bekend met een besluit ter zake zijn ontslagaanvraag. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van verduistering.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De verdachte heeft op 7 mei 2019 zijn ontslag met onmiddellijke ingang ingediend. Op grond van artikel 112 van het Landsbesluit Rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen, waarin de rechtspositie van ambtenaren van politie is geregeld, wordt in dat geval aan een ambtenaar van de politie ontslag verleend uiterlijk drie maanden na het indienen van zijn aanvraag. Hieruit volgt dat de verdachte kon weten dat zijn ontslag in ieder geval uiterlijk per 7 augustus 2019 zou worden verleend. Daaraan doet niet af dat de verdachte het Landsbesluit waarbij aan hem ontslag is verleend, pas op 14 oktober 2019 heeft ontvangen. De verdachte mag geacht worden met dit Landsbesluit bekend te zijn. Vanaf 7 augustus 2019 had de verdachte daarom het vuurwapen, patroonhouders en overige politie uitrusting aan het Korps Politie Curaçao moeten inleveren. Dat heeft hij niet gedaan. Hieruit volgt dat hij zich vanaf die datum bedoelde goederen wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode zal het Gerecht de periode vanaf
7 augustus 2019 tot en met 22 oktober 2019 bewezen verklaren, nu het vuurwapen op 22 oktober 2019 tijdens een huiszoeking in het plafond van de woning van de verdachtes moeder is aangetroffen en inbeslaggenomen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verdachte zich naar het oordeel van het Gerecht in de periode van 7 augustus tot en met 22 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van een dienstvuurwapen met toebehoren en een politie-uniform van het Korps Politie Curaçao.
De handel in verdovende middelen (feit 4)
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte in verdovende middelen heeft gehandeld. Weliswaar heeft de verdachte gesprekken gevoerd, maar uit de inhoud van deze gesprekken kan geenszins de conclusie worden getrokken dat ze over de handel in verdovende middelen gaan.
Interpretatie van de WhatsAppgesprekken
Het Gerecht komt, ook wanneer de gesprekken met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld, tot de conclusie dat de Whatsappgesprekken in de periode van 6 december tot en met 11 december 2020 betrekking hebben op de handel in verdovende middelen. Het Gerecht neemt hierbij in overweging dat in de gesprekken door de deelnemers woorden als “dingen”, “gram” en “koken” worden genoemd.
Pleegperiode
Ten aanzien van de periode vóór 6 december 2020 en de periode na 11 december 2020 is het Gerecht van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat op grond waarvan de handel in verdovende middelen kan worden afgeleid. Anders dan de officier van justitie stelt, roepen de overige in het dossier bevindende gesprekken de nodige vragen op, maar kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat deze gesprekken over verdovende middelen gaan.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verdachte zich naar het oordeel van het Gerecht op tijdstippen gelegen in de periode van 6 december tot en met
11 december 2020 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen.
Dagvaarding met parketnummer 500.00016/22
De aanlanding op 15 september 2018 (feit 1)
In de nacht van 15 september 2018 rond 04.00/04.30 uur wordt nabij [naam baai] een bootje met een partij van 340 kilogram cocaïne onderschept. Voor het medeplegen van de invoer van deze drugs zijn de beide opvarenden van dit bootje, [naam 9] en “[bijnaam naam 8]” [naam 8] veroordeeld.
De getuigen A18, A19 en A21 verklaren allen grotendeels gelijkluidend over de betrokkenheid van de verdachte bij deze aanlanding. In het bijzonder de verklaring van A21 is daarbij van grote betekenis omdat hij zijn informatie heeft gekregen van een direct betrokkene, [naam 2], die de eigenaar van de bij die aanlanding in beslag genomen drugs zou zijn geweest.
De verklaringen van deze anonieme getuigen worden in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] en door zendmastgegevens. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij door de verdachte was gevraagd om mee te gaan richting [naam buurt 6] om twee vrienden van hem op te halen. Eén van de mannen heet [bijnaam naam 8]. Ze zijn na twaalven met de auto vanuit [naam buurt 2] gereden. Nog voordat ze bij het strand kwamen, zagen ze politie rijden en zijn ze gestopt. Ze zijn toen terug naar huis gegaan. De volgende dag heeft medeverdachte [medeverdachte 5] gezien dat ze met een boot waren en toen is hij erachter gekomen dat ze hun gingen ophalen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 5] tot stand zijn gekomen via misleiding door de verhorende politieagenten en daarom van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het Gerecht stelt vast dat de voorschriften die verband houden met een verhoor van een verdachte het (verdedigings)belang van die verdachte beogen te beschermen. Schending van deze voorschriften tast niet de belangen van anderen dan die verdachte aan. Indien er al een vormverzuim zou zijn geconstateerd rondom de politieverhoren van medeverdachte [medeverdachte 5], wat verder in het midden kan blijven, zou verdachte niet in zijn belangen zijn geschaad en zou dat daarom op grond van de Schutznorm niet tot enige rechtsgevolg, zoals bedoeld in artikel 413 Sv, kunnen leiden. Het verweer wordt daarom verworpen.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] sluit aan bij de verklaringen van A19 en A21 dat de verdachte die nacht richting [naam buurt 6] is gegaan. En uit de bewijsmiddelen blijkt dat één van de bij de aanlanding aangehouden en inmiddels veroordeelde verdachten als bijnaam [bijnaam naam 8] heeft.
Voorts blijkt uit de zendmastgegevens van de telefoons van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] dat zij zich die nacht hebben verplaatst vanuit [naam buurt 5] in de richting van [naam buurt 6]. Er is voorts geen verbinding tussen hun telefoons en het mobiele telefoonnetwerk tussen 03.20 uur en 05.36 uur (medeverdachte [medeverdachte 5]) respectievelijk 03.50 uur en 05.40 uur ([verdachte]).
En ten slotte stuurt [naam vrouw verdachte], de partner van verdachte, aan de verdachte die nacht om 05.43 een bericht met de tekst “Is het OK?” (“ta OK? Bo”) waarop de verdachte antwoord “no” en [naam vrouw verdachte] daarop een geschrokken emoji stuurt.
De verdachte heeft zelf enkel verklaard dat hij in die periode en ook de nacht van de aanlanding had afgesproken met zijn ex-vrouw [naam ex-vrouw verdachte]. Deze verklaring acht het Gerecht niet geloofwaardig omdat uit een later opgenomen gesprek tussen de verdachte en [naam vrouw verdachte] is gebleken dat de verdachte dit alibi in samenspraak met [naam ex-vrouw verdachte] heeft bedacht, terwijl voorts uit de zendmastgegevens van [naam ex-vrouw verdachte] is gebleken dat haar telefoon de nacht van de aanlanding enkel een zendmast aanstraalt in de nabijheid van haar woning.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het Gerecht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van 340 kilogram cocaïne in de nacht van 15 september 2018.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Dagvaarding met parketnummer 500.00362/19
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:299 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Vuurwapenverordening 1930. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Dagvaarding met parketnummer 500.00016/22
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef, onder c en A en B, van de Opiumlandsverordening en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a, van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A en B van de Opiumlandsverordening.
Het onder 4 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef onder c en B en C, van de Opiumlandsverordening en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a, van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder B en C van de Opiumlandsverordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezenverklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere zeer ernstige strafbare feiten: de invoer van een grote partij cocaïne, de handel in verdovende middelen en de verduistering van zijn dienstvuurwapen, patroonhouders en overige politie uitrusting.
Ten eerste heeft de verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid verdovende middelen (ruim 340 kilo cocaïne) ingevoerd. De hoeveelheid was van dien aard, dat moet worden aangenomen dat deze bestemd was voor verdere verspreiding en handel. Naast deze grootschalige invoer heeft de verdachte gedurende zeer korte periode samen met anderen in verdovende middelen gehandeld. Verdovende middelen zijn in hoge mate verslavend en vormen een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers daarvan en voor de maatschappij. Daarnaast gaat de verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met geweldscriminaliteit en leidt tot vele andere vormen van criminaliteit bij de verslaafden. Om deze redenen dient tegen de handel in verdovende middelen krachtig te worden opgetreden.
Met zijn handelen heeft de verdachte de verkoop van verdovende middelen gefaciliteerd en daarmee bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit.
Daarnaast heeft de verdachte, na zijn ontslag bij het Korps Politie Curaçao, het aan hem door de politieorganisatie ter beschikking gestelde dienstvuurwapen met bijbehorende patroonhouders en politie-uniform niet ingeleverd. Pas maanden later heeft hij tijdens een verhoor de vindplaats van het dienstvuurwapen prijs gegeven. Het bewust onder zich houden van een dienstwapen is een ernstig feit.
Naar het oordeel van het Gerecht rechtvaardigt de ernst van het bewezen verklaarde het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van lange duur.
Ten aanzien van de duur van de vrijheidsstraf houdt het Gerecht in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van zijn betrokkenheid bij de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne als politieambtenaar werkzaam was. Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in binnen de samenleving. Hij wordt onder meer geacht dienstbaar te zijn aan de burger en hulp te bieden aan hen die dat behoeven. In dat kader worden politieambtenaren niet alleen bevoegdheden en middelen verschaft, maar wordt hen ook een grote mate van vertrouwen geschonken door de samenleving. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen dat vertrouwen geschonden, maar ook enorme schade toegebracht aan het imago van het Curaçaose politiekorps.
Tenslotte heeft het Gerecht ook acht geslagen op de strafkaart van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld en de door en namens verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, mede blijkend uit het reclasseringsrapport van 15 juli 2022. In beiden ziet het Gerecht geen reden een lagere straf op te leggen.
Het Gerecht komt tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, omdat zij de verdachte van een belangrijk deel van de tenlastegelegde feiten zal vrijspreken.
Het Gerecht is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de in beslag genomen en nog net teruggegeven voorwerpen.
Verbeurdverklaring
De mobiele telefoon van het merk Apple iPhone model X is vatbaar voor verbeurdverklaring. Ten aanzien van de mobiele telefoon geldt dat deze aan de verdachte toebehoort en de bewezen verklaarde feiten met behulp van dit voorwerpen is begaan of voorbereid. Het Gerecht zal daarom de verbeurdverklaring gelasten.
Teruggave aan de verdachte
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Samsung model SM-G532M/DS. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Schadevergoeding
Dagvaarding met parketnummer 500.00016/22 feit 2
De benadeelde partij Korps Politie Curaçao heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 27.081,46, aan materiële schade.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het onder parketnummer 500.00016/22 als feit 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
Dagvaarding met parketnummer 500.00362/19
ten aanzien van feit 2
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
ten aanzien van feit 1 en 3
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan;
Dagvaarding met parketnummer 500.00016/22
ten aanzien van feit 2 en 3
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
ten aanzien van feit 1 en 4
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten de mobiele telefoon van het merk Apple iPhone model X.
gelast de teruggave van het in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Samsung model SM-G532M/DS aan de verdachte.
Dagvaarding met parketnummer 500.00016/22
verklaart de benadeelde partij
Korps Politie Curaçaoniet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door
mr. T.M.A.D. de Lanoy, (zittingsgriffier), en op 28 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Proces-verbaal aangifte verduistering d.d. 21 oktober 2019, proces-verbaalnummer 201910210800, Zaaksdossier Verduistering, pagina R2-01 t/m R2-03.
2.Proces-verbaal verklaring [verdachte] d.d. 14 oktober 2019, proces-verbaalnummer 20191014.0905-VDT-01, Zaaksdossier Verduistering, pagina R4-01 t/m R4-03.
3.Proces-verbaal verklaring [verdachte] d.d. 22 oktober 2019, proces-verbaalnummer 20191022.1525-VDT-01-04, Zaaksdossier Verduistering, pagina R4-13 t/m R4-16.
4.Proces-verbaal bevindingen inbeslagneming dienstvuurwapen [verdachte] d.d.
5.Proces-verbaal verklaring [naam moeder verdachte] d.d. 31 oktober 2019, proces-verbaalnummer 1814-20191031-11.15, Zaaksdossier Verduistering, pagina R4-38 t/m R4-43.
6.Proces-verbaal relaterende de ontslagbrief van [verdachte] met bijlagen d.d. 4 april 2022, PV-nummer 368375, Zaaksdossier Verduistering, pagina R5-49 t/m R5-54.
7.Proces-verbaal relatie Mariano tot onderzoek PIP d.d. 15 december 2021, PV-nummer 358917, Zaaksdossier Aanlanding PIP, pagina R5-01 t/m R5-21.
8.Proces-verbaal van weging, testten en opsturen van monsters naar het laboratorium d.d.
9.Schriftelijk bescheid, te weten een rapport van drs. F.J.I. Faulborn, apotheker afdeling Toxicologie en Geneesmiddelenonderzoek bij het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V., d.d. 19 november 2018, Zaaksdossier Aanvulling Aanlanding PIP, pagina R10-02 t/m
10.Proces-verbaal 2de verhoor verdachte {medeverdachte 5] d.d. 19 januari 2022, documentcode 357419, Persoonsdossier [medeverdachte 5], pagina R5-09 t/m R5-23.
11.Proces-verbaal van bevindingen tap [verdachte] 07 december 2020 met bijlagen d.d.
12.Proces-verbaal relevante tap 1 tot 15 december 2020 [verdachte] met bijlagen d.d.