ECLI:NL:OGEAC:2022:27

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
CUR202101632
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en teruggaaf van loonbelasting voor een in Nederland wonende piloot werkzaam in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende, die in Nederland woont, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende, een piloot die in 2015 tijdelijk in Curaçao werkte, betwistte de aanslag inkomstenbelasting die haar was opgelegd voor dat jaar. De Inspecteur stelde dat de belanghebbende binnenlands belastingplichtig was, omdat zij in Curaçao verbleef en daar werkte. De belanghebbende voerde echter aan dat zij in Nederland woonde en dat haar inkomen uit de dienstbetrekking bij de luchtvaartmaatschappij [X] niet belastbaar was in Curaçao.

Het Gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Het oordeelde dat de belanghebbende, ondanks haar tijdelijke verblijf in Curaçao, haar duurzame band met Nederland had behouden. Dit werd onderbouwd door het feit dat haar gezin in Nederland woonde, zij ingeschreven bleef in Nederland en slechts tijdelijk in Curaçao verbleef. Het Gerecht concludeerde dat de belanghebbende niet als binnenlands belastingplichtige kon worden aangemerkt en dat de aanslag inkomstenbelasting moest worden verminderd tot nihil. Tevens werd bepaald dat de ingehouden loonbelasting van NAf 16.462 aan de belanghebbende moest worden teruggegeven.

De uitspraak benadrukt het belang van de woonplaats en de fiscale band van een belastingplichtige in relatie tot de belastingheffing in Curaçao. Het Gerecht verwierp ook de stelling van de Inspecteur dat premies en inkomstenbelasting gesaldeerd konden worden, aangezien dit wettelijk niet mogelijk is. De kosten van de procedure werden niet vergoed, maar het griffierecht werd aan de belanghebbende terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 3 maart 2022
BBZ nr. CUR202101632
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 6 juli 2018 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 68.292 en een bedrag aan ingehouden loonbelasting van NAf 16.462, resulterend in een terug te ontvangen bedrag van NAf 3.962.
1.2
Belanghebbende heeft op 9 augustus 2018 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 14 mei 2021 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 15 juni 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 19 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 22 januari 2022 een nader stuk ingediend en hij heeft op 24 januari 2022 schriftelijk gereageerd op vragen van het Gerecht. De betreffende stukken zijn doorgestuurd naar de Inspecteur.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 te Willemstad. Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gehuwd en heeft twee kinderen die in 2015 dertien respectievelijk zeven jaar oud waren. De echtgenoot van belanghebbende had in 2015 een full time baan als luitenant-kolonel in de Koninklijke Landmacht. Hij is in 2017 met functioneel leeftijdsontslag gegaan.
2.2
Belanghebbende en haar echtgenoot bezitten een huis in Lathum (Nederland) dat sinds 2001 voor hen als woning dient.
2.3
Belanghebbende is in de periode 30 maart 2015 tot en met 21 november 2015 als piloot werkzaam geweest bij [X] te Curaçao (hierna: [X]). [X] is een luchtvaartmaatschappij die voornamelijk vluchten verzorgt tussen de Caribische eilanden. Belanghebbende verbleef in de hiervoor vermelde periode in een appartement van [X] aan de [adres] te Curacao. Ze is in de betreffende periode ingeschreven gebleven in Nederland.
2.4
Belanghebbende is in Nederland in 2015 aangeslagen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Als toelichting daarbij heeft de Nederlandse belastinginspecteur op 6 juli 2017 het volgende geschreven:
“In uw aangifte heeft u een bedrag van 36.892 euro aangegeven als buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. U verzoekt voor dit bedrag om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Uit de door u toegestuurde stukken blijkt dat u vanaf 30 maart 2015 tot en met 21 november 2015 werkzaam bent geweest voor [X] Curaçao. (…)
Op grond van artikel 16 van het belastingverdrag met Curaçao, komt de heffing van inkomstenbelasting toe aan het woonland, Nederland in uw geval. Op grond van dit artikel kan ik dus geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verlenen.
(…).”
2.5
Belanghebbende heeft (in Curaçao) aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 73.001 [1] , bestaande uit loon uit dienstbetrekking van [X] van NAf 73.551, verminderd met een kostenaftrek van NAf 500. De ingehouden loonbelasting bedraagt volgens de aangifte NAf 16.462. De bedragen stemmen overeen met de gegevens op de tot de gedingstukken behorende loonbelastingkaart. Belanghebbende heeft voor het gehele inkomen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.
2.6
Op de loonbelastingkaart staan tevens de bedragen aan werknemers- en werkgeversbijdragen premies AOV/AWW (NAf 11.715), premies AVBZ (NAf 1.464) en premies BVZ (NAf 9.958) vermeld. De Inspecteur heeft aanslagen premieheffing opgelegd overeenkomstig deze bedragen. Later heeft de Inspecteur de betreffende aanslagen verminderd naar nihil.
2.7
De Inspecteur heeft met dagtekening 6 juli 2018 de aanslag inkomstenbelasting vastgesteld naar een belastbaar inkomen van NAf 68.292. Voor het verdere verloop van de procedure verwijst het Gerecht naar de punten 1.2 tot en met 1.7 van deze uitspraak.

3.GESCHIL

In geschil is de hoogte van het belastbaar inkomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende (binnenlands) belastingplichtige is. Belanghebbende meent van niet en trekt daaruit de conclusie dat het belastbaar inkomen nihil is en dat recht bestaat op teruggaaf van de ingehouden loonbelasting. De Inspecteur gaat uit van binnenlandse belastingplicht en is op grond daarvan van mening dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.

4.OVERWEGINGEN

4.1
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende naar de omstandigheden beoordeeld in de periode maart 2015 november 2015 in Curaçao heeft gewoond. Ze was daar immers werkzaam, ze had een appartement tot haar beschikking en haar gezin verbleef daar in die periode, aldus de Inspecteur. Het gevolg daarvan is volgens de Inspecteur dat de heffingsbevoegdheid ten aanzien van het loon van [X] is toegewezen aan Curaçao. Subsidiair heeft de Inspecteur gesteld dat, als belanghebbende in die periode al in Nederland woonde, belanghebbende ten onrechte een bedrag aan premies heeft terugontvangen van NAf 14.132. Dit bedrag zou dan volgens de Inspecteur verrekend dienen te worden met de terug te geven loonbelasting (NAf 16.462) wat zou resulteren in een terug te ontvangen bedrag van NAf 2.330.
4.2
Belanghebbende heeft verdedigd dat haar woonadres, ook in de periode maart tot en met november 2015, in Nederland is geweest. Daartoe heeft ze het volgende betoogd. Ze genoot begin 2015 een werkloosheidsuitkering omdat pilotenbanen toen erg moeilijk te krijgen waren. Van collegae hoorde ze toen dat [X] tijdelijk captains nodig had. Daarbij was eerst sprake van een tijdelijk contract van 5 à 6 maanden, dat later met twee maanden verlengd werd. Haar man had zijn werk in Nederland en de kinderen zaten in Nederland op school en die bleven dan ook in Nederland wonen. Belanghebbende mocht in de periode dat ze in Curaçao verbleef gebruik maken van een appartement van [X]. Ze is gedurende de betreffende periode tweemaal in Nederland geweest en heeft toen gewoon bij haar gezin gewoond. Omdat geacht moet worden dat belanghebbende al die tijd in Nederland is blijven wonen, zijn de door haar genoten inkomsten slechts in het woonland Nederland belast en niet in Curaçao, aldus belanghebbende. Belanghebbende heeft daarbij bewijzen overgelegd van de dienstbetrekking die de echtgenoot in Nederland had, van rapporten van de kinderen waaruit blijkt dat ze in 2015 in Nederland op school zaten en van stempels in het paspoort van de echtgenoot waaruit blijkt dat hij slechts enkele weken in Curaçao is geweest. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.3
Inkomstenbelasting wordt geheven van in Curaçao wonende personen (artikel 1, lid 1 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB)) en van niet in Curaçao wonende personen die binnenlandse bronnen van inkomen hebben als bedoeld in artikel 17 LIB (artikel 1, lid 3 LIB). In Curaçao wonende personen (binnenlandse belastingplichtigen) worden, afgezien van eventuele regels ter voorkoming van dubbele belasting, belast voor hun wereldinkomen, dat is het wereldwijd verdiende inkomen. Het Gerecht zal eerst onderzoeken of belanghebbende binnenlands belastingplichtige is.
4.4
In artikel 1, lid 2 aanhef en letter c LIB is bepaald dat of iemand binnen de Nederlandse Antillen [2] woont, conform artikel 4 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) wordt beoordeeld (aanhef), met dien verstande dat zij, die tijdelijk binnen de Nederlandse Antillen verblijven en hetzij in Aruba, Nederland wonen, hetzij aldaar geacht worden te wonen volgens de daar geldende wetgeving inzake de belasting naar het inkomen, als niet binnen de Nederlandse Antillen wonend worden beschouwd indien hun verblijf niet langer dan een jaar duurt (letter c).
4.5
Ingevolge artikel 4 van de ALL wordt waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld. In de parlementaire geschiedenis [3] is hierover gezegd:
“Bij de beoordeling moeten alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking worden genomen. (…). Het hier wonen of gevestigd zijn, veronderstelt een duurzame band met de Nederlandse Antillen. Factoren die van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of zodanige band bestaat, zijn onder meer de wil van de betrokkene (indien deze in feitelijkheden naar buiten komt), het aanvaard hebben van een dienstbetrekking, de plaats waar het gezin verblijft, het onderhouden van economische banden, het in het bevolkingsregister zijn opgenomen en dergelijke."
4.6
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende vóór maart 2015 en na november 2015 niet in Curaçao, maar in Nederland woonde. Voorst staat vast dat belanghebbende door de Nederlandse fiscus ook in de tussenliggende periode is aangemerkt als in Nederland wonende belastingplichtige. Zij kan aldus geacht worden volgens de in Nederland geldende wetgeving ook in die periode in Nederland te hebben gewoond. Gelet daarop dient belanghebbende op grond van artikel 1, lid 2, lertter c LIB in 2015 het gehele jaar als niet in Curaçao wonende belastingplichtige worden aangemerkt. Het Gerecht voegt daar nog aan toe dat, ook naar de omstandigheden beoordeeld, belanghebbende in de periode maart tot en met november 2015, niet in Curaçao heeft gewoond. Uit hetgeen belanghebbende heeft verklaard en met bewijzen heeft onderbouwd, blijkt dat belanghebbende in die periode geen duurzame band had met Curaçao. Haar gezin bleef (anders dan de Inspecteur ongemotiveerd heeft gesteld) in Nederland, zij is daar meerdere keren geweest, ze had slechts een tijdelijk, kortdurend contract met [X], ze woonde tijdelijk in Curaçao in een appartement van de werkgever terwijl ze permanente huisvesting had in Nederland en ze is ingeschreven gebleven in Nederland. Gelet op het voorgaande kan belanghebbende niet als binnenlands belastingplichtige in de heffing worden betrokken.
4.7
Ingevolge artikel 17, lid 1 aanhef en letter e LIB is een niet in Curaçao wonende persoon aan de heffing van inkomstenbelasting onderworpen voor zover deze opbrengst uit arbeid heeft genoten ter zake van het in Curaçao vervullen of vervuld zijn van een dienstbetrekking. De vraag die dan beantwoord moet worden is of belanghebbende haar dienstbetrekking in Curaçao vervuld heeft.
4.8
Belanghebbende heeft inkomsten genoten uit de bij [X] als piloot in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden. [X] is een luchtvaartmaatschappij die personen vervoert tussen plaatsen in Curaçao enerzijds en buiten Curaçao anderzijds. Ingevolge artikel 2 LIB worden, voor zover hier van belang, het vervoer door de lucht van personen tussen plaatsen in Curaçao en buiten Curaçao anderzijds, en de werkzaamheden van personeel op vervoermiddelen die het verkeer met plaatsen buiten Curaçao onderhouden, niet aangemerkt als het verrichten van arbeid binnen de Nederlandse Antillen. Dat betekent dat de dienstbetrekking niet, zoals is vereist voor de heffing van in komstenbelasting op grond van artikel 17, lid 1 aanhef en letter e LIB, wordt geacht te zijn vervuld in Curaçao. Heffing van inkomstenbelasting is dan ook niet mogelijk als buitenlands belastingplichtige. Ten overvloede verwijst het Gerecht naar artikel 16 van de (in 2015 geldende) Belastingregeling voor het Koninkrijk waarin staat dat de inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen (in dit geval Nederland) uit niet-zelfstandige arbeid verricht aan boord van vervoermiddelen die het verkeer onderhouden tussen plaatsen binnen een van de landen en plaatsen buiten dat land, worden belast in het land van inwoning, dus in Nederland.
4.8
Het gevolg is dat de aanslag inkomstenbelasting 2015 moet worden verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van nihil, onder verrekening van de ingehouden loonbelasting van NAf 16.462.
4.9
De Inspecteur heeft, voor zover zijn primaire stelling niet slaagt en belanghebbende dus recht heeft op de ten onrechte ingehouden loonbelasting, aangevoerd dat aan belanghebbende ten onrechte het werkgeversdeel van de premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ, zijnde NAf 14.132, is teruggegeven en dat dat bedrag gesaldeerd moet worden met de terug te ontvangen loonbelasting. Het Gerecht verwerpt deze stelling. In de heffingssfeer kan immers saldering van premies en inkomstenbelasting wettelijk gezien niet plaatsvinden.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, omdat belanghebbende kosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.2
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van nihil, onder verrekening van de ingehouden loonbelasting ten bedrage van NAf 16.462; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 3 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Belanghebbende maakt daarbij een telfout van NAf 500.
2.Gerecht: lees: Curaçao.
3.MvT Landsverordening van 3 augustus 2001 (P.B. 2001, no. 89), blz. 5.