Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
2.FEITEN
3.GESCHIL
4.OVERWEGINGEN
5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
6.DE BESLISSING
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende, die in Nederland woont, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende, een piloot die in 2015 tijdelijk in Curaçao werkte, betwistte de aanslag inkomstenbelasting die haar was opgelegd voor dat jaar. De Inspecteur stelde dat de belanghebbende binnenlands belastingplichtig was, omdat zij in Curaçao verbleef en daar werkte. De belanghebbende voerde echter aan dat zij in Nederland woonde en dat haar inkomen uit de dienstbetrekking bij de luchtvaartmaatschappij [X] niet belastbaar was in Curaçao.
Het Gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Het oordeelde dat de belanghebbende, ondanks haar tijdelijke verblijf in Curaçao, haar duurzame band met Nederland had behouden. Dit werd onderbouwd door het feit dat haar gezin in Nederland woonde, zij ingeschreven bleef in Nederland en slechts tijdelijk in Curaçao verbleef. Het Gerecht concludeerde dat de belanghebbende niet als binnenlands belastingplichtige kon worden aangemerkt en dat de aanslag inkomstenbelasting moest worden verminderd tot nihil. Tevens werd bepaald dat de ingehouden loonbelasting van NAf 16.462 aan de belanghebbende moest worden teruggegeven.
De uitspraak benadrukt het belang van de woonplaats en de fiscale band van een belastingplichtige in relatie tot de belastingheffing in Curaçao. Het Gerecht verwierp ook de stelling van de Inspecteur dat premies en inkomstenbelasting gesaldeerd konden worden, aangezien dit wettelijk niet mogelijk is. De kosten van de procedure werden niet vergoed, maar het griffierecht werd aan de belanghebbende terugbetaald.