ECLI:NL:OGEAC:2022:269

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
500.00045/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het ambtsgeheim door een politieambtenaar in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, een politieambtenaar, die beschuldigd werd van het schenden van zijn ambtsgeheim. De verdachte had op 28 oktober 2021 vertrouwelijke informatie over een lopend strafrechtelijk onderzoek gedeeld met een derde, genaamd [man 1]. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek waarbij telefoongesprekken van de verdachte waren afgeluisterd. Tijdens deze gesprekken gaf de verdachte details prijs over de aanhouding van een andere verdachte, [man 2], en de inzet van bijzondere opsporingsmethoden zoals tap en observatie. De verdachte erkende dat hij wist dat hij geheimhoudingsplichtig was, maar verdedigde zijn handelen door te stellen dat hij feedback wilde geven aan zijn tipgever.

Het Gerecht oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn ambtsgeheim had geschonden, ongeacht zijn motieven. De rechtbank benadrukte dat het essentieel is dat politieambtenaren zich aan hun geheimhoudingsplicht houden, om de integriteit van het opsporingsproces te waarborgen. De verdachte werd schuldig bevonden aan de opzettelijke schending van zijn ambtsgeheim en kreeg een voorwaardelijke werkstraf van 120 uur, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank weigerde de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf van ontzetting uit het ambt, omdat de verdachte niet uit verkeerde motieven had gehandeld en geen eerdere veroordelingen had.

De uitspraak benadrukt de ernst van het schenden van ambtsgeheimen door politieambtenaren en de noodzaak van integriteit binnen de politie. De verdachte moet zich in de toekomst meer rekenschap geven van de informatie waarvan hij als politieambtenaar kennis draagt.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00045/22

Uitspraak: 26 september 2022 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [datum] te [land],
wonende te [adres]
.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
31 mei 2022 en 5 september 2022.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Leepel en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. S.C. Larmonie naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2021, althans in of omstreeks de maand oktober 2021, in Curaçao een of meerdere geheimen waarvan hij, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten als opsporingsambtenaar van politie van het Korps Politie Curaçao en/of artikel 77 Landsbesluit (inmiddels Landsverordening), houdende algemene maatregelen van de 7de augustus 2000 ter uitvoering van artikel 16 van de Politieregeling 1999 (P.B. 1999, no. 79) (Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000), verplicht was dat/die/het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
door aan [man 1] telefonisch geheime gegevens mede te delen, in elk geval in een of meerdere telefonisch(e) contact(en) met [man 1] geheime gegevens te openbaren aan die [man 1], te weten
  • dat een aanhouding van een verdachte met de naam “[man 2]”, zijnde [man 2], in een strafrechtelijk onderzoek zou gaan plaatsvinden op 28 of 29 oktober 2021, en/of
  • dat de aanhouding van voornoemde “[man 2]” had plaatsgevonden door een opsporingsdienst in een flat in de [straat], en/of
  • dat in dat strafrechtelijk onderzoek naar die [man 2] bepaalde bijzondere opsporingsbevoegdheden waaronder (een) telefoontap(s) en observatie(s), zijn en/of zouden worden gebruikt, en/of
  • dat die “[man 2]” een auto [merk] in [plaats] achter had gelaten, en/of
  • dat [man 3], die op dat moment gedetineerd zat, met de dood werd bedreigd, en dat [man 3] voornoemd daarom niet vast zou blijven zitten en
  • dat [man 3] [man 3]voornoemd in een [auto] werd aangehouden;
in elk geval een of meer geheime gegevens (betreffende een lopend strafrechtelijk onderzoek naar “[man 2]” en/of andere verdachten),
terwijl die [man 1] tot kennisneming daarvan onbevoegd was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Gerecht deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
hij op 28 oktober 2021, in Curaçao geheimen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als opsporingsambtenaar van politie van het Korps Politie Curaçao en artikel 77 Landsbesluit, houdende algemene maatregelen van de 7de augustus 2000 ter uitvoering van artikel 16 van de Politieregeling 1999 (P.B. 1999, no. 79 (Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000), verplicht was die te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
door aan [man 1] telefonisch geheime gegevens mede te delen, te weten
- dat een aanhouding van een verdachte met de naam “[man 2]”, zijnde [man 2], in een strafrechtelijk onderzoek zou gaan plaatsvinden op 28 of 29 oktober 2021, en
- dat de aanhouding van voornoemde “[man 2]” had plaatsgevonden door een opsporingsdienst in een flat in de [straat], en
- dat in dat strafrechtelijk onderzoek naar die [man 2] bepaalde bijzondere
opsporingsbevoegdheden waaronder een telefoontap en observatie, zijn gebruikt, en
  • dat die “[man 2]” een auto [merk] in [plaats] achter had gelaten, en
  • dat [man 3], met de dood werd bedreigd, en dat [man 3] voornoemd daarom
niet vast zou blijven zitten en/of
- dat [man 3]voornoemd in een [auto] werd aangehouden.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aangifte van 25 november 2021 met nummer 202111251100.AG, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren E.S. Ogenio en E.M. Martier. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 november 2021 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[aangever]:
Ik wil namens het Korps Politie Curaçao aangifte doen van het feit dat een ambtenaar van politie, [verdachte], zijn ambtsgeheim heeft geschonden. Uit ambtsberichten is gebleken dat politieambtenaar [verdachte] op 28 oktober 2021 telefonisch meermalen vertrouwelijke politie-informatie aan een derde heeft doorgegeven. Meer specifiek heeft hij aan een verdachte vertrouwelijke politie-informatie doorgegeven over een politieonderzoek naar [man 2], die door het arrestatieteam is aangehouden.
2. Een proces-verbaal van bevinding van 23 november 2021 met nummer 20211123.0900, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar R.V. Martina. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
In de zaak “Spinnenweb” werden de belcontacten van en naar [telefoonnummer], in gebruik bij [man 1], met toestemming van de rechter-commissaris geïntercepteerd.
Op 28 oktober 2021 zijn vier belcontacten waargenomen tussen de politieagent [verdachte] ([telefoonnummer]) en de verdachte [man 1] ([telefoonnummer]). Deze belcontacten vonden plaats om 18:56:44 uur, 18:57:47 uur, 19:00:09 uur en 19:24:39 uur.
Om 18:56:44 uurbelde de politieagent [verdachte]uit naar de verdachte [man 1], maar nam deze de telefoon niet op.
Om 18:57:47 uur belt de verdachte “[man 1]” naar [verdachte]
(…)
[man 1]: Weet je waarom ik je wou bellen, omdat ze die klootzak hebben opgepakt.
[verdachte]: Jaaa.
[man 1]: Haaaa, da’s een goeie.
[verdachte]: Ze moesten hem vandaag gaan halen, maar ik had de ontwikkelingen niet gevolgd. Maar als je zegt dat het het geval is, zou het waar zijn, want ze moesten hem gaan halen/aanhouden.
[man 1]: Ok, ok, nee, wacht effe. Ik kan me niet herinneren wat men tegen mij had verteld. Vanmiddag… Ze hebben hem wel aangehouden. Ik kan me niet herinneren of men tegen mij heeft gezegd dat hij gisternacht of vanmorgen vroeg werd opgepakt.
[verdachte]: Geef me twee minuten, twee minuten en ik zal je terugbellen. Wacht even want ik ga hen bellen. Wacht even.
Om 19:00:09 uur belt [verdachte] naar de verdachte “[man 1]”
[man 1] neemt op en zegt ja.
[verdachte]: Ik heb de gozer die tapt gebeld. Hij heeft me gezegd dat hij me zal terugbellen omdat hij nog bezig is. Dus ik zal zo meteen nieuws krijgen. Je zult het ook zo te horen krijgen.
[man 1]: Ok.
[verdachte]: Er is wel een aanzienlijke kans omdat ze van plan waren om vandaag of morgen daar te gaan dus…
(…)
[verdachte]: Ja, ja. Maar zodra [bijnaam] mij terugbelt, zal ik jou op de hoogte stellen.
(…)
Om 19:24:39 uur belt [verdachte] naar de verdachte “[man 1]”
[man 1] neemt op en zegt ja.
[verdachte]: Hey man. De gozer bevond zich in een flatgebouw in de [straat] omdat hij daar werd gezien. Hij ging in de auto…
[man 1]: Wat?
[verdachte]: [man 2] man. Hij liet de [auto] helemaal in [plaats] achter.
[man 1]: Ooo ok ok.
[verdachte]: Hij werd gezien. Ik vermoed dat hij het observatieteam zag waardoor hij naar het oosten is gegaan. En gisteren trachten ze de Kia model Picanto te stelen.
[man 1]: Ok.
(…)
[verdachte]: Maar hij werd in de [straat] aangehouden. Hij is in een flat gegaan. Hij is niet meer naar het westen gegaan.
[man 1]: Hmmmm.
[verdachte]: Maar er is een hoop tegen hem. Hij zal voorlopig niet op vrije voeten gaan.
[man 1]: Hahahahahahaha. Ik wil nu gelijk gaan feesten.
[verdachte]: En de vent aan de andere kant moet ook een straf uitzitten. Maar nogmaals, hij kan niet vast blijven zitten want hij wordt met de dood bedreigd. Daarom blijft hij niet vastzitten.
[man 1]: Ok.
[verdachte]: Ik kreeg te horen dat toen hij in een gestolen [auto] werd aangehouden, en dat goederen in de woning van [man 2] te [adres] werden gevonden die aan de eigenaar van die auto toebehoren.
[man 1]: Ok.
[verdachte]: Dus er is een hoop tegen [man 2]. Hij zal dit niet ontkomen.
[man 1]: Heel goed.
[verdachte]: Ja man. [Man 3] kan niet vast blijven zitten want hij is met de dood bedreigd.
[man 1]: Wat heeft hij?
[verdachte]: Bedreiging met de dood. Van de mannen die hem om willen leggen. Daarom werd hij vrijgelaten.
[man 1]: Ik begrijp je.
[verdachte]: Ja. Dat is het probleem. Als hij opgesloten blijft, zullen ze hem omleggen.
[man 1]: Ik begrijp je.
(…)
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Ik weet dat ik als opsporingsambtenaar een geheimhoudingsplicht heb. Het klopt dat ik daarop bij mijn ambtsaanvaarding ook de eed heb afgelegd.
Ik heb op 28 oktober 2021 meerdere telefoongesprekken gevoerd met mijn tipgever [man 1], bijgenaamd “[man 1]”, waarin ik de dingen over [man 2] en [man 3] heb gezegd die in de tenlastelegging staan opgenomen. Ik heb in die gesprekken onder meer gezegd dat er werd getapt en geobserveerd. Dat had ik niet moeten doen. Ik heb te veel informatie aan [man 1] gegeven. Dat was fout.
Bewijsoverwegingen en bespreking van verweren
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat – kort samengevat – geen sprake was van geheimen, deze geheimen door de verdachte niet zijn geopenbaard en de verdachte geen opzet had op het schenden van zijn ambtsgeheim. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, met behoud van zijn baan bij het Korps Politie Curaçao. De verdachte had geen kwade bedoelingen met het doorgeven van de informatie aan [man 1], aldus de raadsman. Het ging in het onderhavige geval slechts om het, in het belang van de opsporing, geven van feedback door de verdachte aan zijn tipgever, met wie een vertrouwensband bestond. Het is binnen het Curaçaose politiekorps gebruikelijk dat politieambtenaren informatie ontvangen van eigen tipgevers. Ook is het gebruikelijk dat politieambtenaren hun tipgevers feedback geven over wat er met hun tip is gedaan. Regelgeving en/of opleiding over hoe om te gaan met tipgevers ontbreekt en verwijzing van tipgevers naar de CIE leidt meestal niet tot resultaat. Van belang is ook dat de informatie tussen verdachte en zijn tipgever is gebleven.
Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
Uit artikel 16 van de Politieregeling 1999 in samenhang met artikel 77 van het Besluit rechtpositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 volgt dat de verdachte als ambtenaar van politie verplicht is tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn ambt ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk door de minister of het bevoegd gezag is opgelegd.
Ook heeft de verdachte op 29 juni 2010 de eed afgelegd dat hij aan niemand anders dan aan hen aan wie hij volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht is, zaken zal openbaren die geheim gehouden behoren te worden. Uit verdachtes verklaring ter terechtzitting blijkt dat hij wist dat hij geheimhoudingsplichtig was.
De tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 2:232 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel luidt:
“Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.”
Eerst dient de vraag te worden beantwoord of in dit geval sprake was van geheimen waarvan de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht was deze te bewaren.
Bij de beoordeling of daarvan sprake is, dient acht te worden geslagen op onder meer de aard van de informatie en het moment waarop en de hoedanigheid waarin de geheimhoudingsplichtige hiervan kennis kreeg.
Het Gerecht is in dit verband het volgende gebleken.
De verdachte heeft, na een gesprek met zijn tipgever, navraag gedaan bij een collega die, anders dan de verdachte zelf, was betrokken bij het onderzoek naar [man 2]. Vervolgens heeft de verdachte de op die manier verkregen informatie met zijn tipgever gedeeld. De verdachte heeft, zo blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken, de tipgever onder meer geïnformeerd over de inzet van bijzondere opsporingsmethoden en heeft diverse details gegeven over de aanhouding van [man 2] en over [man 3].
Het betreft hier inhoudelijke informatie uit lopende politieonderzoeken. Het spreekt voor zich dat dergelijke informatie niet bestemd is om voortijdig bekend te worden bij derden. Dat geldt voor onderzoeksbevindingen in het algemeen, maar voor informatie over de inzet van bijzondere opsporingsmethoden als tap en observatie in het bijzonder. Met het verstrekken van dergelijke informatie kan immers de waarheidsvinding door de politie worden gefrustreerd en kan het onderzoek worden geschaad. Bovendien kan door het prijsgeven van het feit dat sprake was van observatie de veiligheid van de daarmee belaste opsporingsambtenaren in gevaar worden gebracht. Voor zover de verdachte als ervaren politieambtenaar niet wist dat hij dergelijke informatie geheim moest houden, had hij dit, gelet op de aard van die informatie, redelijkerwijs moeten vermoeden. Dit geldt ook indien de stelling juist zou zijn dat de verdachte geen beleid bekend is met betrekking tot, en hij geen opleiding heeft genoten over de omgang met tipgevers.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte heeft bedoeld en gewild dat deze informatie – waarvan hij dus wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht was deze geheim te houden – bij zijn tipgever terecht zou komen, terwijl deze – als gewoon burger – niet bevoegd was om over die informatie te beschikken. Daarmee is het opzet van de verdachte gegeven. Daaraan doet niet af dat de verdachte – naar het Gerecht wil aannemen - met het doorgeven van die informatie niet de bedoeling had om enig opsporingsbelang te schaden, maar juist om dat belang – door het geven van feedback aan zijn tipgever – te dienen, evenmin als de omstandigheid dat de door de verdachte verstrekte informatie alleen bij de tipgever zou zijn gebleven. Immers, het motief van de verdachte en de gevolgen van de schending van de geheimhoudingsplicht vormen geen bestanddeleel van het aan de verdachte ten laste gelegde strafbare feit. Reeds met de verstrekking van de informatie aan de tipgever heeft de verdachte, ongeacht zijn motief en ongeacht de gevolgen, zijn geheimhoudingsplicht geschonden.
De conclusie uit het voorgaande is dat de verweren worden verworpen en dat het bewijs van het ten laste gelegde is geleverd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 120 uur, bij niet naar behoren verrichten, te vervangen door 60 dagen hechtenis, en daarnaast voorwaardelijk zal worden ontzet uit het ambt van politieambtenaar voor de duur van twee jaren, telkens met een proeftijd van een jaar, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten pleegt en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn werkgever (het Korps Politie Curaçao) binnen twee weken na het onherroepelijk worden schriftelijk in kennis stelt van dit vonnis, met afschrift van die kennisgeving aan de officier van justitie.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, alsook op de straffen die in vergelijkbare gevallen door het Hof en de Gerechten plegen te worden opgelegd. Daarbij heeft het Gerecht in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als opsporingsambtenaar schuldig gemaakt aan de opzettelijke schending van zijn ambtsgeheim door aan een derde vertrouwelijke informatie uit lopende politieonderzoeken te verstrekken. Opsporingsambtenaren nemen, juist vanwege hun taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Van hen mag volledige integriteit en onkreukbaarheid worden verwacht. De verdachte heeft in dit geval het vertrouwen dat de samenleving stelt en mag stellen in politiefunctionarissen geschonden.
Het Gerecht is van oordeel dat het voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van verbodsbepalingen, waaronder het verbod op schending van de geheimhoudingsplicht, essentieel is dat overtreding van die verbodsbepaling niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te geschieden.
Aan de andere kant moet bij het bepalen van de strafmaat in dit specifieke geval worden geconstateerd dat niet is gebleken dat de verdachte uit verkeerde motieven heeft gehandeld. Het Gerecht moet op basis van het dossier aannemen dat het handelen van de verdachte was ingegeven door zijn intentie om bij te dragen aan de opsporing van strafbare feiten. De verdachte heeft in dat kader gemeend zijn tipgever feedback te moeten geven en is hierin te ver gegaan.
Gelet hierop acht het Gerecht in dit geval de oplegging van een onvoorwaardelijke straf niet gepast. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht het Gerecht een voorwaardelijke werkstraf passend en geboden. Deze straf dient ertoe te bewerkstelligen dat de verdachte zich in de toekomst meer rekenschap geeft van de aard en de inhoud van de informatie waarvan hij als politieambtenaar kennis draagt en om hem ervan te weerhouden informatie die geheim moet blijven met derden te delen.
Mede gelet op verdachtes intenties in dezen en zijn onberispelijke staat van dienst ziet het Gerecht geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf op te leggen van voorwaardelijke ontzetting uit het ambt van politieambtenaar.
Het Gerecht wijst oplegging van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde af, omdat deze niet valt aan te merken als strekkende ter bevordering van een goed levensgedrag van de verdachte, nu deze voorwaarde niet strekt tot het voorkomen van strafbaar gedrag van de verdachte, noch een gedraging betreft waartoe de verdachte uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht, bijvoorbeeld jegens slachtoffers van het bewezenverklaarde feit, zodat de gevorderde voorwaarde niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde betreffende het gedrag van de verdachte als bedoeld in art 1:21, lid 2 onder k van het Wetboek van Strafvordering.
Dit laat onverlet de mogelijkheid dat de werkgever van de verdachte als derde belanghebbende zo nodig een verzoek indient bij het gerecht tot verstrekking van een afschrift van dit vonnis.
Het Gerecht ziet in de persoonlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, geen bijzonderheden die in strafmatigende of strafverhogende zin zouden moeten meewegen. Datzelfde geldt ook voor het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het Gerecht acht, alles afwegende, oplegging van na te noemen voorwaardelijke werkstraf passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:136 en 2:232 van Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
tachtig (80) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
veertig (40) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
een (1) jaaraan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. J. Mulder, griffier, en op 26 september 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.