ECLI:NL:OGEAC:2022:252

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
500.00238/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in drugshandelzaak met betrekking tot invoer van cocaïne

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 25 mei 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 563735 gram cocaïne op of omstreeks 21 september 2021. Tijdens de openbare terechtzitting op 6 mei 2022 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van zes jaren geëist, met verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en voerde subsidiair een strafmaatverweer. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen.

Het Gerecht concludeerde dat er sterke aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij een drugsoverdracht op zee, waarbij een overdracht van verdovende middelen plaatsvond tussen verschillende vaartuigen. Ondanks deze aanwijzingen oordeelde het Gerecht dat het bewijs tekortschiette om de verdachte als medepleger van de invoer van verdovende middelen aan te merken. De verdachte ontkende enige betrokkenheid en de medeverdachten bevestigden dat zij de verdachte niet kenden. Het Gerecht kon niet vaststellen dat de verdachte enige uitvoeringshandeling had verricht of dat hij nauw samenwerkte met anderen.

Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Tevens werd de bewaring van de in beslag genomen wit/oranje boot en het geldbedrag van USD 15.050,- gelast, aangezien er geen rechthebbende kon worden aangemerkt. De voorlopige hechtenis van de verdachte was al opgeheven op 11 mei 2022. Het vonnis werd uitgesproken door rechter G.P. Verbeek, bijgestaan door de zittingsgriffiers R.J. Gras en N.R.H. Marsera.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00238/21

Uitspraak: 25 mei 2022 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [locatie].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2022. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Zahedi, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. E.V.A. Bos, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2021, althans op een tijdstip in de maand september 2021 in Curaçao, althans in de aansluitende zone (van de territoriale zee) van Curaçao, althans zeewaarts van Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft ingevoerd (daaronder begrepen "invoer"' in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960) althans doorgevoerd en/of vervoerd, althans in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 563735 gram van een materiaal bevattende cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13).
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat op 21 september 2021 op zee een overdracht van verdovende middelen, gericht op invoer vanuit Venezuela naar Curaçao, heeft plaatsgevonden tussen de opvarenden van een witte boot (te weten de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) en de opvarenden van een blauwe boot (te weten de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]). Uit het dossier kan voorts worden afgeleid dat tijdens of omstreeks die drugsoverdracht een wit/oranje vaartuig zich naast of zeer dicht nabij beide eerdergenoemde vaartuigen bevond en toen (evenals de andere vaartuigen) ook stillag in het water. De verdachte bevond zich met twee anderen op dit vaartuig.
Het Gerecht is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het dossier zeer sterke aanwijzingen bevat dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij eerdergenoemde drugsoverdracht. Dat wordt nog versterkt door het aantreffen van een Garmin GPS aan boord van het wit/oranje vaartuig, in welke GPS een ‘waypoint’ was ingesteld op vrijwel exact de locatie waar de drie vaartuigen werden gesignaleerd, en het aantreffen aan boord van het wit/oranje vaartuig van een geldbedrag van USD 15.100,- in contanten.
Desondanks is het Gerecht van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de invoer van verdovende middelen. Daartoe overweegt het Gerecht, dat voor het bewijs van medeplegen noodzakelijk is dat de verdachte enige uitvoeringshandeling van het vervoer van de cocaïne heeft verricht en/of dat hij nauw en volledig met de anderen heeft samengewerkt. Daarvan is sprake als de intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte aan het vervoeren van de cocaïne van voldoende gewicht is. Het louter aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van dat vervoeren door anderen is voor het medeplegen onvoldoende.
Met betrekking tot de verdachte is niets komen vast te staan met betrekking tot zijn rol. De verdachte ontkent ten stelligste dat hij de opvarenden van de witte en de blauwe boot kent of dat hij iets van doen heeft met verdovende middelen. De opvarenden van de witte boot en de blauwe boot hebben eveneens verklaard dat zij de verdachte niet kennen en zelfs dat zij het wit/oranje vaartuig niet eens hebben gezien.
Het Gerecht kan evenmin concluderen dat het, gelet op feiten van algemene bekendheid en/of de uiterlijke verschijningsvorm van het gebeuren, niet anders kan zijn dan dat de verdachte bij de drugsoverdracht betrokken moet zijn geweest in de rol van medepleger. Immers, over het algemeen plegen drugstransacties vanuit Venezuela naar Curaçao op zee (zoals in casu) plaats te vinden tussen een boot die uit Venezuela komt om de verdovende middelen te brengen en een boot uit Curaçao die de verdovende middelen komt ophalen. Deze rollen waren reeds vervuld door respectievelijk de witte boot en de blauwe boot. De aanwezigheid van een derde boot is daarbij allerminst vanzelfsprekend.
Het Gerecht tast dan ook in het duister over de rol die de verdachte in het feitencomplex heeft vervuld en acht daarom onvoldoende bewijs aanwezig om hem als medepleger bij eerdergenoemde drugstransactie aan te merken.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven wit/oranje boot kan vooralsnog geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De verdachte en zijn medeverdachten verklaren elk dat de boot niet aan hem toebehoort. Daarom zal het Gerecht de bewaring van de boot ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van USD 15.050,- kan vooralsnog geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De verdachte en zijn medeverdachten verklaren elk dat het geld niet aan hem toebehoort. Daarom zal het Gerecht de bewaring van genoemd geldbedrag ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Opheffing van de voorlopige hechtenis
Bij beschikking van 11 mei 2022 heeft het Gerecht reeds de voorlopige hechtenis van de verdachte per diezelfde datum opgeheven.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en
spreekthem daarvan
vrij;
gelastde bewaring van het wit/oranje vaartuig en het geldbedrag van USD 15.050,- ten behoeve van de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door mr. R.J. Gras en N.R.H. Marsera, zittingsgriffiers, en op 25 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: