ECLI:NL:OGEAC:2022:238

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
500.00265/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens deelname aan criminele organisatie en gewoontewitwassen met betrekking tot PGP Safe data

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. De verdachte is veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf. De zaak is voortgekomen uit het onderzoek Themis, waarbij de verdachte betrokken was bij een organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen en het witwassen van criminele opbrengsten. De verdachte heeft gedurende een lange periode, van 1 januari 2014 tot en met 26 november 2020, deelgenomen aan deze organisatie, die bekend staat als de No Limit Soldiers (NLS). De veroordeling is gebaseerd op bewijs dat is verkregen uit PGP Safe gesprekken, die in bulk zijn verzameld in Costa Rica. De verdediging voerde aan dat de verkregen data onrechtmatig waren en dat de rechten van de verdachte op een eerlijk proces en privacy waren geschonden. Het gerecht oordeelde echter dat, hoewel er sprake was van een schending van het recht op privacy, dit niet leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting. De verdachte werd vrijgesproken van een specifiek bedrag van ANG 209.000,- dat aan hem was ten laste gelegd, maar werd wel schuldig bevonden aan andere witwaspraktijken en deelname aan de criminele organisatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de rechtsbescherming en de effectiviteit van het strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00265/20

Uitspraak: 11 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van dit gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:

[VERDACHTE]

geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteland],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2021, 25 juni 2021, 22 oktober 2021, 26 januari 2022, 15 maart 2022, 9 mei 2022, 10 mei 2022, 11 mei 2022, 12 mei 2022, 13 mei 2022 en 29 juli 2022.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie Ahbata en Hato-Willems (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw mr. M.C. Vaders naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting van 26 januari 2022 op vordering van de officier van justitie toegestane nadere omschrijving tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering nadere omschrijving is als bijlage I een kopie aan dit vonnis gehecht. De daarin vermelde tenlastelegging geldt als hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, leest het gerecht deze voor de leesbaarheid in de bewezenverklaring cursief verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De verdenking komt er - kort en zakelijk weergegeven – vervolgens op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
Deelneming aan een criminele organisatie in Curaçao in de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 november 2020;
Feit 2
Gewoontewitwassen in Curaçao in de periode van 10 april 2013 tot en met 26 november 2020 in Curaçao.
Verweren met betrekking tot PGP Safe
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het door mr. Sulvaran in de zaak tegen
[naam 1] gevoerde verweer inzake de verkrijging en het gebruik van de PGP Safe gesprekken. Dit verweer houdt – kort gezegd – het volgende in. Het bewijs tegen de verdachte berust grotendeels op een selectie van in Costa Rica in bulk verzamelde gesprekken. De niet proportionele wijze waarop deze persoonlijke gegevens zijn verzameld en gebruikt, ontbeert een wettelijke grondslag en is in strijd met het recht van de Europese Unie, alsook met het in de artikelen 8 en 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht op privacy en het recht op een eerlijk proces. Ook heeft het openbaar ministerie de Costa Ricaanse autoriteiten misleid door het verschaffen van onjuiste informatie.
De verkregen data zijn onvolledig en onbetrouwbaar en er is geen mogelijkheid om de betrouwbaarheid van de door de opsporingsambtenaren ingezette technische en tactische methoden op effectieve en onafhankelijke wijze te toetsen, waardoor sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms. Bovendien zijn bij het vergaren en onderzoeken van de data op grote schaal de rechten van professionele geheimhouders geschonden.
Dit alles moet primair leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, subsidiair tot uitsluiting van het onrechtmatig verkregen belastend materiaal en als gevolg daarvan tot vrijspraak van de verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de in Costa Rica verkregen PGP data geen beroep op art. 8 EVRM toekomt, nu hij ontkent de gebruiker te zijn geweest van het aan hem toegeschreven PGP Safe account. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het internationale vertrouwensbeginsel zich verzet tegen een toetsing van de rechtmatigheid van de inbeslagname van de PGP data in Costa Rica.
Inhoudelijk heeft de officier van justitie gesteld dat er geen sprake is van enig vormverzuim met betrekking tot de verwerving en het gebruik van de PGP Safe berichten, zodat niet-ontvankelijkheid, bewijsuitsluiting of enige andere sanctie niet op hun plaats zijn.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Feitelijke gang van zaken
In mei 2017 heeft, in het kader van een rechtshulpverzoek in de zaak 26Sassenheim van Nederland aan Costa Rica, gebaseerd op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (hierna: het Verdrag), na machtiging door de rechter te Costa Rica, bij het aldaar gevestigde bedrijf PGP Safe een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij bestanden die zich op de server van het bedrijf bevonden, zijn gekopieerd. Hierbij is een grote hoeveelheid PGP berichten in beslag genomen en naar Nederland overgebracht. De doorzoeking en de inbeslagname heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Costa Ricaanse rechter.
De officier van justitie te Curacao heeft op 3 mei 2019 en 21 september 2020 door middel van twee interregionale rechtshulpverzoeken aan zijn ambtgenoot in Nederland verzocht om data afkomstig van de server van PGP Safe, zoals die door de Costa Ricaanse aan de Nederlandse autoriteiten waren overgedragen. Het verzoek betrof een aantal specifieke PGP accounts en zoektermen. Deze data zijn vervolgens door de Nederlandse officier van justitie aan de Curaçaose officier van justitie verstrekt.
Beoordeling
Zoals gezegd zijn de PGP data in het onderzoek Themis verkregen op basis van twee zogeheten interregionale rechtshulpverzoeken van de officier van justitie in Curaçao aan de officier van justitie in Nederland. In het geval van interregionale rechtshulp is het aan het land waar de berechting plaatsvindt om zelfstandig, naar eigen recht, de rechtmatigheid en de toelaatbaarheid van in een ander Rijksdeel verkregen bewijsmateriaal te beoordelen. Dit betekent dat in de onderhavige zaak beslissend is of de verwerving en het gebruik van de gegevens afkomstig van PGP Safe naar Curaçaos recht rechtmatig kan worden geacht.
Het rechtshulpverzoek van Nederland aan Costa Rica is gebaseerd op eerdergenoemd Verdrag, waarbij zowel het Koninkrijk der Nederlanden als Costa Rica partij zijn. Hieruit mag worden afgeleid dat beide landen de bereidheid hebben om samen te werken en de hoofdonderdelen van het strafproces die bij de betreffende vorm van rechtshulp bij de andere staat zijn ondergebracht aan die staat te laten en op de juiste uitvoering van die hoofdonderdelen te vertrouwen. In een dergelijk geval is volgens vaste jurisprudentie de taak van de strafrechter, ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten, ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het behoort niet tot de taak van de strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek in het buitenland is uitgevoerd, strookt met de in het desbetreffende land geldende rechtsregels. Uitdrukkelijk staat dus niet ter beoordeling van de strafrechter of in het desbetreffende buitenland al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de verrichte onderzoekshandelingen eventueel gemaakte inbreuk op het recht van de verdachte op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, en of die inbreuk geacht kan worden noodzakelijk te zijn als bedoeld in het tweede lid van die bepaling.
Ter beoordeling is dus slechts of de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het gerecht zal daarom nagaan of al dan niet sprake is van ernstige en onherroepelijke normschendingen die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM.
Anders dan de officier van justitie is het gerecht van oordeel dat het beroep op normschendingen de verdachte wel toekomt, ook al stelt deze zich primair op het standpunt dat hij geen gebruik heeft gemaakt van enig PGP account.
Mr. Sulvaran heeft hierover meer in het bijzonder betoogd dat de verkrijging van de data in Costa Rica, de verwerking en het gebruik daarvan in strijd is met het recht van de Europese Unie, in bijzonder met het bepaalde in het EU Handvest en Richtlijnen ter zake de bescherming van persoonsgegevens, alsmede de rechtspraak daarover van het Europese Hof van Justitie.
Het gerecht overweegt hierover dat Curaçao geen deel uitmaakt van de Europese Unie en dat de regelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie waarop de verdediging zich beroept hier te lande geen gelding hebben. Eventuele strijdigheid van het gebruik van persoonsgegevens met het Unierecht levert dan ook geen normschending op naar Curaçaos recht.
Wel moet worden beoordeeld of sprake is van schending van het - in (het hier te lande wel geldende) artikel 8 EVRM neergelegde - recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waarbij vooropgesteld moet worden dat een schending van dat recht niet zonder meer een inbreuk oplevert op het in artikel 6 EVRM vervatte recht op een eerlijk proces.
Het gerecht stelt vast dat het openbaar ministerie in Nederland uiteindelijk zonder enige beperking kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van honderdduizenden berichten van PGP Safe. De vraag is of deze vergaring van data in het kader van het onderzoek tegen PGP Safe gerechtvaardigd was. Het betreft immers een vergaande inbreuk op het recht op vertrouwelijke communicatie van zeer veel gebruikers. Het gerecht is echter van oordeel dat de verdenking binnen onderzoek 26Sassenheim, zoals verwoord in het rechtshulpverzoek aan Costa Rica, een voldoende ruime grondslag bood om – zowel via de identificatie van de gebruikers als via (de daarvoor benodigde kennisname van) de inhoud van de berichten, te achterhalen of de PGP telefoons van PGP Safe voor criminele doeleinden werden ingezet. In dat kader was het kennisnemen van zoveel mogelijk berichten noodzakelijk. Het gerecht kan dan ook niet concluderen dat daardoor is gehandeld in strijd met de beginselen van redelijke en billijke belangenafweging.
Het gerecht stelt wel vast dat voor de verkrijging van de gegevens naar Curaçaos recht geen wettelijke basis bestond (vergelijkbaar met artikel 125la Sv (NL): doorzoeking ter vastlegging van gegevens bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst), terwijl een dergelijke grootscheepse inbreuk op de rechten van gebruikers van een openbare telecommunicatiedienst ook niet kan worden gebaseerd op de algemene inbeslagnemingsbevoegdheid van de officier van justitie. Als het rechtshulpverzoek, (onder meer) strekkende tot het doen van huiszoeking in Costa Rica, zou zijn uitgegaan van Curaçao, had dit moeten uitgaan van de rechter-commissaris.
Het ontbreken van voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris is naar Curaçaos recht aan te merken als een onherstelbare normschending. De vraag of daaraan een rechtsgevolg moet worden verbonden hangt af van het belang dat het geschonden voorschrift beoogt te dienen, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, en berust op een afweging van enerzijds de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen, anderzijds de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en het normconform handelen in het voorbereidend onderzoek.
Het gerecht is van oordeel dat het gebruik van verdachtes persoonlijke berichten en overige op de verdachte betrekking hebbende gegevens afkomstig van PGP Safe in de onderhavige strafzaak, zonder dat aan de verkrijging daarvan een machtiging van de rechter-commissaris was voorafgegaan, schending oplevert van verdachtes recht op eerbiediging van zijn privacy zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
De hierdoor veroorzaakte inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer is echter uiteindelijk beperkt gebleven tot kennisname van communicatie die voornamelijk betrekking heeft op strafbare gedragingen, zonder dat daarbij een min of meer compleet beeld van het persoonlijk leven van de verdachte is verkregen. De in de onderhavige zaak voorliggende gegevens zijn immers beperkt tot versleutelde berichten die steeds ofwel afkomstig waren van, ofwel bestemd voor de verdachte, veelal gericht waren aan, of afkomstig van, andere verdachten in hetzelfde feitencomplex en in overwegende mate betrekking hadden op de aan de verdachte verweten strafbare feiten. Niet aannemelijk is geworden dat er ook andere manieren zouden zijn geweest om zicht te krijgen op verdachtes betrokkenheid bij die feiten. Gelet hierop levert het gebruik van de data in het onderhavige onderzoek in de onderhavige zaak tegen de verdachte, ook bezien vanuit de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, niet meer dan een beperkte schending op van artikel 8 EVRM.
Het nadeel voor de verdachte is met name gelegen in het feit dat door de kennisname van de aan hem toegeschreven berichten belastend materiaal bekend is geworden ten aanzien van zijn betrokkenheid bij strafbare feiten, doch volgens vaste jurisprudentie moet dit nadeel bij de bepaling van de gevolgen van een eventuele normschending buiten beschouwing blijven. Ander concreet nadeel voor de verdachte is niet aannemelijk geworden.
Mede gelet op hetgeen hierna over de andere onderdelen van het verweer zal worden overwogen, is deze schending onvoldoende om te kunnen concluderen dat geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Mr. Sulvaran heeft voorts betoogd dat de inbreuk die is gemaakt op de privacy-rechten van
allegebruikers van PGP Safe, gevolgen zou moeten hebben voor de vervolgbaarheid van de verdachte en de bruikbaarheid van de bij het onderzoek aangetroffen gegevens betreffende de verdachte.
Het gerecht overweegt hierover dat wanneer het niet de verdachte is, die door de gestelde niet-naleving van een voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden aan het verzuim. Het gerecht vermag niet in te zien dat de gestelde schending van de privacy-rechten van derden invloed heeft gehad op het opsporingsonderzoek tegen en de vervolging van de verdachte, zodat niet tot de conclusie kan worden gekomen dat sprake is geweest van enige normschending in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte.
Anders dan mr. Sulvaran leest het gerecht in de door haar aangehaalde rechtspraak niet dat de zogeheten Schutznorm-leer door de Hoge Raad zou zijn verlaten.
Misleiding
Standpunt verdediging
Mr. Sulvaran heeft voorts gesteld dat het openbaar ministerie heeft getracht de Costa Ricaanse autoriteiten te misleiden, door in het rechtshulpverzoek terrorisme-verdenkingen te vermelden, terwijl daarvan geen sprake was. Ook heeft de officier van justitie de Costa Ricaanse autoriteiten misleid door te impliceren dat hij op grond van artikel 1251 Sv (NL) beschikte over een zelfstandige bevoegdheid om het rechtshulpverzoek te doen, terwijl in werkelijkheid gebruik had moeten worden gemaakt van artikel 125la Sv (NL). Op die manier is een toets door de rechter-commissaris en de toepasselijkheid van de beperkende voorwaarden van artikel 125la Sv (NL) op het rechtshulpverzoek ontlopen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de PGP data op juiste wijze zijn verkregen van Costa Rica.
Beoordeling
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Het rechtshulpverzoek van de Nederlandse officier van justitie aan Costa Rica van 4 april 2017 vermeldt als verdenking tegen de verdachten in de zaak 26Sassenheim: witwassen, deelneming aan een criminele organisatie en begunstiging. Het gerecht leest in het rechtshulpverzoek weliswaar dat volgens de officier van justitie in het centrale bedrijfsprocessen systeem van de politie te zien is dat PGP Safe toestellen voorkomen in onderzoeken met betrekking tot onder meer terrorisme, maar niet dat in de zaak waarin het rechtshulpverzoek werd gedaan, sprake zou zijn van een verdenking van terrorisme. Het verweer faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Het enkele feit dat de Nederlandse officier van justitie meende over een zelfstandige bevoegdheid te beschikking om het rechtshulpverzoek te doen – al dan niet omdat hij ervan uitging dat PGP Safe niet kwalificeerde als een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst zoals bedoeld in artikel 125la Sv (NL) – is onvoldoende om aan te nemen dat de Costa Ricaanse autoriteiten door de Nederlandse officier van justitie zouden zijn misleid. Dit valt ook niet af te leiden uit de omstandigheid dat de doorzoeking door de Costa Ricaanse autoriteiten voortijdig zou zijn beëindigd, nu de verzamelde data door de Costa Ricaanse autoriteiten aan Nederland ter beschikking zijn gesteld. Op dit punt is dus geen sprake van een normschending.
Geheimhouders
Standpunt verdediging
Mr. Sulvaran stelt dat uit het dossier niet blijkt dat na ontvangst van de data op Curaçao op zorgvuldige wijze is omgegaan met zich daartussen bevindende zogeheten geheimhoudersinformatie. Er is volgens de verdediging door middel van in de interregionale rechtshulpverzoeken door de Curaçaose officier van justitie opgegeven zoektermen als: “[naam 2]” en “[naam 3]” zelfs bewust gezocht naar dergelijke informatie.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat in onderhavig onderzoek wel zorgvuldig is omgegaan met de omstandigheid dat zich onder de PGP berichten en in het overige beslag wellicht stukken zouden bevinden waarvoor een professioneel verschoningsrecht gold. Daartoe is een geheimhouders functionaris aangesteld bij de politie, die geen deel uitmaakte van het onderzoeksteam, alsmede een geheimhouders officier van justitie, die geen zaaksofficier was, en die eventuele geheimhoudersstukken aan de rechter-commissaris heeft voorgelegd. Ten aanzien van de PGP data geldt volgens de officier van justitie dat er geen enkel geheimhoudersstuk is aangetroffen. Op de door de verdediging bedoelde berichten, waarin anderen spreken over advocaten, is naar de mening van de officier van justitie het verschoningsrecht niet van toepassing, zodat deze berichten niet als geheimhoudersstukken zijn aan te merken.
Beoordeling
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Als geheimhoudersinformatie moet worden aangemerkt communicatie afkomstig van, of gericht aan een persoon omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem is toevertrouwd als degene die uit hoofde van zijn stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht is.
De PGP gesprekken waarop de verdediging zich beroept, voldoen daaraan niet, nu het steeds anderen betreft, die in hun onderlinge communicatie spreken over advocaten, zonder dat deze advocaten zelf in de communicatie betrokken zijn. Het betreft dus geen informatie die aan de advocaat in zijn hoedanigheid is toevertrouwd. Anders dan de verdediging is het gerecht daarom van oordeel dat opname van deze berichten in het dossier geen strijd oplevert met het verschoningsrecht van de advocaat.
De officier van justitie heeft voorts voldoende duidelijk uiteengezet op welke wijze meer in het algemeen bij de beoordeling van het in beslag genomen materiaal is omgegaan met de belangen van eventuele geheimhouders. Het gerecht leidt daaruit af dat de schifting van gegevens op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat voldoende is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet door het strafrechtelijk onderzoek is geschonden.
Betrouwbaarheid gegevens en equality of arms
Standpunt verdediging
De verdediging stelt vraagtekens bij de betrouwbaarheid van het tegen de verdachte verkregen bewijsmateriaal. Er is sprake van onverklaarbare onregelmatigheden in de PGP berichten, die voor een juiste interpretatie en voor de beoordeling van de redengevendheid van bepaalde data funest kunnen zijn. Zo ontbreken bij verschillende berichten de datum, de afzender of de ontvanger. Ook worden soms onverklaarbare tekens/symbolen weergegeven en worden kennelijk bepaalde letters/tekens als “underscore” weergegeven. Een en ander illustreert de oncontroleerbaarheid en de willekeurigheid van het PGP bewijs. Voorts wordt er ten onrechte blind op vertrouwd dat het programma Hansken, waarmee de in deze zaak beschikbare data uit de totale hoeveelheid in Costa Rica in beslag genomen data zijn gefilterd, de informatie uit het bronmateriaal juist weergeeft. Metadata, waarmee de juistheid en de betrouwbaarheid van de door Hansken gegenereerde data gecontroleerd zouden kunnen worden, ontbreken vaak. Het is mogelijk dat informatie wordt gemist en ook manipulatie van data is mogelijk. Voorts levert het feit dat niet alle gegevens op de PGP servers in Costa Rica zijn gekopieerd problemen op bij de bepaling in welke context bepaalde gesprekken hebben plaatsgevonden.
Mr. Sulvaran heeft in het verlengde daarvan betoogd dat het openbaar ministerie het beginsel van equality of arms heeft geschonden doordat de verdediging niet de beschikking heeft gekregen over de software van het programma Hansken, alsmede over “alle brondata/primaire data”, dan wel de reeds verstrekte berichten die aan de verdachten en de medeverdachten kunnen worden toegeschreven, om op eigen kantoor, eventueel met eigen deskundigen en alternatieve software de werking van Hansken en de daarmee gegenereerde resultaten te kunnen onderzoeken en beoordelen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, verwijzend naar uitspraken in andere zaken, op het standpunt gesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de uit Costa Rica verkregen data. Er is ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de data zouden zijn gemanipuleerd. De verdediging heeft daaromtrent ook niets concreets gesteld. Voor zover het belastend bewijsmateriaal betreft moet de verdediging uiteraard in de gelegenheid worden gesteld om dit bewijs te controleren. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging geen belang heeft bij het verstrekken van alle uit Costa Rica afkomstige PGP gesprekken. Het openbaar ministerie beschikt zelf ook alleen over de data die met behulp van de door de officier van justitie in de interregionale rechtshulpverzoeken aan zijn ambtgenoot in Nederland opgegeven zoektermen uit de totale hoeveelheid uit Costa Rica afkomstig bronmateriaal zijn gefilterd. De officier van justitie is van oordeel dat volstaan kan worden met de reeds aan de verdediging geboden mogelijkheid om de zich op Curaçao bevindende, voor de verdachte relevante PGP gesprekken te controleren.
Beoordeling
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Het gerecht stelt voorop dat uit het beginsel van “equality of arms” niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen, dan wel als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Het recht van de verdachte om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om alles te controleren.
De verdediging heeft betoogd dat het programma Hansken een black box is, waarop niet kan worden vertrouwd en dat onduidelijk is of Hansken het bronmateriaal wel juist en volledig weergeeft.
Voor zover de verdediging zich hierbij beroept op een tweetal rapporten van [naam 4] van 15 januari en 4 maart 2018, faalt dat beroep, nu die rapporten een specifieke dataset betreffen uit Ennetcom- (en dus niet: PGP Safe-) berichten in een geheel andere strafzaak.
De verdediging heeft voorts niet aangegeven welk concreet onderdeel van het verkregen bewijsmateriaal zij betwist en waarom. Dat de data onvolledig zijn, zoals ook door de officier van justitie wordt erkend, kan worden verklaard uit het feit dat de doorzoeking in Costa Rica voortijdig door de Costa Ricaanse autoriteiten is beëindigd. Dat hierdoor een onjuiste interpretatie wordt gemaakt van enig specifiek PGP bericht heeft de verdediging niet gesteld. Dit laatste geldt ook voor de door de verdediging gesignaleerde weergave van de underscores en het voorkomen van tekens/symbolen die door de verdediging niet worden begrepen.
De meer algemene stelling dat de werking van Hansken niet door de verdediging kan worden gecontroleerd en dat fouten in de weergave van de PGP data kunnen leiden tot verkeerde interpretaties van de inhoud daarvan is onvoldoende. Ook de meer algemene stelling van de raadsvrouw dat de berichten door de opsporingsambtenaren zijn “bewerkt” is onvoldoende om tot die conclusie te kunnen komen, te minder nu de raadsvrouw niet aangeeft waaruit die bewerking dan zou hebben bestaan. Hierbij komt dat de inhoud van de verschillende PGP gesprekken op belangrijke onderdelen aansluit bij en dus bevestiging vindt in niet alleen andere PGP gesprekken, maar ook in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Onder het recht op een eerlijk proces wordt ook begrepen het recht op gelijke proceskansen. De verdachte moet zijn verdediging kunnen organiseren om zo in staat te zijn alle relevante verweren aan de rechter voor te leggen en op die manier de uitkomst van het strafproces te beïnvloeden.
Anders dan de verdediging leidt het gerecht uit de Europese jurisprudentie niet af dat de verdediging de beschikking dient te krijgen over, of inzage dient te krijgen in, de volledige, zich in Nederland bevindende, PGP Safe dataset. Als de opsporingsinstantie, zoals in dit geval, waarin de officier van justitie evenals de verdediging alleen beschikt over de data die met behulp van de door hem aan zijn ambtgenoot in Nederland opgegeven zoektermen uit de totale hoeveelheid bronmateriaal uit Costa Rica zijn gefilterd, ook zelf niet op de hoogte is van de inhoud van de totale dataset en de verdediging niet duidelijk aangeeft welke specifieke kwestie in die data moet worden onderzocht en daartoe de redenen aandraagt, of specifieke zoekopdrachten voorstelt, is er geen sprake van ongelijke proceskansen of het achterhouden van bewijs.
Voor zover het bewijsmateriaal betreft moet de verdediging in staat worden gesteld om dit bewijs te controleren. In het onderhavige geval is de verdediging in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de PGP gesprekken die enige relevantie hebben voor de aan de verdachte ten laste gelegde feiten (in het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2022 aangeduid als: in ieder geval de gesprekken waaraan de verdachte zelf zou hebben deelgenomen, alsook de gesprekken, van, aan en over hem en de aan hem verweten gedragingen) met de mogelijkheid om daarna desgewenst kopieën van die gesprekken verstrekt te krijgen.
De verdediging beschikt ook over de USB stick met de relevante gesprekken en kan deze – ook zonder Hansken – controleren. Het gerecht concludeert dat geen sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms.
Gevolgen
Zoals hierboven overwogen levert het gebruik van verdachtes persoonlijke berichten en overige op de verdachte betrekking hebbende gegevens afkomstig van PGP Safe in de onderhavige strafzaak, zonder dat aan de verkrijging daarvan een machtiging van de rechter-commissaris was voorafgegaan, schending op van verdachtes recht op eerbiediging van zijn privacy zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
De verdediging heeft primair verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, subsidiair het onrechtmatig verkregen belastend materiaal uit te sluiten van het bewijs, hetgeen bij gebreke van voldoende overig wettig bewijs tot vrijspraak dient te leiden.
Van niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging kan alleen sprake zijn in die gevallen waarin een onherstelbare inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, waardoor geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, die niet op een aan de eisen van behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd en welke inbreuk de conclusie moet kunnen dragen dat “the proceedings as a whole were not fair”. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is daarvan in dit geval geen sprake.
Het gerecht ziet evenmin reden voor bewijsuitsluiting. Van bewijsuitsluiting kan sprake zijn indien:
a.) het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen;
b.) sprake is van schending van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden en waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk wordt geacht als middel om toekomstige vergelijkbare normschendingen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm, of wanneer de desbetreffende normschending zozeer bij herhaling voorkomt dat haar structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop deze structurele normschending hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost om overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.
Beide gevallen doen zich hier niet voor.
Nu het gerecht voorts van oordeel is dat onvoldoende gebleken is van een concreet nadeel voor de verdachte, acht het gerecht ook strafvermindering geen passend rechtsgevolg en zal worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van een normschending.
Partiële vrijspraak van feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in vijf geldrondes witwassen van een bedrag van in totaal ANG 209.000,-. Zij heeft daartoe gesteld hetgeen in haar pleitnotities dienaangaande is opgenomen op pagina 7 en 8. Dit komt er kort gezegd op neer dat het dossier, in het bijzonder het aangetroffen notitieboekje van [naam 5], op geen enkele manier de conclusie rechtvaardigt dat de verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad.
Het gerecht overweegt daarover als volgt.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van in totaal ANG 209.000,-. Dit geld zou de verdachte in vijf geldrondes in de periode van juni tot en met oktober 2020 hebben rondgebracht aan verschillende ex-partners en familieleden van [naam 6], hetgeen wordt bevestigd door de observaties. De berekening van dit bedrag is gebaseerd op een lijst in het onder de verdachte [naam 5] aangetroffen notitieboekje, waarop tien namen staan: [namen in notitieboekje]. [1] Aan de hand van de achter die namen genoteerde bedragen, en het feit dat in enkele gevallen wordt gesproken over maandbetalingen, hebben de opsporingsambtenaren geconcludeerd dat aan deze personen maandelijks een bedrag van in totaal ANG 41.800,- is betaald. Een aantal van deze namen is geïdentificeerd als zijnde de namen van ex vriendinnen of familieleden van [naam 6], maar niet allemaal. Van [naam 7], aan wie volgens deze lijst het relatief hoge bedrag van ANG 17.300,- is betaald, is bijvoorbeeld niet vastgesteld wie dat is en of dit maandgeld betreft of een andere betaling. Maar ook van de anderen is niet vastgesteld dat zij allen maandelijks het op deze lijst achter hun naam vermelde bedrag van de verdachte ontvingen. Een dergelijke aanname is te speculatief en wordt ook onvoldoende gesteund door de observaties, afgeluisterde telefoongesprekken of PGP berichten. Op grond van het voorgaande kan dan ook niet bewezen worden verklaard dat de verdachte een geldbedrag van ANG 209.000,- heeft witgewassen. De verdachte dient hiervan partieel te worden vrijgesproken. Wel kan worden bewezenverklaard dat de verdachte geldbedragen heeft witgewassen.

Bewezenverklaring

Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, en 2 voor zover nog aan de orde, ten laste gelegd, met dien verstande dat:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 26 november 2020
inCuraçao heeft deelgenomen aan een organisatie zich noemende de No Limit Soldiers (NLS), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen te weten
deverdachte, [naam 6], [naam 5] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten:
  • moord/doodslag, uitlokking tot moord en andere geweldsdelicten en
  • de invoer en uitvoer en de handel in verdovende middelen en
  • (gewoonte)witwassen;
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde –
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 26 november 2020
inCuraçao tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft
deverdachte geldbedragen voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij, de verdachte en zijn mededaders telkens wisten dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar in dit vonnis wordt verwezen. De overige bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II die bij dit vonnis is gevoegd en daarvan deel uitmaakt.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de hieronder genoemde processen-verbaal, die zijn opgemaakt door verbalisanten met vermelding van alleen hun codenummer, overweegt het gerecht dat het deze processen-verbaal voor het bewijs gebruikt nu de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in belangrijke mate steun vindt in de overige (zijnde andersoortige) bewijsmiddelen, door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om deze verbalisanten te horen en het gerecht de inhoud van deze processen-verbaal betrouwbaar oordeelt.
Overwegingen met betrekking tot anderen in hetzelfde feitencomplex
Het gerecht stelt vast dat niet alle in de onderhavige, grote en zeer complexe strafzaak voorkomende verdachten gelijktijdig (kunnen) worden berecht. Uiteraard kan dit vonnis geen oordeel inhouden over personen die thans niet terechtstaan. Het gerecht ontkomt er in het kader van het vaststellen van de mate van betrokkenheid van de – thans wel terechtstaande – verdachte echter niet aan om te verwijzen naar de rol van derden die mogelijk op een later moment nog zullen worden berecht. Het gerecht dient immers de feiten nauwkeurig vast te stellen, ook als die feiten raken aan de mogelijke betrokkenheid van derden. Het gerecht zal zich daarbij beperken tot hetgeen nodig is voor de vaststelling van de schuld van de verdachte en benadrukt dat, voor zover daarbij derden worden genoemd, dit geen oordeel over hun schuld inhoudt.
Bewijsoverwegingen en bespreking van verweren ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van dit feit. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
De verdachte betwist de gebruiker te zijn van PGP account nummer [account 1]. De raadsvrouw heeft in dit verband voorts aangevoerd dat uit diverse aangetroffen PGP gesprekken blijkt dat dit account door verschillende personen werd gebruikt.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat het beweerde gesprek tussen de verdachte en [naam 6] van 9 februari 2016 over een “ijzer” zich niet bij de aan de raadsvrouw overhandigde brongesprekken bevindt, zodat niet blijkt op welke datum dit gesprek zou hebben plaatsgevonden en wie de originele verzender is.
Het proces-verbaal met nummer 371378 terzake het gestelde witwassen van 21 miljoen gulden is op een zo laat tijdstip gepresenteerd, dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om daar adequaat op te reageren, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van aan de verdachte ten laste gelegde geldbedragen heeft de raadsvrouw – voor zover nog van belang – het volgende aangevoerd.
Het gesprek over de ANG 31.000,- is niet door de verdachte, maar door [bijnaam naam 8]gevoerd, zijnde [naam 8]. Ook blijkt niet dat dit geld daadwerkelijk door de verdachte is rondgebracht.
Niet kan worden vastgesteld dat de ANG 4.000,- die door de verdachte in de kantine van de SDKK is gestort, afkomstig is van enig misdrijf. De verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat dit geld was ingezameld.
Ook blijkt niet dat het bedrag van ANG 5.750,- voor vliegtickets ook daadwerkelijk door de verdachte is betaald.
Tenslotte is het bij de verdachte thuis aangetroffen geldbedrag van ANG 4.000,- niet afkomstig van misdrijf, maar betreft dit door de verdachte ontvangen loon voor zijn werk in Bonaire.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Dat de verdachte de [bijnamen verdachte] is die gebruik maakt van het PGP Safe account [account 1] blijkt zonder meer uit de bewijsmiddelen. Niet alleen was dit account gekoppeld aan de telefoon die tijdens de aanhouding van de verdachte in het middenconsole van zijn auto is aangetroffen, ook blijken de via dat account gevoerde gesprekken, in combinatie met telefoongesprekken gevoerd met het eveneens aan die telefoon gekoppelde telefoonnummer *[tel. nr. 1], dat de gebruiker zichzelf [bijnaam verdachte] noemt en ook door anderen zo wordt genoemd. Uit de combinatie van observaties en afgeluisterde gesprekken, waarbij de stem van de verdachte is herkend, is gebleken dat de verdachte degene is die geld rondbrengt en die [bijnaam verdachte] wordt genoemd. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, een vorige eigenaar van de telefoon degene is geweest die al deze gesprekken heeft gevoerd, nog daargelaten dat de verdachte ook niet heeft gezegd waar, wanneer en van wie hij deze telefoon dan tweedehands zou hebben gekocht.
Het enkele feit dat genoemd account incidenteel ook door anderen is gebruikt, waarbij dan in de meeste gevallen ook uit het bericht zelf blijkt dat een ander dan de verdachte aan het woord is, maakt niet dat de verdachte niet als de (hoofd)gebruiker van dit account kan worden gezien. Overigens zal het gerecht de door de raadsvrouw aan anderen toegeschreven berichten ook niet gebruiken voor het bewijs tegen de verdachte.
Het gerecht constateert met de raadsvrouw dat het gesprek tussen de verdachte en [naam 6] van 9 februari 2016 over een ijzer (vuurwapen) niet voorkomt in de aan de raadsvrouw en het gerecht verstrekte Excel-sheets. Dit geeft het gerecht echter geen aanleiding om te twijfelen aan het bestaan of de datering van dat gesprek, noch aan de constatering dat dit tussen [naam 6] en de verdachte is gevoerd, nu dit is weergegeven in een ambtsedig proces-verbaal.
Het gerecht gaat voorbij aan het verweer van de raadsvrouw dat de verdediging niet in staat is geweest adequaat te reageren op het nadere proces-verbaal met nummer 371378, nu dit proces-verbaal slechts een aanvulling is op het proces-verbaal met nummer 361265 met dezelfde strekking, dat reeds op 15 maart 2022 aan de raadsvrouw was verstrekt.
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de afgeluisterde telefoongesprekken en de PGP berichten, volgt dat de verdachte in ieder geval vanaf 2015 geld afkomstig van [naam 6] op diens bevel, mede door tussenkomst van [naam 5], rondbrengt naar verschillende familieleden en ex-vriendinnen van [naam 6]. Op deze manier heeft de verdachte in oktober/november 2015 in ieder geval ANG 31.000,- van [naam 6] ontvangen, voorhanden gehad en overgedragen. Op 27 mei 2016 neemt hij voor [naam 6] een bedrag van bijna $ 100.000,- in ontvangst. Daarnaast heeft hij op 7 december 2016 voor acht gedetineerden in de SDKK een contant geldbedrag gestort van ANG 4.000,-. Ook bestelt hij voor ANG 5.750,- aan vliegtickets bij [bedrijfsnaam] en is er ANG 4. 000,- aan contant geld bij hem thuis aangetroffen.
Met betrekking tot het bedrag van ANG 31.000,- blijkt uit de bewijsmiddelen dat [naam 6] op 4 november 2015 om 13.37 uur aan [naam 5] opdraagt om [bijnaam verdachte]
(dus de verdachte)ANG 30.000 plus ANG 1.000,- te geven en dat de gebruiker van het PGP account van de verdachte op diezelfde dag om 14.21 uur bevestigt 30.000 bij [bijnaam naam 5] te hebben gekregen. Het gerecht acht daarom, anders dan de raadsvrouw, bewezen dat het de verdachte is, die genoemd bedrag van [naam 5] heeft ontvangen. Daaraan doet niet af dat het gesprek waarin de verdachte zegt dit bedrag van [naam 5] te hebben ontvangen, mogelijk wordt voorafgegaan door een conversatie tussen [naam 6] en een ander, aangezien die conversatie een geheel ander onderwerp betreft (het regelen van een ticket), en wordt afgesloten met de opmerking van [naam 6] dat zijn gesprekspartner morgen contact moet opnemen, waarna de verdachte aan het woord komt over het geld dat hij van [naam 5] heeft ontvangen, waarbij hij ook toezegt dit conform de specifiek aan hem gegeven opdracht te zullen verdelen. Overigens maakt de verdachte zich ook reeds door het enkele voorhanden hebben van genoemd geldbedrag schuldig aan witwassen.
Dat laatste geldt eveneens voor het geldbedrag van ANG 5.750,- voor de vliegtickets, nu de verdachte blijkens de communicatie tussen [naam 5] en [naam 9] op 3 augustus 2020 over dat geld kon beschikken.
Verdachtes verklaring, inhoudend dat het op de kantine rekening van de SDKK gestorte bedrag van ANG 4.000,- een ingezameld bedrag betrof, is verifieerbaar noch controleerbaar, zodat het gerecht daaraan geen geloof hecht. Te minder omdat uit andere gesprekken die de verdachte met gedetineerden voert, volgt dat zij hem vragen om geld voor hen te storten, dat de verdachte moet krijgen van een persoon die zij “broer” noemen.
Het gerecht acht niet aannemelijk geworden dat het bij de verdachte thuis aangetroffen geldbedrag van ANG 4.000,- spaargeld betreft, afkomstig van zijn werk in Bonaire, nu er geen financiële bescheiden zijn overgelegd, noch anderszins informatie is verstrekt waaruit zou kunnen blijken dat, en gedurende welke periode, de verdachte dat inkomen daadwerkelijk zou hebben genoten.
Daarnaast geldt dat het voorhanden hebben van alle hierboven genoemde geldbedragen tezamen niet kan worden verklaard door verdachtes gestelde legale inkomsten. Dit levert een vermoeden van witwassen op.
Dat vermoeden wordt nog versterkt door het feit dat de verdachte, zoals hierna ten aanzien van feit 1 nader zal worden overwogen, deel uitmaakte van een criminele organisatie, onder meer gericht op de internationale handel in verdovende middelen, waarmee zeer veel geld wordt verdiend. De verdachte weet dat [naam 6] ook deel uitmaakt van deze organisatie en zich bezig houdt met het plegen van strafbare feiten. Zo benadert [naam 6] op 30 januari 2016 de verdachte voor een vacuüm machine, zakken en een rol tape. [2] Bij gebreke van een andere uitleg gaat het gerecht ervan uit dat deze goederen bestemd waren voor het verpakken van verdovende middelen. Op 9 februari 2016 vraagt [naam 6] de verdachte om een vuurwapen met kogels. [3]
Onder die omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld waarover hij de beschikking had.
Nu de verdachte dit heeft nagelaten kan naar het oordeel van het gerecht met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat dit geld een legale herkomst had, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat het niet anders kan dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is.
Gelet op al het bovenstaande wordt het verweer strekkende tot vrijspraak verworpen. Het gerecht acht het ten laste gelegde gewoontewitwassen – mede gelet op de lange periode waarin dit heeft plaatsgevonden – bewezen.
Bewijsoverwegingen en bespreking van verweren ten aanzien van feit 1
Aan de verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Gedoeld wordt op een samenwerkingsverband, ook wel aangeduid als No Limit Soldiers (NLS), tussen de verdachte en (onder anderen) [naam 6] ([bijnaamnaam 6]) en [naam 5].
Verweer raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betwist dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een duurzaam crimineel samenwerkingsverband. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
De verdachte heeft niets te maken met een groot aantal van de in het dossier voorkomende zaaksdossiers. Met degenen die in die dossiers worden genoemd had de verdachte geen enkel contact. Van de gebeurtenissen op Sint Maarten had de verdachte in het geheel geen weet. Een gesprek dat in dat verband tegen hem wordt gebruikt is niet gevoerd door de verdachte, maar door [bijnaam 1].
De verdachte ontkent ook degene te zijn die onder de naam [bijnaam verdachte.] via Signal met telefoonnummer *[tel. nr. 2] met anderen communiceerde. Ook blijkt niet dat de zaken waarover in die chats wordt gesproken ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en zo ja, of dat gebeurde in het kader van een crimineel samenwerkingsverband.
Al met al heeft de verdachte op geen enkele manier een aandeel gehad in de verwezenlijking van gedragingen die rechtstreeks verband hielden met enig oogmerk van enige organisatie, zodat hij van dit feit moet worden vrijgesproken.
Juridisch kader
Deelneming aan een criminele organisatie is strafbaar gesteld in artikel 2:79 van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling dient ter bescherming van de samenleving tegen het gevaar dat uitgaat van criminele organisaties. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Voor deelneming is voldoende dat de verdachte tot deze organisatie behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Ook doet het er niet toe of de misdrijven, waarop de organisatie het oog heeft, zijn gepleegd, dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen.
Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of zijn voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Voldoende is dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van voorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn (opzettelijke) deelneming aan die organisatie. Die organisatie kan zijn iedere feitelijke samenwerking van twee of meer personen met een zekere structuur en duurzaamheid. Daaraan worden geen hoge eisen gesteld.
Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het veelvuldig voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling en het bestaan van een bepaalde hiërarchie en/of geledingen.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van de als bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen, in samenhang met de inhoud van het dossier, voor zover daar in de hieronder opgenomen voetnoten naar wordt verwezen, stelt het gerecht het volgende vast.
Organisatie
NLS is van oorsprong een straatbende die is ontstaan in de wijk Koraalspecht op Curaçao. [naam 6] en [naam 10] komen beiden uit deze wijk, evenals [naam 5] en de verdachte. De straatbende hield zich vooral bezig met overvallen, ripdeals en handel in verdovende middelen. De naam NLS is afkomstig van de rapgroep TRU (afkorting voor: The Real Untouchables) die in 1997 een album uitbracht met een nummer No Limit Soldiers. [4]
De groep gebruikt het woord TRU veelvuldig. Zo noemt [vriendin naam 10], de vriendin van [naam 10], in 2013 haar autoverhuurbedrijf [naam autoverhuurbedrijf]. [5] De leden gebruiken bijnamen zoals [bijnamen 2], [bijnamen3], [bjnaam 1] [6] , [bijnaam verdachte], [bijnaam 4], [bijnamen 5] [7] en [bijnaam 6]. [8]
In een video die op 13 juli 2018 op Instagram is geplaatst zegt [naam 10] letterlijk: [bijnamen 2] you understand? I represent all those names, them one by one. I take the steps. Its like a chapter you know? No limit tru 2 tru world wide brother”. Hij sluit het filmpje af met de woorden: Salute, [bijnaam 2] [9]
Andere gezamenlijke elementen die het lidmaatschap van de NLS kenmerken zijn het gebruik van bepaalde tatoeages van vuurwapens en teksten zoals: NLS, Tru 2 Tru, soldier, limit, Real Blood en het dragen van bepaalde kleding met opschriften die verwijzen naar NLS [10] , alsmede het dragen van bepaalde opvallende sieraden, zoals een gouden ketting met daaraan een hanger met een tank of de tekst “Tru”. [11] In een bij de aanhouding van [naam 10] in 2013 aangetroffen telefoon zijn foto’s van hem aangetroffen met een ketting met een hanger van een tank en de tekst No Limit 1995/1996 Forever, foto’s met vuurwapens met eenzelfde hanger en foto’s van [naam 10] in een T-shirt met daarop de tekst NLS en een automatisch aanvalsgeweer in zijn handen. [12]
Dat NLS ook door anderen wordt gezien als een organisatie blijkt uit de verklaring van [getuige 1] van 7 september 2013. [13] [getuige 1]verklaart dat haar vriend bijgenaamd [bijnaam 7] iemand had moeten vermoorden om te bewijzen dat hij NLS lid was. Omdat het regel is in de NLS dat er pas wordt uitbetaald als het doodsbericht in de media is verschenen, moest de foto naar [bijnaam naam 6[bijnaam naam 6]]
(het gerecht begrijpt: [naam 6])worden gestuurd om hem te overtuigen dat de persoon werkelijk dood was. Pas hierna werd [bijnaam 7] betaald.
Oogmerk van de organisatie
De organisatie houdt zich onder meer bezig met de handel in verdovende middelen. Dit blijkt onder meer uit tussen [naam 10] en [naam 11] uitgewisselde foto’s van, en gesprekken over, hoeveelheden verdovende middelen die uiteindelijk naar Parijs en Le Havre zijn vervoerd. [14]
Uit door [naam 6] en [naam 5] verzonden berichten blijkt eveneens dat zij zich bezig houden met de handel in verdovende middelen. [15]
Ook uit het Nederlandse onderzoek Haag is gebleken dat de NLS betrokken is bij handel in verdovende middelen. [naam 12] en [naam 13] kennen elkaar en komen regelmatig samen op bezoek bij [naam 10] in de PI Almelo. In de periode 11 april 2016 tot en met 26 april 2016 zijn met behulp van een technisch hulpmiddel gesprekken afgeluisterd die werden gevoerd in het voertuig dat in gebruik was bij [naam 13] en [naam 12]. Deze gesprekken, waaraan [naam 13] en/of [naam 12] en/of anderen deelnemen, gaan grotendeels over de handel in verdovende middelen. Zo wordt er bijvoorbeeld gesproken over grammen, kilo’s verstoppen, slikken, koken en rippen. In de gesprekken valt de naam NLS regelmatig. Ook vallen de namen van [bijnaam naam 10]
([naam 10])en [bijnaam naam 6]
(naam 6)regelmatig als degenen met wie zij samenwerken.
Uit deze gesprekken blijkt voorts dat de organisatie zich daarnaast bezighoudt met ernstige geweldsdelicten.
Zo wordt er gesproken over vuurwapens (o.a. een Glock met demper) en over het vermoorden van mensen, die kennelijk hebben gestolen van hen. Wij zijn No Limit zegt [naam 13] op 11 april 2016. Op 25 april 2016 zegt [naam 12]: “Wij zijn geen No Limit Soldier, maar Organize Crime Gang”. Opvallend is het gesprek op 20 april 2016 waarin een onbekende man zegt dat er veel doden zullen vallen in Rotterdam als [bijnaam naam 10] straks vrijkomt. [16]
Uit heimelijk afgeluisterde gesprekken tussen [naam 12], [naam 13] en [naam 10] in de PI Almelo in de periode oktober 2015 tot mei 2016 blijkt dat [naam 10] wraak wil nemen op degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van zijn vriendin [vriendin naam 10]. [naam 13] en [naam 10] spreken over de nieuwe No Limit, die “No Limit Real Support” moet heten en “No Limit Money Mafia.” [17]
Uit een telefoongesprek op 7 november 2015 blijkt dat [naam 10] [slachtoffer 1 en [slachtoffer 2] verantwoordelijk houdt voor de dood van [vriendin naam 10]. [18] In een PGP gesprek op 9 november 2015 zegt [naam 6] dat hij een budget van 500.000,- USD beschikbaar stelt voor het ombrengen van [slachtoffer 1
(het gerecht begrijpt: [(slachtoffer
1.)], [slachtoffer 3
)]en [slachtoffer 2
]. [19]
Uit een afgeluisterd gesprek in de PI te Almelo tussen [naam 10], [naam 13] en [naam 12] op 15 maart 2016 zegt [naam 10] dat ook de tweeling van Town
(het gerecht begrijpt: de broers [naam 14])hard moet worden aangepakt en dat hij data heeft bepaald om mensen te vegen, te weten 5 november. [20]
In een PGP gesprek tussen [naam 1] en [naam 6] op 10 april 2016 wordt besproken dat [slachtoffer 3] de opdrachtgever is van de moord op [vriendin naam 10] en dat [slachtoffer 5)] daarvoor heeft betaald. Zij bespreken dat ze een kans moeten zoeken om [slachtoffer 5] in de gevangenis te pakken te krijgen. [21]
Op 7 februari 2016 wordt [slachtoffer 3] vermoord. Op 8 april 2016 vindt de moordaanslag op [slachtoffer 1] plaats. Hij overleeft. Op 31 augustus 2016 wordt in de Point Blanche gevangenis op Sint Maarten [slachtoffer 5] vermoord. In de nacht van 5 op 6 november 2016 vindt een schietpartij plaats bij de woning van
de gebroeders [naam 14] in Philipsburg. En op 14 maart 2017 wordt [slachtoffer 2] vermoord. [22]
Tenslotte houdt de organisatie zich bezig met het witwassen van het geld en de goederen afkomstig van haar criminele activiteiten. Zo brengt de verdachte in opdracht van [naam 6] periodiek geld rond aan verschillende familieleden en ex-vriendinnen van [naam 6], en stort hij geld op de kantine-rekening van verschillende personen die in de SDKK zijn gedetineerd wegens veroordelingen voor aan NLS toegeschreven misdrijven. [23]
[naam 5] heeft, als financiële man van de organisatie, gedurende een aanzienlijke periode zeer grote geldbedragen witgewassen. [24] [25]
Hiërarchische structuur
[naam 6] en [naam 10] worden beschouwd als de leiders van de organisatie. Zoals hiervoor al vermeld, noemt [naam 10] zichzelf [bijnaamnaam 10] [naam 6] wordt [bijnamen naam 6] genoemd. [26] [naam 6] noemt [naam 5] zijn eersterangs vertrouwensman, zijn vice-president. [27] Andere deelnemers aan de organisatie worden soldaten genoemd. Zo zegt [naam 10] in een gesprek op 11 maart 2016 dat hij een soldaat nodig heeft. [28] En op 1 oktober 2015 zegt [naam 13] tegen [naam 10]: “Je weet niet wat zij jouw soldaat hebben aangedaan. Ze hebben geprobeerd mij uit de weg te ruimen.” [29]
Dat [naam 10] een belangrijke rol vervult binnen de organisatie blijkt ook uit de vele telefoongesprekken, PGP gesprekken en andere berichten die zich in het dossier bevinden, waarvan het gerecht er ter illustratie enkele zal weergeven. [30]
In de telefoongesprekken die [naam 10] voert in de periode dat hij gedetineerd is in Almelo in 2015/2016 geeft hij diverse leden van de NLS opdrachten. Op 10 oktober 2015 zegt [naam 10] tegen [naam 12] dat hij contact moet opnemen met [naam 15], zodat zij die man “vuil” maken. [naam 12] zegt: “Ik doe het meteen.”
Op 6 november 2015 zegt [naam 10] tegen [naam 16] en naam 17] “Ze hebben mijn meisje vermoord. Als je mijn meisje wat aandoet, dan kan niemand mij nog tegenhouden want dan doe ik jou iets aan. (…) Ik wil mijn kinderen daar als de sodemieter weg hebben (…). Ik wil dat je in de buurt bent en orde op zaken stelt.” [naam 17] antwoordt: “Ik ga meteen en doe wat jij wil daar”.
Op 6 november 2015 geeft [naam 10] aan de verdachte de opdracht om er bovenop te blijven zitten en om na te gaan wie er op de vlucht van SK
(het gerecht: St. Kitts, waar de vermeende plegers van de moord op [vriendin naam 10] vandaan zouden zijn gekomen)is gegaan. [verdachte] antwoordt dat hij het zal doen. [31]
Op 15 november 2015 zegt [naam 10] tegen [naam 12] dat hij pen en papier moet pakken omdat “de straat een wake up call nodig heeft”. Diezelfde dag verschijnt een bericht op internet, waarin [slachtoffer 2] wordt duidelijk gemaakt dat ze hem zullen vinden, ondertekend met: “Nolimit”. [32]
Op 1 december 2015 geeft [naam 10], nadat [naam 12] de telefoon aan [naam 15] heeft gegeven, aan [naam 15] de opdracht om naar [bijnaam verdachte] te gaan en om dingen voor hem te regelen.
In een telefoongesprek op 4 maart 2016 zegt [naam 10] tegen [naam 12] dat hij geen tegenspraak duldt en dat hij niemand de boel laat runnen. [naam 12] zegt: “wat ik er ook mee doen moet van jou, zo was het vanaf het begin en zo zal het altijd blijven.”
In een afgeluisterd telefoongesprek op 30 maart 2016 zegt [naam 10] tegen een onbekende vrouw dat jongens niet loyaal zijn en de dingen niet doen zoals het hoort, en dat hij ze uit de bende zet als hij vrijkomt. [33]
In een afgeluisterd telefoongesprek op 24 november 2020 tussen [naam 10] en [verdachte] zegt [naam 10] dat hij degene is die de blokken stuurt en dat [naam 11] respect moet hebben voor de mensen die hem willen helpen. [34]
[naam 6] wordt eveneens een leidende rol binnen de NLS toegedicht. [naam 18] noemt [bijnaam naam 6] in een gesprek [naam 19]: “zijn hele goeie vriend, de intelligente baas van de NLS.” [35]
Ook [naam 20] noemt [naam 6] de baas van de NLS.
In een bericht tussen [naam 20] en [naam 6] op 28 mei 2016 zegt [naam 20] dat hij heeft gesproken met de Panama baas die 50 “food” naar Holland wil sturen. [naam 6] antwoordt dat hij in contact met hem wil komen. De volgende dag stuurt [naam 20] een bericht aan een man die in zijn telefoon staat opgeslagen als Panama baas (bijnaam 8]) en hij zegt tegen hem dat als hij in contact komt met “zijn baas”
(het gerecht begrijpt: [naam 6])dat dan al zijn problemen voorbij zijn. “Wij kunnen 1000 tot 2000 verplaatsen. Hij is echt powerful en hij is de baas van NLS”. [36]
[naam 6] is ook degene die op 5 november 2015 aan [naam 11] de opdracht geeft om op Sint Maarten uit te zoeken wie er achter de moord op [vriendin naam 10] zitten. [37] Tegen [naam 20] zegt [naam 6] dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] wil vermoorden en dat hij bereid is daarvoor te betalen. [38]
In zaaksdossier Zambesi geeft [naam 6] aan [naam 1] de opdracht om iemand af te laten persen. [39]
Tenslotte wil het gerecht niet onvermeld laten dat er PGP gesprekken van [naam 6] zijn aangetroffen waarin hij in november 2015 met onbekend gebleven personen spreekt over het via politici verwerven van politieke macht in Curaçao. [40] In deze gesprekken wordt [naam 6] op de hoogte gebracht van de politieke situatie in Curaçao. In deze gesprekken wordt door de onbekend gebleven persoon onder meer gezegd: “We hebben papier
(het gerecht begrijpt: geld)nodig om in deze komende verkiezing te pompen.” En over enkele politici: “Zij doen wat ik zeg. Zolang er geld is doen ze wat wij willen. Het geld stuurt hen”. Hij vervolgt: “geloof me, als wij pompen en zij weer winnen zal Justitie ons zeker lukken Sangre, geloof me” waarop [naam 6] zegt: “zeker goed, we zullen daar binnen moeten zijn”.
Tegen een andere gesprekspartner zegt [naam 6]: “Het is geld dat de mensen verandert. Met 1 miljoen winnen wij de verkiezingen”.
Het gerecht concludeert op grond van dit alles dat sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Ten aanzien van verdachtes rol daarin wordt het volgende overwogen.
Deelneming verdachte
Op 26 november 2020 wordt de verdachte aangehouden [41] . Tijdens zijn aanhouding was hij onder meer in het bezit van een iPhone XS met Imei nummer *[imei nr] en telefoonnummer *[tel. nr. 1]. Deze telefoon lag in het middenconsole van de auto die hij bestuurde en werd in beslag genomen en uitgelezen. [42]
Aan de hand van de mediafiles en naamgegevens in het toestel werd vastgesteld dat deze telefoon aan de verdachte toebehoorde. Uit de inhoud van het toestel bleek dat de verdachte foto’s had gemaakt van PGP gesprekken. Er werd een PGP gesprek aangetroffen waarin [naam 6] aan iemand vraagt of “het” gemeld is aan [bijnaam verdachte]. Ook is een afbeelding van een gesprek aangetroffen van [naam 6] met een onbekende man. [43] Uit de contactenlijst in deze telefoon kwam naar voren dat de verdachte contact heeft met een groot aantal personen die in het onderzoek naar de verdachte in Themis een rol spelen. Zo komen daarin onder meer voor: [naam 5], [naam 21], [naam 22], [naam 23], [[naam 24]], [naam 25], [naam 1] en [naam 26].
In de telefoon werden ook foto’s aangetroffen die aan de NLS te relateren zijn. Zo werden er onder andere foto’s van [naam 10] en andere vermeende NLS leden aangetroffen, alsook foto’s en videofilms verwijzend naar [naam 6]. Ook werden afbeeldingen van formulieren aangetroffen die betrekking hadden op het boeken van vluchten voor diverse personen, alsook schermafbeeldingen van elf paspoorten. In de telefoon werden ten slotte afbeeldingen aangetroffen van bankbiljetten waarvan het biljetnummer is gefotografeerd. [44] Het gerecht weet ambtshalve dat biljetnummers in het criminele milieu worden gebruikt als identificatiemiddel.
Er is onderzoek gedaan naar de verschillende in de telefoon van de verdachte aangetroffen accounts op sociale media waarvan de verdachte gebruik maakt. [45] De verdachte gebruikt de naam [pseudoniem verdachte] als pseudoniem. Op het Facebook account van [pseudoniem verdachte] staan verschillende verwijzingen naar No Limit Records, TRU en [naam 10]. Verschillende berichten van het facebookprofiel van [naam facebookprofiel ] worden door hem gedeeld. [naam facebookprofiel ] is in gebruik bij [naam 10]. Onder de gebruikersnaam [insta account] is op Instagram vergelijkbare content te zien als op het Facebook profiel [pseudoniem verdachte]. Op het Instagram account zijn meerdere foto’s gepost met verwijzingen naar TRU en No Limit Records. Op 12 november 2018 plaatst [insta account] een rapvideo van [naam 10].
Zoals hierboven ten aanzien van feit 2 reeds is overwogen, bracht de verdachte, in opdracht van [naam 6] en mede door tussenkomst van [naam 5], periodiek geld rond naar ex-partners, familieleden en andere bekenden van [naam 6]. Ook stortte hij geld op de kantine-rekening van aan de NLS gelieerde gedetineerden in de SDKK. Dusdoende heeft de verdachte een aandeel gehad in gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van een van de oogmerken van de organisatie: het (gewoonte)witwassen van criminele gelden.
Het gerecht heeft onderzocht of de verdachte daarnaast nog heeft bijgedragen aan een ander oogmerk van de organisatie, te weten de handel in verdovende middelen.
Hierbij is gebleken dat de verdachte via het platform Signal weliswaar veelvuldig met onbekend gebleven anderen sprak over (de handel op Curaçao en Bonaire in) wiet en andere verdovende middelen, maar nu een verband tussen deze activiteit van de verdachte en de criminele organisatie niet goed valt te leggen, reeds omdat onduidelijk is gebleven wie verdachtes gesprekspartners waren, terwijl ook de aard en omvang van verdachtes drugshandel lijkt te verschillen van die van de organisatie, acht het gerecht niet bewezen dat de verdachte zich daaraan in georganiseerd verband heeft schuldig gemaakt.
Uit binnen het onderzoek Haag afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat de verdachte niet alleen door [naam 6], maar ook door [naam 10] wordt ingezet.
Op 23 oktober 2015 belt [naam 10] met [naam 27]. [naam 10] zegt dat de flappen al geregeld zijn en dat hij ervoor moet zorgen dat ze daarzo bij Sangre in de buurt belanden. Hij, [naam 10], heeft al tegen hen gezegd om bij [bijnaam verdachte] te checken of die wat kan…of hij dat afhandelt met betrekking tot de flappen.
Op 25 oktober 2015 zegt [naam 10] tegen [vriendin naam 10] dat ze moet proberen de auto te verkopen. “Of laat [bijnaam verdachte] dat de volgende keer doen” zegt hij.
In een gesprek op 26 oktober 2015 vertelt [vriendin naam 10] aan [naam 10] dat [naam 15] en [bijnaam verdachte] nu goede vrienden zijn. [naam 10] is daar tevreden over.
Op 2 november 2015 zegt [naam 10] tegen [naam 12] dat hij moet bellen met [bijnaam verdachte] en het dan terug moet koppelen.
Op 3 november 2015 zegt [naam 10] tegen [vriendin naam 10] dat hij zojuist gebeld heeft met [bijnaam verdachte] maar dat hij niet opneemt, waarop [vriendin naam 10] zegt dat zij wel tegen hem zal zeggen dat [naam 10] hem probeerde te bellen.
De verdachte krijgt ook na de moord op [vriendin naam 10] nog allerlei opdrachten van [naam 10] en kennelijk voert hij deze goed uit, want op 4 januari 2016 wordt in een gesprek tussen [naam 10] en een ander gezegd dat [bijnaam verdachte] een ster moet krijgen van [bijnaam verdachte].
Op diezelfde dag spreekt [naam 10] een boodschap in: “Hoi [alphabethreeks 1], geef mijn dingen alstublieft aan [bijnaam verdachte].”
Tot en met april 2016 zijn er gesprekken met [naam 10] waarin [bijnaam verdachte] wordt genoemd. [46]
Ook krijgt de verdachte de opdracht om geld naar de advocaat te brengen en wordt hij er blijkens een tweetal PGP gesprekken op 28 oktober 2015 door [naam 6] op uit gestuurd om met [alphabethreeks 2] te praten over een probleem met het advocatenteam. [47]
Het gerecht leidt uit dit alles af dat de verdachte weliswaar goed is ingebed in de organisatie en rechtstreeks contact onderhoudt met [naam 10] en [naam 6], maar kan niet vaststellen dat hij in de organisatie een meer dan ondergeschikte rol vervulde, als uitvoerder van relatief kleine (financiële) klussen die zij hem opdroegen.
Het gerecht acht op grond van al het bovenstaande bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan een duurzaam samenwerkingsverband met in ieder geval [naam 10], [naam 6] en [naam 5], dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven, in het bijzonder de handel in cocaïne, ernstige geweldsmisdrijven, waaronder (poging tot) moord, en gewoontewitwassen. Zoals eerder overwogen doet daarbij, anders dan de raadsvrouw kennelijk meent, niet ter zake of alle deelnemers opzet hadden op alle misdrijven waarop de organisatie het oogmerk had.
Datzelfde geldt voor het feit dat niet alle deelnemers aan de organisatie hebben samengewerkt en dat de verdachte hen ook niet allemaal kende.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde-
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde-
medeplegen van gewoontewitwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 bewezen en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van ANG 4.000,- verbeurd te verklaren.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het gerecht tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij zij heeft gewezen op de minderjarige zoon die hij moet verzorgen en onderhouden, alsook op het feit dat hij de laatste tien jaar niet is veroordeeld. Zij heeft verzocht aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan de tijd die reeds door hem in voorarrest is doorgebracht.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Deze strafzaak is voortgekomen uit een grootschalig en langlopend opsporingsonderzoek genaamd Themis. Hoewel (nog) niet alle verdachten in deze zaak zijn aangehouden, blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte gedurende een geruime periode, in ieder geval vanaf 2015, heeft deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezig hield met de internationale handel in verdovende middelen, waarvan de opbrengsten werden witgewassen, alsook met ernstige geweldsmisdrijven, waaronder (poging tot) moord.
De organisatie waarvan de verdachte deel uitmaakte opereert over de hele wereld en is goed georganiseerd. Zo is er een duidelijke hiërarchie en wordt veelvuldig gebruik gemaakt van PGP telefoons, waarmee men de wereldwijde contacten met elkaar en anderen onderhoudt. De organisatie beschikt over zeer grote geldbedragen, die onder meer worden ingezet om gevangengenomen leden en familie en vrienden te onderhouden. Ook worden aanzienlijke bezittingen verworven in de bovenwereld, onder meer onroerend goed. De organisatie schrikt er niet voor terug om dodelijk geweld in te zetten tegen vermeende vijanden. Tenslotte tracht zij door het inzetten van crimineel geld invloed te verwerven in de Curaçaose politiek.
Omdat de strafbare feiten door de verdachte zijn gepleegd in georganiseerd verband, zal het gerecht ook kijken naar de rol die de verdachte in die organisatie ten aanzien van het plegen van die feiten heeft gepleegd.
De verdachte vervult bij het witwassen vooral de rol van uitvoerder in opdracht van [naam 6] en [naam 5]. Op verzoek van [naam 6] neemt hij, mede door tussenkomst van [naam 5], aanzienlijke sommen geld in ontvangst en betaalt hij geld aan familieleden en (ex)vrouwen van [naam 6], alsook aan NLS leden die gedetineerd zijn in de SDKK, onder wie de veroordeelden voor de schietpartij op het vliegveld Hato.
Doordat deze gelden afkomstig zijn uit de handel in verdovende middelen maakt de verdachte zich schuldig aan het witwassen van de criminele opbrengsten van de organisatie. De verdachte heeft op die manier meegewerkt aan de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer, waardoor misdrijven kunnen lonen.
Daarnaast verrichtte de verdachte ook op verzoek van [naam 10] allerlei kleinere klussen voor de organisatie en werd hij tevens ingezet om overleg te plegen met advocaten en om hen te betalen.
Het gerecht concludeert op grond van al het bovenstaande dat verdachtes positie in de organisatie weliswaar ondersteunend was, maar, omdat hij zijn instructies rechtstreeks van de leiders kreeg, niet onbelangrijk. De verdachte heeft er geen blijk van gegeven het strafwaardige van zijn handelen in te zien.
Nu het gaat om ernstige feiten, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.
Het gerecht heeft in aanmerking genomen dat de verdachte slechts één keer eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumlandsverordening tot een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Omdat deze veroordeling stamt uit 2010 zal het gerecht daarmee in strafverzwarende zin geen rekening meer mee houden. Het gerecht houdt in strafmatigende zin enigszins rekening met de relatief zware detentieomstandigheden in de SDKK. Daarnaast zijn er geen persoonlijke omstandigheden naar voren gekomen die in het voordeel van de verdachte moeten strekken.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het gerecht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig maanden passend en geboden acht.
Verbeurdverklaring
Het onder feit 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van ANG 4.000,-. Dit geld behoort toe aan de verdachte. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:62, 1:67, 1:68, 1:123, 1:136, 2:79 en 2:405 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het gerecht:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit met betrekking tot een geldbedrag van ANG 209.000,- heeft begaan, en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2, voor zover nog aan de orde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2, voor zover nog aan de orde meer of anders ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
21 (eenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaard verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van ANG 4.000,-;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier en op 11 augustus 2022 in tegenwoordigheid voornoemde griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Proces-verbaal met nummer 328882 (zaaksdossier witwassen [verdachte], R5 p. 65 t/m 66)
2.Proces-verbaal met nummer 315401 (persoonsdossier [verdachte], R3 p. 10)
3.Proces-verbaal met nummer 315401 (persoonsdossier [verdachte], R3 p. 05)
4.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie R1-02)
5.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie R1-03)
6.Proces-verbaal met nummer 291826 (zaaksdossier Hera, R5 p. 151 t/m 159)
7.Proces-verbaal met nummer 335765 (persoonsdossier [naam 1], R5 p. 1 t/m 9)
8.Proces-verbaal met nummer 647 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 101 t/m 109)
9.Proces-verbaal met nummer 318383 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 605 t/m 606).
10.Proces-verbaal met nummer 66-2 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 68 t/m 100)
11.Proces-verbaal met nummer 311263 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 42 t/m 43)
12.Proces-verbaal met nummer 66-2 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 68 t/m 100)
13.Proces-verbaal met nummer 201309070900 (zaaksdossier criminele organisatie. R3 p. 01 t/m 07)
14.Proces-verbaal met nummer 336463 (zaaksdossier Sparrow, R1 p. 01 t/m 16)
15.Proces-verbaal met nummer 352356 (zaaksdossier witwassen [naam 5], R5 p. 443 t/m 452)
16.Proces-verbaal met nummer 323066 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 110 t/m 126)
17.Proces-verbaal met nummer 327349 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 127 t/m 141)
18.Tapgesprek van 7 november 2015 (zaaksdossier Hera, R5 p. 96 t/m 97)
19.PGP gesprek van 9 november 2015 (zaaksdossier Hera, R1 p. 22)
20.OVC gesprek op 15 maart 2016 (zaaksdossier Gaia, R5 p. 23 t/m 24)
21.PGP gesprek van 10 april 2016 (zaaksdossier Ares, R1 p. 07)
22.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie, R1 p. 43, R1 p. 45, R1 p. 49, R1 p. 50 en R1
23.Proces-verbaal met nummer 351835 (zaaksdossier witwassen [verdachte], R1 p.1 t/m 18)
24.Proces-verbaal nummer 354060 (zaaksdossier witwassen [naam 5], R1 p. 1 t/m 46)
25.Proces-verbaal nummer 371378 (zaaksdossier witwassen [naam 5], R5 p. 498 t/m 539)
26.Proces-verbaal met nummer 291826 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 590 t/m 598)
27.Proces-verbaal met nummer 354060 (zaaksdossier witwassen [naam 5], R1 p. 30 t/m 31)
28.Proces-verbaal met nummer 327349 (zaaksdossier Hera, R5 p. 55)
29.Proces-verbaal bevindingen tapgesprekken Haag (zaaksdossier Hera, R5 p. 49)
30.Proces-verbaal met nummer 327349 (zaaksdossier Hera, R5 p. 48 t/m 123)
31.Tapgesprek van 6 november 2015 (zaaksdossier Hera, R5 p. 22)
32.Internetbericht op 15 november 2015 (zaaksdossier Gaia, R5 p. 02)
33.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie, R 1 p. 10)
34.Tapgesprek van 24 november 2020 (zaaksdossier Sparrow, R5 p. 48)
35.Proces-verbaal met nummer 310257 (zaaksdossier Zambesi, R5 p. 4 t/m 9 en R5 p. 20)
36.Proces-verbaal met nummer 337246 (zaaksdossier Sparrow, R5 p. 640)
37.Proces-verbaal met nummer 302607 (zaaksdossier Hera, R1 p. 9)
38.Proces-verbaal met nummer 302607 (zaaksdossier Hera, R1 p. 21)
39.Proces-verbaal met nummer 310257 (zaaksdossier Zambesi, R1 p. 3)
40.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie, R1 p. 99 en 100)
41.Proces-verbaal met nummer 338815 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 1109 t/m 1240)
42.Kennisgeving van inbeslagneming met nummer 326769 (beslagdossier 1, H01 p. 38)
43.Proces-verbaal met nummer 327398 (beslagdossier 1, H01 p. 109 t/m 115)
44.Proces-verbaal met nummer 332166 (beslagdossier H01 p. 116 t/m 128)
45.Proces-verbaal met nummer 330011 (persoonsdossier [verdachte], R4, p. 172 t/m 177)
46.Proces-verbaal met nummer 330479 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 967 t/m 971).
47.Proces-verbaal met nummer 315402, (persoonsdossier [verdachte], R4 p. 135)