ECLI:NL:OGEAC:2022:236

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
500.00060/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan criminele organisatie en uitlokking poging tot afpersing met verwerping van verweren omtrent PGP Safe data

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelneming aan een criminele organisatie en uitlokking van een poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd, werd geconfronteerd met meerdere feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie die actief was in Curaçao, Sint Maarten, en andere landen, en het uitlokken van een poging tot moord en afpersing. De zaak kwam voort uit het onderzoek Themis, waarbij de verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij ernstige misdrijven, waaronder geweldsmisdrijven en drugshandel. Tijdens de zittingen werd er gediscussieerd over de rechtmatigheid van het bewijs, met name de verkregen data van PGP Safe, en de vraag of deze in strijd waren met het recht op privacy en een eerlijk proces. De verdediging voerde aan dat de verkregen data onrechtmatig waren en dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging. Het Gerecht oordeelde echter dat, hoewel er sprake was van een normschending, deze niet voldoende was om de vervolging te stuiten. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor haar rol in de criminele organisatie en de uitlokking van afpersing, terwijl zij werd vrijgesproken van de poging tot moord.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00060/21

Uitspraak: 11 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van dit gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting SDKK.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juni 2021, 22 oktober 2021, 26 januari 2022, 15 maart 2022, 9 mei 2022, 10 mei 2022, 11 mei 2022, 12 mei 2022, 13 mei 2022 en 29 juli 2022.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie E. Ahbata en C.H. Hato-Willems (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw mr. A.N. Sulvaran naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting van 26 januari 2022 op vordering van de officier van justitie toegestane nadere omschrijving tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering nadere omschrijving is als bijlage I een kopie aan dit vonnis gehecht. De daarin vermelde tenlastelegging geldt als hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, leest het gerecht deze voor de leesbaarheid in de bewezenverklaring cursief verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De verdenking komt er - kort en zakelijk weergegeven – op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
deelneming aan een criminele organisatie in Curaçao, Sint Maarten, de Dominicaanse Republiek, Peru en/of elders ter wereld in de periode 1 januari 2014 tot en met 26 november 2020;
Feit 2
primair: het (mede)plegen van uitlokking van de poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 1] op 8 april 2016 op Sint Maarten, gepleegd in de periode 5 november 2015 tot en met 15 april 2016 te Nederland, Curaçao, Sint Maarten, Saint Martin, Groot Brittannië en/of elders ter wereld;
subsidiair: de medeplichtigheid aan uitlokking van de poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 1], gepleegd in diezelfde periode;
Feit 3
het (mede)plegen van uitlokking van de poging tot afpersing van [naam 1] en [naam 2] in de periode van 14 tot en met 27 april 2016 in Sint Maarten, Saint Martin, Frankrijk en/of elders ter wereld, gepleegd in diezelfde periode in Sint Maarten, Saint Martin, Frankrijk en/of elders ter wereld.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Rechtsmacht
Vooropgesteld wordt dat indien een ten laste gelegd feit niet onder de rechtsmacht van de strafrechter in Curaçao valt, dit niet tot onbevoegd verklaring van het gerecht moet leiden maar tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
Artikel 1:6 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover van belang:
De strafwet van Curaçao is van toepassing op de Nederlander die zich buiten Curaçao schuldig maakt aan een feit hetwelk door de strafwet van Curaçao als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is ook straf is gesteld.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de ten laste gelegde feiten 2 en 3 zijn gepleegd in Sint Maarten en op Saint Martin. De verdachte woonde ten tijde van het plegen van deze feiten in Sint Maarten, dus buiten Curaçao, en bezat blijkens het onder haar aangetroffen Nederlandse paspoort de Nederlandse nationaliteit. Het gerecht heeft zich ervan vergewist dat op de aan de verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, die naar het recht van Curaçao steeds een misdrijf opleveren, in Saint Martin en Sint Maarten telkens straf is gesteld. Gelet hierop is de strafwet van Curaçao ook van toepassing op deze feiten en heeft het gerecht in eerste aanleg van Curaçao dan ook rechtsmacht.
Verweren met betrekking tot PGP Safe
Standpunt raadsvrouw
Het verweer van de raadsvrouw houdt – kort gezegd – het volgende in. Het bewijs tegen de verdachte berust grotendeels op een selectie van in Costa Rica in bulk verzamelde gesprekken. De niet proportionele wijze waarop deze persoonlijke gegevens zijn verzameld en gebruikt, ontbeert een wettelijke grondslag en is in strijd met het recht van de Europese Unie, alsook met het in de artikelen 8 en 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht op privacy en het recht op een eerlijk proces. Ook heeft het openbaar ministerie de Costa Ricaanse autoriteiten misleid door het verschaffen van onjuiste informatie.
De verkregen data zijn onvolledig en onbetrouwbaar en er is geen mogelijkheid om de betrouwbaarheid van de door de opsporingsambtenaren ingezette technische en tactische methoden op effectieve en onafhankelijke wijze te toetsen, waardoor sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms. Bovendien zijn bij het vergaren en onderzoeken van de data op grote schaal de rechten van professionele geheimhouders geschonden.
Dit alles moet primair leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, subsidiair tot uitsluiting van het onrechtmatig verkregen belastend materiaal en als gevolg daarvan tot vrijspraak van de verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de in Costa Rica verkregen PGP data geen beroep op art. 8 EVRM toekomt, nu zij ontkent de gebruikster te zijn geweest van het aan haar toegeschreven PGP Safe account. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het internationale vertrouwensbeginsel zich verzet tegen een toetsing van de rechtmatigheid van de inbeslagname van de PGP data in Costa Rica.
Inhoudelijk heeft de officier van justitie gesteld dat er geen sprake is van enig vormverzuim met betrekking tot de verwerving en het gebruik van de PGP Safe berichten, zodat niet-ontvankelijkheid, bewijsuitsluiting of enige andere sanctie niet op hun plaats zijn.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Feitelijke gang van zaken
In mei 2017 heeft, in het kader van een rechtshulpverzoek in de zaak 26Sassenheim van Nederland aan Costa Rica, gebaseerd op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (hierna: het Verdrag), na machtiging door de rechter te Costa Rica, bij het aldaar gevestigde bedrijf PGP Safe een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij bestanden die zich op de server van het bedrijf bevonden, zijn gekopieerd. Hierbij is een grote hoeveelheid PGP berichten in beslag genomen en naar Nederland overgebracht. De doorzoeking en de inbeslagname heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Costa Ricaanse rechter.
De officier van justitie te Curacao heeft op 3 mei 2019 en 21 september 2020 door middel van twee interregionale rechtshulpverzoeken aan zijn ambtgenoot in Nederland verzocht om data afkomstig van de server van PGP Safe, zoals die door de Costa Ricaanse aan de Nederlandse autoriteiten waren overgedragen. Het verzoek betrof een aantal specifieke PGP accounts en zoektermen. Deze data zijn vervolgens door de Nederlandse officier van justitie aan de Curaçaose officier van justitie verstrekt.
Beoordeling
Zoals gezegd zijn de PGP data in het onderzoek Themis verkregen op basis van twee zogeheten interregionale rechtshulpverzoeken van de officier van justitie in Curaçao aan de officier van justitie in Nederland. In het geval van interregionale rechtshulp is het aan het land waar de berechting plaatsvindt om zelfstandig, naar eigen recht, de rechtmatigheid en de toelaatbaarheid van in een ander Rijksdeel verkregen bewijsmateriaal te beoordelen. Dit betekent dat in de onderhavige zaak beslissend is of de verwerving en het gebruik van de gegevens afkomstig van PGP Safe naar Curaçaos recht rechtmatig kan worden geacht.
Het rechtshulpverzoek van Nederland aan Costa Rica is gebaseerd op eerdergenoemd Verdrag, waarbij zowel het Koninkrijk der Nederlanden als Costa Rica partij zijn. Hieruit mag worden afgeleid dat beide landen de bereidheid hebben om samen te werken en de hoofdonderdelen van het strafproces die bij de betreffende vorm van rechtshulp bij de andere staat zijn ondergebracht aan die staat te laten en op de juiste uitvoering van die hoofdonderdelen te vertrouwen. In een dergelijk geval is volgens vaste jurisprudentie de taak van de strafrechter, ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten, ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het behoort niet tot de taak van de strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek in het buitenland is uitgevoerd, strookt met de in het desbetreffende land geldende rechtsregels. Uitdrukkelijk staat dus niet ter beoordeling van de strafrechter of in het desbetreffende buitenland al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de verrichte onderzoekshandelingen eventueel gemaakte inbreuk op het recht van de verdachte op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, en of die inbreuk geacht kan worden noodzakelijk te zijn als bedoeld in het tweede lid van die bepaling.
Ter beoordeling is dus slechts of de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, inbreuk maakt op haar recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het gerecht zal daarom nagaan of al dan niet sprake is van ernstige en onherroepelijke normschendingen die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM.
Anders dan de officier van justitie is het gerecht van oordeel dat het beroep op normschendingen de verdachte wel toekomt, ook al stelt deze zich primair op het standpunt dat zij geen gebruik heeft gemaakt van enig PGP account.
De raadsvrouw heeft hierover meer in het bijzonder betoogd dat de verkrijging van de data in Costa Rica, de verwerking en het gebruik daarvan in strijd is met het recht van de Europese Unie, in bijzonder met het bepaalde in het EU Handvest en Richtlijnen ter zake de bescherming van persoonsgegevens, alsmede de rechtspraak daarover van het Europese Hof van Justitie.
Het gerecht overweegt hierover dat Curaçao geen deel uitmaakt van de Europese Unie en dat de regelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie waarop de raadsvrouw zich beroept hier te lande geen gelding hebben. Eventuele strijdigheid van het gebruik van persoonsgegevens met het Unierecht levert dan ook geen normschending op naar Curaçaos recht.
Wel moet worden beoordeeld of sprake is van schending van het - in (het hier te lande wel geldende) artikel 8 EVRM neergelegde - recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waarbij vooropgesteld moet worden dat een schending van dit recht niet zonder meer een inbreuk oplevert op het in artikel 6 EVRM vervatte recht op een eerlijk proces.
Het gerecht stelt vast dat het openbaar ministerie in Nederland uiteindelijk zonder enige beperking kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van honderdduizenden berichten van PGP Safe. De vraag is of deze vergaring van data in het kader van het onderzoek tegen PGP Safe gerechtvaardigd was. Het betreft immers een vergaande inbreuk op het recht op vertrouwelijke communicatie van zeer veel gebruikers. Het gerecht is echter van oordeel dat de verdenking binnen onderzoek 26Sassenheim, zoals verwoord in het rechtshulpverzoek aan Costa Rica, een voldoende ruime grondslag bood om – zowel via de identificatie van de gebruikers als via (de daarvoor benodigde kennisname van) de inhoud van de berichten, te achterhalen of de PGP telefoons van PGP Safe voor criminele doeleinden werden ingezet. In dat kader was het kennisnemen van zoveel mogelijk berichten noodzakelijk. Het gerecht kan dan ook niet concluderen dat daardoor is gehandeld in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Het gerecht stelt wel vast dat voor de verkrijging van de gegevens naar Curaçaos recht geen wettelijke basis bestond (vergelijkbaar met artikel 125la Sv (NL): doorzoeking ter vastlegging van gegevens bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst), terwijl een dergelijke grootscheepse inbreuk op de rechten van gebruikers van een openbare telecommunicatiedienst ook niet kan worden gebaseerd op de algemene inbeslagnemingsbevoegdheid van de officier van justitie. Als het rechtshulpverzoek (onder meer) strekkende tot het doen van huiszoeking in Costa Rica, zou zijn uitgegaan van Curaçao, had dit moeten uitgaan van de rechter-commissaris.
Het ontbreken van voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris is naar Curaçaos recht aan te merken als een onherstelbare normschending. De vraag of daaraan een rechtsgevolg moet worden verbonden hangt af van het belang dat het geschonden voorschrift beoogt te dienen, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, en berust op een afweging van enerzijds de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen, anderzijds de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en het normconform handelen in het voorbereidend onderzoek.
Het gerecht is van oordeel dat het gebruik van verdachtes persoonlijke berichten en overige op de verdachte betrekking hebbende gegevens afkomstig van PGP Safe in de onderhavige strafzaak, zonder dat aan de verkrijging daarvan een machtiging van de rechter-commissaris was voorafgegaan, schending oplevert van verdachtes recht op eerbiediging van haar privacy zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
De hierdoor veroorzaakte inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer is echter uiteindelijk beperkt gebleven tot kennisname van communicatie die voornamelijk betrekking heeft op strafbare gedragingen, zonder dat daarbij een min of meer compleet beeld van het persoonlijk leven van de verdachte is verkregen. De in de onderhavige zaak voorliggende gegevens zijn immers beperkt tot versleutelde berichten die steeds ofwel afkomstig waren van, ofwel bestemd voor de verdachte, veelal gericht waren aan, of afkomstig van, andere verdachten in hetzelfde feitencomplex en in overwegende mate betrekking hadden op de aan de verdachte verweten strafbare feiten. Niet aannemelijk is geworden dat er ook andere manieren zouden zijn geweest om zicht te krijgen op verdachtes betrokkenheid bij die feiten. Gelet hierop levert het gebruik van de data in het onderhavige onderzoek in de onderhavige zaak tegen de verdachte, ook bezien vanuit de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, niet meer dan een beperkte schending op van artikel 8 EVRM.
Het nadeel voor de verdachte is met name gelegen in het feit dat door de kennisname van de aan haar toegeschreven berichten belastend materiaal bekend is geworden ten aanzien van haar betrokkenheid bij strafbare feiten, doch volgens vaste jurisprudentie moet dit nadeel bij de bepaling van de gevolgen van een eventuele normschending buiten beschouwing blijven. Ander concreet nadeel voor de verdachte is niet aannemelijk geworden.
Mede gelet op hetgeen hierna over de andere onderdelen van het verweer zal worden overwogen, is deze schending onvoldoende om te kunnen concluderen dat geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de inbreuk die is gemaakt op de privacy-rechten van
allegebruikers van PGP Safe, gevolgen zou moeten hebben voor de vervolgbaarheid van de verdachte en de bruikbaarheid van de bij het onderzoek aangetroffen gegevens betreffende de verdachte.
Het gerecht overweegt hierover dat wanneer het niet de verdachte is, die door de gestelde niet-naleving van een voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden aan het verzuim. Het gerecht vermag niet in te zien dat de gestelde schending van de privacy-rechten van derden invloed heeft gehad op het opsporingsonderzoek tegen en de vervolging van de verdachte, zodat niet tot de conclusie kan worden gekomen dat sprake is geweest van enige normschending in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte.
Anders dan de raadsvrouw leest het gerecht in de door haar aangehaalde rechtspraak niet dat de zogeheten Schutznorm-leer door de Hoge Raad zou zijn verlaten.
Misleiding
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat het openbaar ministerie heeft getracht de Costa Ricaanse autoriteiten te misleiden, door in het rechtshulpverzoek terrorisme-verdenkingen te vermelden, terwijl daarvan geen sprake was. Ook heeft de officier van justitie de Costa Ricaanse autoriteiten misleid door te impliceren dat hij op grond van artikel 1251 Sv (NL) beschikte over een zelfstandige bevoegdheid om het rechtshulpverzoek te doen, terwijl in werkelijkheid gebruik had moeten worden gemaakt van artikel 125la Sv (NL). Op die manier is een toets door de rechter-commissaris en de toepasselijkheid van de beperkende voorwaarden van artikel 125la Sv (NL) op het rechtshulpverzoek ontlopen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de PGP data op juiste wijze zijn verkregen van Costa Rica.
Beoordeling
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Het rechtshulpverzoek van de Nederlandse officier van justitie aan Costa Rica van 4 april 2017 vermeldt als verdenking tegen de verdachten in de zaak 26Sassenheim: witwassen, deelneming aan een criminele organisatie en begunstiging. Het gerecht leest in het rechtshulpverzoek weliswaar dat volgens de officier van justitie in het centrale bedrijfsprocessen systeem van de politie te zien is dat PGP Safe toestellen voorkomen in onderzoeken met betrekking tot onder meer terrorisme, maar niet dat in de zaak waarin het rechtshulpverzoek werd gedaan, sprake zou zijn van een verdenking van terrorisme. Het verweer van de raadsvrouw faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Het enkele feit dat de Nederlandse officier van justitie meende over een zelfstandige bevoegdheid te beschikking om het rechtshulpverzoek te doen – al dan niet omdat hij ervan uitging dat PGP Safe niet kwalificeerde als een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst zoals bedoeld in artikel 125la Sv (NL) – is onvoldoende om aan te nemen dat de Costa Ricaanse autoriteiten door de Nederlandse officier van justitie zouden zijn misleid. Dit valt ook niet af te leiden uit de omstandigheid dat de doorzoeking door de Costa Ricaanse autoriteiten voortijdig zou zijn beëindigd, nu de verzamelde data door de Costa Ricaanse autoriteiten aan Nederland ter beschikking zijn gesteld. Op dit punt is dus geen sprake van een normschending.
Geheimhouders
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw stelt dat uit het dossier niet blijkt dat na ontvangst van de data op Curaçao op zorgvuldige wijze is omgegaan met zich daartussen bevindende zogeheten geheimhoudersinformatie. Er is volgens de raadsvrouw door middel van in de interregionale rechtshulpverzoeken door de Curaçaose officier van justitie opgegeven zoektermen als: “[zoekterm 1]” en “[zoekterm 2]” zelfs bewust gezocht naar dergelijke informatie.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat in onderhavig onderzoek wel zorgvuldig is omgegaan met de omstandigheid dat zich onder de PGP berichten en in het overige beslag wellicht stukken zouden bevinden waarvoor een professioneel verschoningsrecht gold. Daartoe is een geheimhouders functionaris aangesteld bij de politie, die geen deel uitmaakte van het onderzoeksteam, alsmede een geheimhouders officier van justitie, die geen zaaksofficier was, en die eventuele geheimhoudersstukken aan de rechter-commissaris heeft voorgelegd. Ten aanzien van de PGP data geldt volgens de officier van justitie dat er geen enkel geheimhoudersstuk is aangetroffen. Op de door de raadsvrouw bedoelde berichten, waarin anderen spreken over advocaten, is naar de mening van de officier van justitie het verschoningsrecht niet van toepassing, zodat deze berichten niet als geheimhoudersstukken zijn aan te merken.
Beoordeling
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Als geheimhoudersinformatie moet worden aangemerkt communicatie afkomstig van, of gericht aan een persoon omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem is toevertrouwd als degene die uit hoofde van zijn stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht is.
De PGP gesprekken waarop de raadsvrouw zich beroept, voldoen daaraan niet, nu het steeds anderen betreft, die in hun onderlinge communicatie spreken over advocaten, zonder dat deze advocaten zelf in de communicatie betrokken zijn. Het betreft dus geen informatie die aan de advocaat in zijn hoedanigheid is toevertrouwd. Anders dan de raadsvrouw is het gerecht daarom van oordeel dat opname van deze berichten in het dossier geen strijd oplevert met het verschoningsrecht van de advocaat.
De officier van justitie heeft voorts voldoende duidelijk uiteengezet op welke wijze meer in het algemeen bij de beoordeling van het in beslag genomen materiaal is omgegaan met de belangen van eventuele geheimhouders. Het gerecht leidt daaruit af dat de schifting van gegevens op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat voldoende is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet door het strafrechtelijk onderzoek is geschonden.
Betrouwbaarheid gegevens en equality of arms
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw stelt vraagtekens bij de betrouwbaarheid van het tegen de verdachte verkregen bewijsmateriaal. Er is sprake van onverklaarbare onregelmatigheden in de PGP berichten, die voor een juiste interpretatie en voor de beoordeling van de redengevendheid van bepaalde data funest kunnen zijn. Zo ontbreken bij verschillende berichten de datum, de afzender of de ontvanger. Ook worden soms onverklaarbare tekens/symbolen weergegeven en worden kennelijk bepaalde letters/tekens als “underscore” weergegeven. Eén bericht komt in het geheel niet voor in de aan de verdediging verstrekte brondata. Een en ander illustreert de oncontroleerbaarheid en de willekeurigheid van het PGP bewijs. Voorts wordt er ten onrechte blind op vertrouwd dat het programma Hansken, waarmee de in deze zaak beschikbare data uit de totale hoeveelheid in Costa Rica in beslag genomen data zijn gefilterd, de informatie uit het bronmateriaal juist weergeeft. Metadata, waarmee de juistheid en de betrouwbaarheid van de door Hansken gegenereerde data gecontroleerd zouden kunnen worden, ontbreken vaak. Het is mogelijk dat informatie wordt gemist en ook manipulatie van data is mogelijk. Voorts levert het feit dat niet alle gegevens op de PGP servers in Costa Rica zijn gekopieerd problemen op bij de bepaling in welke context bepaalde gesprekken hebben plaatsgevonden.
De raadsvrouw heeft in het verlengde daarvan betoogd dat het openbaar ministerie het beginsel van equality of arms heeft geschonden doordat de verdediging niet de beschikking heeft gekregen over de software van het programma Hansken, alsmede over “alle brondata/primaire data”, dan wel de reeds verstrekte berichten die aan de verdachten en de medeverdachten kunnen worden toegeschreven, om op eigen kantoor, eventueel met eigen deskundigen en alternatieve software de werking van Hansken en de daarmee gegenereerde resultaten te kunnen onderzoeken en beoordelen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, verwijzend naar uitspraken in andere zaken, op het standpunt gesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de uit Costa Rica verkregen data. Er is ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de data zouden zijn gemanipuleerd. De verdediging heeft daaromtrent ook niets concreets gesteld. Voor zover het belastend bewijsmateriaal betreft moet de verdediging uiteraard in de gelegenheid worden gesteld om dit bewijs te controleren. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging geen belang heeft bij het verstrekken van alle uit Costa Rica afkomstige PGP gesprekken. Het openbaar ministerie beschikt zelf ook alleen over de data die met behulp van de door de officier van justitie in de interregionale rechtshulpverzoeken aan zijn ambtgenoot in Nederland opgegeven zoektermen uit de totale hoeveelheid uit Costa Rica afkomstig bronmateriaal zijn gefilterd. De officier van justitie is van oordeel dat volstaan kan worden met de reeds aan de verdediging geboden mogelijkheid om de zich op Curaçao bevindende, voor de verdachte relevante PGP gesprekken te controleren.
Beoordeling
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Het gerecht stelt voorop dat uit het beginsel van “equality of arms” niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen, dan wel als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Het recht van de verdachte om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om alles te controleren.
De verdediging heeft betoogd dat het programma Hansken een black box is, waarop niet kan worden vertrouwd en dat onduidelijk is of Hansken het bronmateriaal wel juist en volledig weergeeft.
Voor zover de verdediging zich hierbij beroept op een tweetal rapporten van [naam 3] van 15 januari en 4 maart 2018, faalt dat beroep, nu die rapporten een specifieke dataset betreffen uit Ennetcom- (en dus niet: PGP Safe-) berichten in een geheel andere strafzaak.
De verdediging heeft voorts niet aangegeven welk concreet onderdeel van het verkregen bewijsmateriaal zij betwist en waarom. Dat de data onvolledig zijn, zoals ook door de officier van justitie wordt erkend, kan worden verklaard uit het feit dat de doorzoeking in Costa Rica voortijdig door de Costa Ricaanse autoriteiten is beëindigd. Dat hierdoor een onjuiste interpretatie wordt gemaakt van enig specifiek PGP bericht heeft de verdediging niet gesteld. Dit laatste geldt ook voor de door de verdediging gesignaleerde weergave van de underscores en het voorkomen van tekens/symbolen die door de verdediging niet worden begrepen.
De meer algemene stelling dat de werking van Hansken niet door de verdediging kan worden gecontroleerd en dat fouten in de weergave van de PGP data kunnen leiden tot verkeerde interpretaties van de inhoud daarvan is onvoldoende. Hierbij komt dat de inhoud van de verschillende PGP gesprekken op belangrijke onderdelen aansluit bij en dus bevestiging vindt in niet alleen andere PGP gesprekken, maar ook in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Evenals de verdediging heeft ook het gerecht het gesprek 11 april 2016 niet kunnen vinden in de op de USB-stick verstrekte gesprekken. Dit enkele feit leidt echter niet tot de conclusie dat de filtering van gegevens uit de brondata op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot onbetrouwbare resultaten.
Overigens zal dit gesprek, zoals hierna zal blijken, door het gerecht niet voor het bewijs worden gebruikt en zal de verdachte worden vrijgesproken van het feit waarop dit gesprek betrekking zou hebben.
Onder het recht op een eerlijk proces wordt ook begrepen het recht op gelijke proceskansen. De verdachte moet zijn verdediging kunnen organiseren om zo in staat te zijn alle relevante verweren aan de rechter voor te leggen en op die manier de uitkomst van het strafproces te beïnvloeden.
Anders dan de verdediging leidt het gerecht uit de Europese jurisprudentie niet af dat de verdediging de beschikking dient te krijgen over, of inzage dient te krijgen in, de volledige, zich in Nederland bevindende, PGP Safe dataset. Als de opsporingsinstantie, zoals in dit geval, waarin de officier van justitie evenals de verdediging alleen beschikt over de data die met behulp van de door hem aan zijn ambtgenoot in Nederland opgegeven zoektermen uit de totale hoeveelheid bronmateriaal uit Costa Rica zijn gefilterd, ook zelf niet op de hoogte is van de inhoud van de totale dataset en de verdediging niet duidelijk aangeeft welke specifieke kwestie in die data moet worden onderzocht en daartoe de redenen aandraagt, of specifieke zoekopdrachten voorstelt, is er geen sprake van ongelijke proceskansen of het achterhouden van bewijs.
Voor zover het bewijsmateriaal betreft moet de verdediging in staat worden gesteld om dit bewijs te controleren. Uit het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2022 blijkt dat de raadsvrouw inzage heeft gekregen in de gesprekken, betrekking hebbend op de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, (in het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2022 aangeduid als: in ieder geval de gesprekken waaraan de verdachte zelf zou hebben deelgenomen, alsook de gesprekken, van, aan en over haar en de aan haar verweten gedragingen) met de mogelijkheid om daarna desgewenst kopieën van die gesprekken verstrekt te krijgen.
De verdediging beschikt ook over de USB stick met de relevante gesprekken en kan deze – ook zonder Hansken – controleren. Het gerecht concludeert dat geen sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms.
Gevolgen
Zoals hierboven overwogen levert het gebruik van verdachtes persoonlijke berichten en overige op de verdachte betrekking hebbende gegevens afkomstig van PGP Safe in de onderhavige strafzaak, zonder dat aan de verkrijging daarvan een machtiging van de rechter-commissaris was voorafgegaan, schending op van verdachtes recht op eerbiediging van zijn privacy zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
De raadsvrouw heeft primair verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, subsidiair het onrechtmatig verkregen belastend materiaal uit te sluiten van het bewijs, hetgeen bij gebreke van voldoende overig wettig bewijs tot vrijspraak dient te leiden.
Van niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging kan alleen sprake zijn in die gevallen waarin een onherstelbare inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, waardoor geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, die niet op een aan de eisen van behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd en welke inbreuk de conclusie moet kunnen dragen dat “the proceedings as a whole were not fair”. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is daarvan in dit geval geen sprake.
Het gerecht ziet evenmin reden voor bewijsuitsluiting. Van bewijsuitsluiting kan sprake zijn indien:
a.) het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen;
b.) sprake is van schending van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden en waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk wordt geacht als middel om toekomstige vergelijkbare normschendingen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm, of wanneer de desbetreffende normschending zozeer bij herhaling voorkomt dat haar structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop deze structurele normschending hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost om overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.
Beide gevallen doen zich hier niet voor.
Nu het gerecht voorts van oordeel is dat onvoldoende gebleken is van een concreet nadeel voor de verdachte, acht het gerecht ook strafvermindering geen passend rechtsgevolg en zal worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van een normschending.
Vrijspraak van feit 2 primair en subsidiair
De raadsvrouw heeft in haar pleitnotities aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit op de grond dat daarvoor in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Zij heeft daartoe gesteld hetgeen in haar pleitnotities dienaangaande is vermeld. De argumenten van de raadsvrouw komen er in de kern op neer dat alle handelingen en/of gedragingen die mogelijk belastend zouden kunnen zijn voor de verdachte, hebben plaatsgevonden nadat het feit was gepleegd, dus: “after the fact”, zodat de verdachte reeds daarom niet als medepleger van, noch als medeplichtige aan, de uitlokking van de moordaanslag op [slachtoffer 1] kan worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft in het requisitoir aangevoerd dat, hoewel de actieve rol van de verdachte zich blijkens de voorhanden zijne bewijsmiddelen beperkte tot handelingen met betrekking tot de betaling van de uitvoerders van de moordaanslag nadat deze was gepleegd, die handelingen cruciaal waren voor de uitlokking van die aanslag, zodat deze van voldoende gewicht zijn geweest om, in samenhang met de inhoud van eerdere gesprekken tussen de verdachte en [naam 4] en de verdachte en [naam 5], vast te kunnen stellen dat de verdachte ook vooraf wetenschap had van, en betrokken was bij, de moordaanslag op [slachtoffer 1]. Uitlokking is een delict met een doorlopend karakter dat in de visie van de officier van justitie pas is voltooid als de betaling van het uitgelokte feit is verricht. De officier van justitie kwalificeert de gedragingen van de verdachte als medeplichtigheid aan uitlokking.
Het gerecht leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting over de gang van zaken het volgende af.
Op 8 april 2016 is gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven. [slachtoffer 1] overleeft de aanslag ternauwernood en wordt naar het ziekenhuis in Guadeloupe overgebracht. Twee dagen ná de aanslag, op 10 april 2016, spreken de verdachte en [naam 5] elkaar over deze aanslag. Besproken wordt dat op straat wordt gezegd dat [alphabethreeks 1].
(het gerecht begrijpt: [slachtoffer 1])in Gada
(Het gerecht begrijpt: Guadeloupe)is en dat deze op zijn verjaardag vier keer met een AK
(Kalasjnikov)is geraakt. Op de plaats delict is munitie aangetroffen van het type dat gebruikt wordt in Kalasjnikovs. De verdachte zegt dat men [bijnaam naam 6] ervan verdenkt deze aanslag te hebben uitgevoerd en dat dat goed is omdat men er haar dan niet van verdenkt. Met [bijnaam naam 6] wordt [naam 6] bedoeld. Uit dit gesprek blijkt dat de verdachte op dat moment ervan op de hoogte is dat er een moordaanslag op [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Dat zij ook vooraf al wist dat die moordaanslag zou gaan plaatsvinden blijkt daaruit echter niet.
Op diezelfde dag stuurt [naam 5] de verdachte het bericht: “Tell our friend about you hear half his body dead. No one makes it back from that and is good for them self which is worst than death!!”, waarop de verdachte aan [naam 4] bericht: “[alphabethreeks 1] is in kritische toestand en een deel van zijn lichaam is al dood. Hij is nu aan het vechten voor zijn leven. Hij is naar Guadeloupe gevlogen.” Wanneer [naam 5] vervolgens op diezelfde dag aan [naam 4] meedeelt: “The first flag is torn in half and is no return from that! (…) It got holes from a [alphabethreeks 1] !!” zegt hij erbij dat [naam 4] het aan [roepnaam verdachte] kan vragen.
Op 11 april 2016 vraagt [naam 5] de verdachte om contact op te nemen met [naam 4] omdat de daders van de moordaanslag hun geld opeisen: “Sis you get the info from [bijnaam naam 6]
(het gerecht begrijpt: [naam 4])he say he would have give you! And the people call me for the money!!!!!! Need to fix this now! 50,000 in money and 25 pounds of fresh weed now. (…) Yes text him because he was trying get you all day! Am under little pressure that I did’nt want tob e in! You know how my dogs are when they eat! They want their grift on time!!! (…) So speed it up for me please!!!!!!” Echter, ook op deze gesprekken van na de moordaanslag kan naar het oordeel van het gerecht niet de conclusie worden gebaseerd dat de verdachte al wist van de aanslag, voordat deze plaatsvond. Ook overigens heeft het gerecht daarvoor geen bewijs aangetroffen.
Dat betekent dat de aan de verdachte ten laste gelegde betrokkenheid bij de uitlokking van de moordaanslag op [slachtoffer 1] zich beperkt tot gedragingen na de voltooiing van het feit. Van uitlokking van een strafbaar feit kan echter geen sprake meer zijn nadat het feit reeds is gepleegd.
Gelet op al het bovenstaande acht het gerecht niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het haar onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 primair is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 26 november 2020 in Curaçao en Sint Maarten heeft deelgenomen aan een organisatie zich noemende de No Limit Soldiers (NLS), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen te weten de verdachte, [naam 4], [naam 7], [naam 5], [naam 8] en/of andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten:
  • moord/doodslag, uitlokking
  • de invoer en uitvoer en de handel in verdovende middelen en
  • (gewoonte)witwassen;
-
ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde –
onbekend gebleven anderen in de periode van 14 april 2016 tot en met 27 april 2016 in Saint Martin, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en een tapijt toebehorende aan een ander of anderen dan aan de tot op heden onbekend gebleven anderen, met voormeld oogmerk
  • [naam 1]
  • [naam 1] hebben opgezocht en
  • [naam 1]
  • [naam 1] met geweld hebben bedreigd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk feit zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de periode van 14 april 2016 tot en met 27 april 2016 in Sint Maarten en/of elders ter wereld door het verschaffen van middelen en inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt door
  • die onbekend gebleven anderen de opdracht te geven uit te zoeken waar die [naam 1] woont en die [naam 1] in de gaten te houden en
  • die onbekend gebleven anderen opdracht te geven die [naam 1] op te zoeken en geweld tegen hem te gebruiken en/of hem te bedreigen en die [naam 1] te dwingen contact op te nemen met [naam 2] en
  • contact te onderhouden met en/of instructies te geven aan die onbekend gebleven anderen en
  • al dan niet met tussenkomst van een ander die onbekend gebleven anderen een geldbedrag en wiet uit te betalen.
Het gerecht acht niet bewezen hetgeen onder 1 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar in dit vonnis wordt verwezen. De overige bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II die bij dit vonnis is gevoegd en daarvan deel uitmaakt.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de hieronder genoemde processen-verbaal, die zijn opgemaakt door verbalisanten met vermelding van alleen hun codenummer, overweegt het gerecht dat het deze processen-verbaal voor het bewijs gebruikt nu de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in belangrijke mate steun vindt in de overige (zijnde andersoortige) bewijsmiddelen, door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om deze verbalisanten te horen en het gerecht de inhoud van deze processen-verbaal betrouwbaar oordeelt.
Overwegingen met betrekking tot anderen in hetzelfde feitencomplex
Het gerecht stelt vast dat niet alle in de onderhavige, grote en zeer complexe strafzaak voorkomende verdachten gelijktijdig (kunnen) worden berecht. Uiteraard kan dit vonnis geen oordeel inhouden over personen die thans niet terechtstaan. Het gerecht ontkomt er in het kader van het vaststellen van de mate van betrokkenheid van de – thans wel terechtstaande – verdachte echter niet aan om te verwijzen naar de rol van derden die mogelijk op een later moment nog zullen worden berecht. Het gerecht dient immers de feiten nauwkeurig vast te stellen, ook als die feiten raken aan de mogelijke betrokkenheid van derden. Het gerecht zal zich daarbij beperken tot hetgeen nodig is voor de vaststelling van de schuld van de verdachte en benadrukt dat, voor zover daarbij derden worden genoemd, dit geen oordeel over hun schuld inhoudt.
Bewijsoverwegingen en bespreking van verweren met betrekking tot feit 3 primair
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit op de grond dat er geen sprake is van voldoende wettig en betrouwbaar bewijs. Zij heeft hiertoe in de eerste plaats gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte in de bewuste periode de gebruikster was van het account [naam account]. Voorts heeft zij aangevoerd dat uit de door de vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen niet blijkt dat er tegen [naam 1] geweld is gebruikt of dat hij daarmee is bedreigd. [naam 1] zelf heeft verklaard dat er geen geweld tegen hem is gebruikt of dat hij daarmee is bedreigd. Dit blijkt ook niet uit de PGP gesprekken. Ook [naam 2] en zijn vrouw verklaren dat zij niet zijn bedreigd.
De verbalisanten hebben hun eigen bewijslogica verzonnen, maar zijn voorbij gegaan
aan duidelijke contra-indicaties voor hun gedachtegang, te weten het merkwaardige feit dat de verdachte – als zij de gebruikster zou zijn geweest van [naam account].net - over zichzelf zou hebben gesproken als “[bijnaam 1 verdachte]”, en in de PGP gesprekken “Sir” wordt genoemd.
Oordeel van het gerecht
Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal van identificatie met nummer 303644, kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de gebruikster was van het PGP account [naam account].net. De enkele - verder niet van een concreet alternatief scenario voorziene - stelling van de raadsvrouw dat telefoons ook door anderen kunnen worden gebruikt, miskent de betekenis van juist de samenhang van alle gerelateerde onderdelen van identificatie.
Nu de verdachte in haar verklaring tegenover de politie zelf heeft gezegd dat haar bijnaam [bijnaam 1 verdachte] is en op een foto staat met een andere vrouw, met boven haar hoofd het woord [BIJNAAM 1 VERDACHTE], is het gerecht van oordeel dat met [bijnaam 1 verdachte] de verdachte wordt bedoeld en dat het in het PGP gesprek van 22 april 2016 dus inderdaad de verdachte is, die naar zichzelf verwijst als degene die het geld in Nederland zal ontvangen. Dit wordt ondersteund door het feit dat de verdachte aansluitend aan [naam 4] bericht dat de man zegt dat hij het geld in Holland gaat inleveren, waarop zij tegen [naam 4] zegt dat zij morgen in Nederland kan zijn. [1] Dat enkele van verdachtes gesprekspartners haar aanspreken met: “Sir”, kan worden verklaard uit het feit dat zij niet weten dat zij met een vrouw van doen hebben.
De raadsvrouw stelt terecht dat [naam 1] zelf niet heeft verklaard dat er geweld tegen hem is gebruikt of dat hij is bedreigd. [naam 2] heeft echter verklaard door [naam 1] gebeld te zijn met de mededeling dat er dreigende mensen rondom zijn winkel stonden. Ook de vrouw van [naam 2] zegt van haar man gehoord te hebben dat [naam 1] was bedreigd. Nu dit voorts past bij de gewelddadige en dreigende toon die naar voren komt uit de op deze kwestie betrekking hebbende PGP berichten, acht het gerecht wettig en overtuigend bewezen dat de ten laste gelegde bedreiging van [naam 1] wel heeft plaatsgevonden, waarbij het gerecht ervan uitgaat dat [naam 1] er om hem moverende redenen voor heeft gekozen om hierover geen volledige openheid van zaken te geven.
Daarvan uitgaande stelt het gerecht vast dat door F146 aan de verdachte wordt gezegd dat [naam 1] van de verkeerde persoon heeft gestolen en dat daarom zijn neus moet worden gebroken. Ook moet [naam 1] worden gedwongen om [naam 2] te bellen en tegen hem te zeggen dat hij zijn vrouw moet bellen. Het Franse telefoonnummer van de vrouw van [naam 2] wordt aan de verdachte doorgegeven. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de achtergrond hiervan is dat deze[naam 2] geld en een tapijt zou hebben gestolen van iemand en dit moet teruggeven. Uit het verdere verloop van de berichten volgt dat de verdachte hieraan heeft meegewerkt door aan [naam account 2], die in haar telefoon als Primu staat opgeslagen, de opdracht te geven om die [naam 1] op te sporen, hem in de gaten te houden, zijn neus te breken en hem te dwingen [naam 2] te bellen, in ruil voor de betaling van geld en wiet. Zij doet dit op verzoek van [naam 4] die zij [bijnaam naam 6] noemt en met wie zij gedurende deze periode ook in contact staat en die zij op de hoogte houdt van het verloop van de gebeurtenissen.
Uit de gesprekken blijkt dat de bedreiging effect heeft gehad, want op 22 april 2016 zegt Primu aan de verdachte dat [naam 2] zegt dat hij gaat betalen. Op 25 april 2016 wordt de verdachte uitvoerig bedankt voor haar hulp en wordt gezegd dat een bedrag van 25.000 aan [bijnaam 1 verdachte] zal worden betaald en morgen de rest.
Nu noch [naam 2], noch [naam 1] heeft verklaard dat het tapijt en/of het geld ook daadwerkelijk zijn teruggegeven, en hiervoor ook anderszins geen bewijs is aangetroffen, gaat het gerecht ervan uit dat het bij een poging is gebleven.
Het gerecht acht op grond van al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van de poging tot afpersing van [naam 2] door middel van bedreiging met geweld tegen [naam 1].
Bewijsoverwegingen en bespreking van verweren met betrekking tot feit 1
Aan de verdachte wordt verweten dat zij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Gedoeld wordt op een samenwerkingsverband, ook wel aangeduid als No Limit Soldiers (NLS), tussen de verdachte en (onder anderen) ([bijnaam naam 4]) [naam 4], ([bijnaam naam 7]) [naam 7], [naam 5] en [naam 8].
Verweer raadsvrouw
De raadsvrouw heeft gesteld dat de strafbepaling van art. 2: 79 Sr wordt misbruikt om strafbare feiten, waarvan niet vaststaat dat deze daadwerkelijk door de criminele organisatie zijn begaan, als een soort vangnet aan de verdachte te verwijten, terwijl zij daarbij in het geheel niet strafrechtelijk betrokken is.
Ten aanzien van de vermeende drugshandel in/vanuit Peru geldt dat er geen bewijs is dat er überhaupt drugs zijn vervoerd. Ook is er in die zaak niet meer dan CID informatie, die niet kan worden getoetst.
Juridisch kader
Deelneming aan een criminele organisatie is strafbaar gesteld in artikel 2:79 van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling dient ter bescherming van de samenleving tegen het gevaar dat uitgaat van criminele organisaties. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Voor deelneming is voldoende dat de verdachte tot deze organisatie behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Niet is vereist dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Ook doet het er niet toe of de misdrijven, waarop de organisatie het oog heeft, zijn gepleegd, dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen.
Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of zijn voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Voldoende is dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van voorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn (opzettelijke) deelneming aan die organisatie. Die organisatie kan zijn iedere feitelijke samenwerking van twee of meer personen met een zekere structuur en duurzaamheid. Daaraan worden geen hoge eisen gesteld.
Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het veelvuldig voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling en het bestaan van een bepaalde hiërarchie en/of geledingen.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van de als bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen, in samenhang met de inhoud van het dossier, voor zover daar in de hieronder opgenomen voetnoten naar wordt verwezen, stelt het gerecht het volgende vast.
Organisatie
NLS is van oorsprong een straatbende die is ontstaan in de wijk Koraalspecht op Curaçao. [naam 4] en [naam 7] komen beiden uit deze wijk, evenals [naam 9] en [naam 10]. De straatbende hield zich vooral bezig met overvallen, ripdeals en handel in verdovende middelen. De naam NLS is afkomstig van de rapgroep TRU (afkorting voor: The Real Untouchables) die in 1997 een album uitbracht met een nummer No Limit Soldiers. [2]
De groep gebruikt het woord TRU veelvuldig. Zo noemt [naam vriendin naam 7], de vriendin van [naam 7], in 2013 haar autoverhuurbedrijf [naam autoverhuurbedrijf]. [3] De leden gebruiken bijnamen zoals [bijnaam 1], [bijnaam 2], [bijnaam 3], [bijnaam 4], [bijnaam naam 4], [bijnaam 5] [4] , [bijnaam 6], [bijnaam 7], [roepnaam verdachte], [bijnaam 1 verdachte] [5] en [bijnaam 8] [6] .
In een video die op 13 juli 2018 op Instagram is geplaatst zegt [naam 7] letterlijk: “No limit general, [bijnaam naam 7], [bijnaam 2], [bijnaam 9], you understand? I represent all those names, them one by one. I take the steps. Its like a chapter you know? No limit tru 2 tru world wide brother”. Hij sluit het filmpje af met de woorden: Salute, No Limit ]bijnaam naam 7]. [7]
Andere gezamenlijke elementen die het lidmaatschap van de NLS kenmerken zijn het gebruik van bepaalde tatoeages van vuurwapens en teksten zoals: NLS, Tru 2 Tru, soldier, limit, Real Blood en het dragen van bepaalde kleding met opschriften die verwijzen naar NLS [8] , alsmede het dragen van bepaalde opvallende sieraden, zoals een gouden ketting met daaraan een hanger met een tank of de tekst “Tru”. [9] In een bij de aanhouding van [naam 7] in 2013 aangetroffen telefoon zijn foto’s van hem aangetroffen met een ketting met een hanger van een tank en de tekst No Limit 1995/1996 Forever, foto’s met vuurwapens met eenzelfde hanger en foto’s van [naam 7] in een T-shirt met daarop de tekst NLS en een automatisch aanvalsgeweer in zijn handen. [10]
Dat NLS ook door anderen wordt gezien als een organisatie blijkt uit de verklaring van [naam 11] van 7 september 2013. [11] [naam 11] verklaart dat haar vriend bijgenaamd [bijnaam 10] iemand had moeten vermoorden om te bewijzen dat hij NLS lid was. Omdat het regel is in de NLS dat er pas wordt uitbetaald als het doodsbericht in de media is verschenen, moest de foto naar [bijnaam naam 4]
(het gerecht begrijpt: [naam 4])worden gestuurd om hem te overtuigen dat de persoon werkelijk dood was. Pas hierna werd [bijnaam 10] betaald.
Oogmerk van de organisatie
De organisatie houdt zich onder meer bezig met de handel in verdovende middelen. Dit blijkt onder meer uit tussen [naam 7] en [naam 8] uitgewisselde foto’s van, en gesprekken over, hoeveelheden verdovende middelen die uiteindelijk naar Parijs en Le Havre zijn vervoerd. [12]
Uit door [naam 4] en [naam 10] verzonden berichten blijkt eveneens dat zij zich bezig houden met de handel in verdovende middelen. [13]
Ook uit het Nederlandse onderzoek Haag is gebleken dat de NLS betrokken is bij handel in verdovende middelen. [naam 12] en [naam 13] kennen elkaar en komen regelmatig samen op bezoek bij [naam 7] in de PI Almelo. In de periode 11 april 2016 tot en met 26 april 2016 zijn met behulp van een technisch hulpmiddel gesprekken afgeluisterd die werden gevoerd in het voertuig dat in gebruik was bij [naam 13] en [naam 12]. Deze gesprekken, waaraan [naam 13] en/of [naam 12] en/of anderen deelnemen, gaan grotendeels over de handel in verdovende middelen. Zo wordt er bijvoorbeeld gesproken over grammen, kilo’s verstoppen, slikken, koken en rippen. In de gesprekken valt de naam NLS regelmatig. Ook vallen de namen van [bijnaam naam 7]
([naam 7])en [bijnaam naam 2]
([naam 4])regelmatig als degenen met wie zij samenwerken.
Uit deze gesprekken blijkt voorts dat de organisatie zich daarnaast bezighoudt met ernstige geweldsdelicten.
Zo wordt er gesproken over vuurwapens (o.a. een Glock met demper) en over het vermoorden van mensen, die kennelijk hebben gestolen van hen. Wij zijn No Limit zegt [naam 13] op 11 april 2016. Op 25 april 2016 zegt [naam 12]: “Wij zijn geen No Limit Soldier, maar Organize Crime Gang”. Opvallend is het gesprek op 20 april 2016 waarin een onbekende man zegt dat er veel doden zullen vallen in Rotterdam als [bijnaam naam 7] straks vrijkomt. [14]
Uit heimelijk afgeluisterde gesprekken tussen [naam 12], [naam 13] en [naam 7] in de PI Almelo in de periode oktober 2015 tot mei 2016 blijkt dat [naam 7] wraak wil nemen op degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van zijn vriendin [naam vriendin naam 7]. [naam 13] en [naam 7] spreken over de nieuwe No Limit, die “No Limit Real Support” moet heten en “No Limit Money Mafia.” [15]
Uit een telefoongesprek op 7 november 2015 blijkt dat [naam 7] [slachtoffer 1] en [naam 14] verantwoordelijk houdt voor de dood van [naam vriendin naam 7]. [16] In een PGP gesprek op 9 november 2015 zegt [naam 4] dat hij een budget van 500.000,- USD beschikbaar stelt voor het ombrengen van [slachtoffer 1]
(het gerecht begrijp: [slachtoffer 1]), [naam 15]
(het gerecht begrijpt: [naam 15])en [naam 14]
(het gerecht begrijp: [naam 14]). [17]
Uit een afgeluisterd gesprek in de PI te Almelo tussen [naam 7], [naam 13] en [naam 12] op 15 maart 2016 zegt [naam 7] dat ook de tweeling van Town
(het gerecht begrijpt: de broers [naam 16])hard moet worden aangepakt en dat hij data heeft bepaald om mensen te vegen, te weten 5 november. [18]
In een PGP gesprek tussen de verdachte en [naam 4] op 10 april 2016 wordt besproken dat [naam 15] de opdrachtgever is van de moord op [naam vriendin naam 7] en dat [naam 17]
(het gerecht begrijpt: [naam 17])daarvoor heeft betaald. Zij bespreken dat ze een kans moeten zoeken om [naam 17] in de gevangenis te pakken te krijgen. [19]
Op 7 februari 2016 wordt [naam 15] vermoord. Op 8 april 2016 vindt de moordaanslag op [slachtoffer 1] plaats. Hij overleeft. Op 31 augustus 2016 wordt in de Point Blanche gevangenis op Sint Maarten [naam 17] vermoord. In de nacht van 5 op 6 november 2016 vindt een schietpartij plaats bij de woning van de gebroeders [naam 16] in Philipsburg. En op 14 maart 2017 wordt [naam 14] vermoord. [20]
Tenslotte houdt de organisatie zich bezig met het witwassen van het geld en de goederen afkomstig van haar criminele activiteiten. Zo brengt [naam 9] in opdracht van [naam 4] periodiek geld rond aan verschillende familieleden en ex-vriendinnen van [naam 4], en stort hij aanzienlijke bedragen op de kantine-rekening van verschillende personen die in de SDKK zijn gedetineerd wegens veroordelingen voor aan NLS toegeschreven misdrijven. [21]
[naam 10] heeft, als financiële man van de organisatie, gedurende een aanzienlijke periode grote geldbedragen witgewassen. [22] [23]
Hiërarchische structuur
[naam 4] en [naam 7] worden beschouwd als de leiders van de organisatie. Zoals hiervoor al vermeld, noemt [naam 7] zichzelf No Limit General. [naam 4] wordt [bijnaam 11] of [bijnaam 4] genoemd. [24] [naam 4] noemt [naam 10] zijn eersterangs vertrouwensman, zijn vice-president. [25] Andere deelnemers aan de organisatie worden soldaten genoemd. Zo zegt [naam 7] in een gesprek op 11 maart 2016 dat hij een soldaat nodig heeft. [26] En op 1 oktober 2015 zegt [naam 13] tegen [naam 7]: “Je weet niet wat zij jouw soldaat hebben aangedaan. Ze hebben geprobeerd mij uit de weg te ruimen.” [27]
Dat [naam 7] een belangrijke rol vervult binnen de organisatie blijkt ook uit de vele telefoongesprekken, PGP gesprekken en andere berichten die zich in het dossier bevinden, waarvan het gerecht er ter illustratie enkele zal weergeven. [28]
In de telefoongesprekken die [naam 7] voert in de periode dat hij gedetineerd is in Almelo in 2015/2016 geeft hij diverse leden van de NLS opdrachten. Op 10 oktober 2015 zegt [naam 7] tegen [naam 12] dat hij contact moet opnemen met [naam 18], zodat zij die man “vuil” maken. [naam 12] zegt: “Ik doe het meteen.”
Op 6 november 2015 zegt [naam 7] tegen [naam 19] en [naam 20]: “Ze hebben mijn meisje vermoord. Als je mijn meisje wat aandoet, dan kan niemand mij nog tegenhouden want dan doe ik jou iets aan. (…) Ik wil mijn kinderen daar als de sodemieter weg hebben (…). Ik wil dat je in de buurt bent en orde op zaken stelt.” [naam 20] antwoordt: “Ik ga meteen en doe wat jij wil daar.”
Op 6 november 2015 geeft [naam 7] aan [naam 8] de opdracht om er bovenop te blijven zitten en om na te gaan wie er op de vlucht van SK
(het gerecht: St. Kitts, waar de vermeende plegers van de moord op [naam vriendin naam 7] vandaan zouden zijn gekomen)is gegaan. [naam 8] antwoordt dat hij het zal doen. [29]
Op 15 november 2015 zegt [naam 7] tegen [naam 12] dat hij pen en papier moet pakken omdat “de straat een wake up call nodig heeft”. Diezelfde dag verschijnt een bericht op internet, waarin [naam 14] wordt duidelijk gemaakt dat ze hem zullen vinden, ondertekend met: “Nolimit”. [30]
Op 1 december 2015 geeft [naam 7], nadat [naam 12] de telefoon aan [naam 18] heeft gegeven, aan [naam 18] de opdracht om naar [bijnaam 6] te gaan en om dingen voor hem te regelen.
In een telefoongesprek op 4 maart 2016 zegt [naam 7] tegen [naam 12] dat hij geen tegenspraak duldt en dat hij niemand de boel laat runnen. [naam 12] zegt: “wat ik er ook mee doen moet van jou, zo was het vanaf het begin en zo zal het altijd blijven.” [31]
In een afgeluisterd telefoongesprek op 30 maart 2016 zegt [naam 7] tegen een onbekende vrouw dat jongens niet loyaal zijn en de dingen niet doen zoals het hoort, en dat hij ze uit de bende zet als hij vrijkomt. [32]
In een afgeluisterd telefoongesprek op 24 november 2020 tussen [naam 7] en [naam 8] zegt [naam 7] dat hij degene is die de blokken stuurt en dat [naam 8] respect moet hebben voor de mensen die hem willen helpen. [33]
[naam 4] wordt eveneens een leidende rol binnen de NLS toegedicht. [naam 21] noemt [bijnaam naam 4]
(het gerecht begrijpt: [naam 4])in een gesprek met [naam 22]: “zijn hele goeie vriend, de intelligente baas van de NLS.” [34]
Ook [naam 5] noemt [naam 4] de baas van de NLS.
In een bericht tussen [naam 5] en [naam 4] op 28 mei 2016 zegt [naam 5] dat hij heeft gesproken met de Panama baas die 50 “food” naar Holland wil sturen. [naam 4] antwoordt dat hij in contact met hem wil komen. De volgende dag stuurt [naam 5] een bericht aan een man die in zijn telefoon staat opgeslagen als Panama baas ([bijnaam 12]) en hij zegt tegen hem dat als hij in contact komt met “zijn baas”
(het gerecht begrijpt: [naam 4])dat dan al zijn problemen voorbij zijn. “Wij kunnen 1000 tot 2000 verplaatsen. Hij is echt powerful en hij is de baas van NLS”. [35]
[naam 4] is ook degene die op 5 november 2015 aan [naam 8] de opdracht geeft om op Sint Maarten uit te zoeken wie er achter de moord op [naam vriendin naam 7] zitten. [36] Tegen [naam 5] zegt [naam 4] dat hij [slachtoffer 1] en [naam 15] wil vermoorden en dat hij bereid is daarvoor te betalen. [37]
In zaaksdossier Zambesi geeft [naam 4] aan de verdachte de opdracht om iemand af te persen. [38]
Tenslotte wil het gerecht niet onvermeld laten dat er PGP gesprekken van [naam 4] zijn aangetroffen waarin hij in november 2015 met onbekend gebleven personen spreekt over het via politici verwerven van politieke macht in Curaçao. [39] In deze gesprekken wordt [naam 4] op de hoogte gebracht van de politieke situatie in Curaçao. In deze gesprekken wordt door de onbekend gebleven persoon onder meer gezegd: “We hebben papier
(het gerecht begrijpt: geld)nodig om in deze komende verkiezing te pompen.” En over enkele politici: “Zij doen wat ik zeg. Zolang er geld is doen ze wat wij willen. Het geld stuurt hen”. Hij vervolgt: “geloof me, als wij pompen en zij weer winnen zal Justitie ons zeker lukken Sangre, geloof me” waarop [naam 4] zegt: “zeker goed, we zullen daar binnen moeten zijn”.
Tegen een andere gesprekspartner zegt [naam 4]: “Het is geld dat de mensen verandert. Met 1 miljoen winnen wij de verkiezingen”.
Het gerecht concludeert op grond van dit alles dat sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Ten aanzien van verdachtes rol daarin wordt het volgende overwogen.
Deelneming verdachte
De verdachte wordt op 13 maart 2021 aangehouden met in haar bezit een iPhone XS Max (beslagcode: PHIL85.01.002). Als naam van de “owner” van die telefoon was opgeslagen: “[roepnaam verdachte 1]’s iPhone”. In de telefoon worden diverse foto’s aangetroffen waarop de verdachte te zien is met een ketting met een tank en met kleding behorende bij de NLS zoals een shirt met het opschrift “[alpabethreeks 2]’33 Blessing years NLS” en een foto van de verdachte met onderin de tekst “NLS always tru” en met boven haar hoofd de naam [bijnaam 1 verdachte]. Ook zijn er foto’s aangetroffen waarop [naam 4] en [naam 7] staan afgebeeld, al dan niet samen met de verdachte, alsmede afbeeldingen van haar met [naam 9], [naam 23] en [naam 24], allen vermeende leden van de NLS. [40]
De verdachte is goed bekend met de leiders en diverse andere leden van de NLS. Zij heeft een dochtertje van [naam 24]. [naam 24] is veroordeeld in verband met de schietpartij op het vliegveld Hato op 15 juli 2014, een misdrijf dat wordt toegeschreven aan de NLS. [41] Uit de brongesprekken die in het dossier van de verdachte zijn gevoegd blijkt dat zij in contact staat met [bijnaam 6]. [42] In het onder haar in beslag genomen groene notitieboekje staat het telefoonnummer van [bijnaam 6] *[tel. nr. 1] waarvan is vastgesteld dat dit nummer toebehoort aan [naam 9], alsmede diens telefoonnummer *[tel. nr. 2] gekoppeld aan Signal. Ook het telefoonnummer van [naam 4] staat er in vermeld. [43] In de telefoon die onder [naam 9] in beslag is genomen staat de verdachte onder vijf verschillende telefoonnummers opgeslagen. Beiden moesten elkaar kennelijk op allerlei manieren kunnen bereiken.
Zoals blijkt uit de hierboven weergegeven communicatie na afloop van de moordaanslag op [slachtoffer 1], waarvan de verdachte dan op de hoogte is, geeft zij op verzoek van [naam 5], die geld nodig heeft om de schutters te betalen, aan [naam 4] de toestand van [slachtoffer 1] door. [44] Als hij dat ook zelf aan [naam 4] bericht, zegt hij erbij dat [naam 4] het aan de verdachte kan vragen. [45] Vervolgens krijgt de verdachte van [naam 5] het verzoek om contact op te nemen met [naam 4] om de betaling van de schutters te bespoedigen. [46] Het gerecht leidt hieruit af dat de verdachte kennelijk een essentiële schakel is om [naam 4] ervan te overtuigen dat de aanslag (in ieder geval gedeeltelijk) geslaagd is, zodat de betalingen aan de schutters kunnen plaatsvinden. De verdachte heeft hierdoor bijgedragen aan het misdadige doel van het samenwerkingsverband, het op gewelddadige wijze wreken van de dood van de vriendin van [naam 7].
Daarnaast is het de verdachte die in een PGP gesprek op 10 april 2016 aan [naam 4] doorgeeft dat [naam 15] ([naam 15]) de opdrachtgever is van de moord op [naam vriendin naam 7] en dat [naam 17], de broer van [naam 25], daarvoor heeft betaald. Door [naam 4] daarnaar gevraagd, bevestigt zij dat [naam 17] in Pointblanch gedetineerd zit, waarop [naam 4] opmerkt: “Dat meen je niet!!! [naam 17] we moeten een kans zoeken om hem te pakken te krijgen binnen. (…) [naam 17] zal het horen, hij krijgt de tering maar. Zo meteen ziet hij de power.” [47]
Ook hier draagt zij door het verschaffen van informatie opzettelijk bij aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van het samenwerkingsverband: het op gewelddadige wijze afrekenen met [naam 17].
Zoals hierboven reeds is overwogen regisseert de verdachte op verzoek van [naam 4] de afpersingszaak rondom [naam 1] in Saint Martin. Ook op die manier levert de verdachte een bijdrage aan het door de organisatie uitgeoefende geweld.
Daarnaast blijkt dat de verdachte ook betrokken is bij de handel in verdovende middelen door de organisatie. Zo zegt [naam 4] op 1 november 2015 tegen een onbekend gebleven persoon die zegt via [luchtvaartmaatschappij] “bricks” te kunnen vervoeren naar Canada, en die vraagt wat [naam 4] onder een test verstaat, omdat de mensen niet minder dan 6 “bricks” willen als test, dat hij “food” heeft op Sint Maarten en dat de ander kan spreken met “de SXM girl” met PGP account [naam account]. [48]
In de periode van 4 tot en met 7 november 2015 spreekt de verdachte met [naam 4] over hoeveelheden “food” die met behulp van een kapitein getransporteerd worden en over verdelingen van aantallen tussen verschillende personen. [49]
Ook later die maand spreekt de verdachte met [naam 4] over de handel in cocaïne. Het gerecht wijst op de gesprekken over het nemen van foto’s van de container, food, en de “suit case that go in the container”. [50]
Op 28 april 2016 vraagt de verdachte aan [naam 5] welke soort pasta hij gebruikt “to wet the food”. “The real pure paste from Columbia?” Ook vraagt ze hem naar de prijs van één kilo pasta. Met pasta wordt – naar het gerecht aanneemt - bedoeld het middel om cocaïne mee te versnijden. [naam 5] vraagt of ze dat in Orlando of Miami wil hebben, hetgeen impliceert dat de verdachte kennelijk ook in de V.S. betrokken is bij de handel in verdovende middelen. [51]
Dit wordt bevestigd door een eerder gesprek met [naam 5] op 24 april 2016 waarin zij hem vraagt of hij, [naam 5], mensen in Miami kent die iets voor haar kunnen verkopen. [naam 5], die in haar telefoon staat opgeslagen onder de naam [naam 26], antwoordt daarop “Yes my sis. Wat wil je verkopen in Miami.” [52] .
Het gerecht leidt uit het gebruik van verhullende termen als “bricks” en “food”, in combinatie met de context van de gesprekken, af dat steeds wordt gesproken over (de handel in) cocaïne.
Dit wordt ondersteund door verdachtes reisgedrag. Uit het Border Management Systeem blijkt dat de verdachte zeer regelmatig reist tussen Sint Maarten, Curaçao, Nederland, de Dominicaanse Republiek en New York. In de periode vanaf 16 januari 2019 tot en met 7 augustus 2019 is zij vijftien keer tussen deze landen gevlogen. [53] Uit de gegevens van haar beide paspoorten blijkt dat zij in de periode van 9 december 2014 tot en met 10 maart 2021 in totaal 77 keer is gevlogen tussen een aantal landen in Zuid-Amerika zoals Chili, Peru en Brazilië, alsook naar landen in het Caribisch gebied en naar de Verenigde Staten. [54]
Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir heeft aangevoerd, acht het gerecht het beweerde doel van het verblijf van de verdachte en [naam 4] in Peru: het opzetten van een drugslijn naar Europa, niet bewezen, nu dit slechts berust op een tweetal “informatieverstrekkingen” aan de Nederlandse liaison officier in Peru, terwijl de herkomst van die informatie onbekend is en de betrouwbaarheid ervan niet kan worden getoetst aan enig ander wettig bewijsmiddel, zodat het gerecht, met de raadsvrouw, niet bewezen acht dat de deelneming van de verdachte aan de criminele organisatie ook in Peru heeft plaatsgevonden.
Gelet op al het bovenstaande concludeert het gerecht dat de verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan een duurzaam crimineel samenwerkingsverband met in ieder geval [naam 7], [naam 4] [naam 5] en [naam 8] dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven, in het bijzonder de handel in cocaïne, ernstige geweldsmisdrijven, waaronder (poging tot) moord, en gewoontewitwassen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde-
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
-
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde-
medeplegen van opzettelijk uitlokken van poging tot afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De officier van justitie acht alle feiten bewezen en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar met aftrek van de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het gerecht tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals zij die bij haar laatste woord nog naar voren heeft gebracht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Deze strafzaak is voortgekomen uit een grootschalig en langlopend opsporingsonderzoek genaamd Themis. Hoewel (nog) niet alle verdachten in deze zaak zijn aangehouden, blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte gedurende een geruime periode, in ieder geval vanaf 2015, heeft deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezig hield met de internationale handel in verdovende middelen, waarvan de opbrengsten werden witgewassen, alsook met ernstige geweldsmisdrijven, waaronder (poging tot) moord.
De organisatie waarvan de verdachte deel uitmaakte opereert over de hele wereld en is goed georganiseerd. Zo is er een duidelijke hiërarchie en wordt veelvuldig gebruik gemaakt van PGP telefoons, waarmee men de wereldwijde contacten met elkaar en anderen onderhoudt. De organisatie beschikt over zeer grote geldbedragen, die onder meer worden ingezet om gevangengenomen leden en familie en vrienden te onderhouden. Ook worden aanzienlijke bezittingen verworven in de bovenwereld, onder meer onroerend goed. De organisatie schikt er niet voor terug om dodelijk geweld in te zetten tegen vermeende vijanden. Tenslotte tracht zij door het inzetten van crimineel geld invloed te verwerven in de Curaçaose politiek.
Omdat de strafbare feiten door de verdachte zijn gepleegd in georganiseerd verband, zal het gerecht ook nadrukkelijk kijken naar de rol die de verdachte in die organisatie ten aanzien van het plegen van die feiten heeft gepleegd. Zelf heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het uitlokken van een poging tot afpersing in opdracht van de leider van de organisatie. De verdachte had rechtstreeks contact met [naam 4] en werd door hem ingezet om deze belangrijke taak te verrichten. Ook heeft zij een belangrijke rol gespeeld bij de betaling van degenen die de aanslag op het leven van [slachtoffer 1] hebben gepleegd. De verdachte lijkt geen enkele moeite te hebben gehad met de gewelddadigheid van dit feit.
Daarnaast was zij betroken bij de handel in verdovende middelen. De verdachte heeft er geen blijk van gegeven het strafwaardige van haar handelen in te zien.
De combinatie van de bewezen verklaarde feiten is zeer ernstig en levert een bedreiging op voor de openbare orde en de veiligheid en gezondheid van personen, zodat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die een vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur meebrengt.
Het gerecht heeft in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat zij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Ook houdt het gerecht in strafverminderende zin enigszins rekening met de relatief zware detentieomstandigheden in de SDKK en met het feit dat de verdachte moeder is van een nog zeer jong kind. Daarnaast zijn er geen persoonlijke omstandigheden naar voren gekomen die in het voordeel van de verdachte moeten strekken.
Al het voorgaande, alsmede het feit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, leidt ertoe dat het gerecht de gevorderde straf aanzienlijk zal matigen en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden acht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:62, 1:119, 1:123, , 1:136, 2:79 en 2:294 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het gerecht:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
6 (zes) jaar;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier, en op 11 augustus 2022 in tegenwoordigheid voornoemde griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
[naam 4][naam 4][naam 5][naam 24][naam 24][naam 7][naam 4][naam account][naam 4][naam account][naam account][naam 24][naam 24][naam account][naam 24][naam account][naam 24][naam account][naam account][naam 4][naam 4][naam account][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][bijnaam 11][naam 10][naam 4][bijnaam 11][naam 4][naam 5][naam 5][naam 5][naam 4][naam 5][naam 5][naam 5][naam 5][naam 5][naam 5][naam 5][naam 7][bijnaam naam 7][bijnaam 1][bijnaam 9][bijnaam naam 7][bijnaam naam 7][naam 13][bijnaam naam 7][naam 4][bijnaam 4][bijnaam 11][naam 12][bijnaam 5][naam 4][naam 5][naam 4][naam 5][naam 4][naam 5][naam 5][naam 5][naam 5][naam 4][naam 4][naam 4][naam 5][naam 5][naam 5][bijnaam 2 verdachte][naam 5][bijnaam 2 verdachte][naam 4][naam 4][naam 4][naam 4][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte][naam 4][naam 14][naam 14][naam 14][naam 4][naam 4][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte][naam 4][bijnaam 2 verdachte][bijnaam 2 verdachte]

Voetnoten

1.Proces-verbaal met nummer 338606 (persoonsdossier [verdachte], R4 p.41)
2.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie R1-02).
3.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie, R1 p. 03)
4.Proces-verbaal met nummer 291826 (zaaksdossier Hera, R5 p. 151 t/m 159)
5.Proces-verbaal met nummer 335765 (persoonsdossier [verdachte], R5 p. 1 t/m 9)
6.Proces-verbaal met nummer 647 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 101 t/m 109)
7.Proces-verbaal met nummer 318383 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 605 t/m 606)
8.Proces-verbaal met nummer 66-2 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 68 t/m 100)
9.Proces-verbaal met nummer 311263 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 42 t/m 43)
10.Proces-verbaal met nummer 66-2 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 68 t/m 100)
11.Proces-verbaal met nummer 201309070900 (zaaksdossier criminele organisatie, R3 p. 01 t/m 07)
12.Proces-verbaal met nummer 336463 (zaaksdossier Sparrow, R1 p. 01 t/m 16)
13.Proces-verbaal met nummer 352356 (zaaksdossier witwassen [naam 10], R5 p. 443 t/m 452)
14.Proces-verbaal met nummer 323066 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 110 t/m 126)
15.Proces-verbaal met nummer 327349 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p.127 t/m 141)
16.Tapgesprek van 7 november 2015 (zaaksdossier Hera, R5 p. 96 t/m 97)
17.PGP gesprek van 9 november 2015 (zaaksdossier Hera, R1 p. 22)
18.OVC gesprek op 15 maart 2016 (zaaksdossier Gaia R5, p. 23 t/m 24)
19.PGP gesprek van 10 april 2016 (zaaksdossier Ares, R1 p. 07)
20.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie R1 p.43, 45, 49, 50 en 54)
21.Proces-verbaal met nummer 351835 (zaaksdossier witwassen [naam 9], R1 p.1 t/m 18)
22.Proces-verbaal nummer 354060 (zaaksdossier witwassen [naam 10], R1 p. 1 t/m 46)
23.Proces-verbaal nummer 371378 (zaaksdossier witwassen [naam 10], R5 p. 498 t/m 539)
24.Proces-verbaal met nummer 291826 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 590 t/m 598)
25.Proces-verbaal met nummer 354060 (zaaksdossier witwassen [naam 10], R1 p. 30 t/m 31)
26.Proces-verbaal met nummer 327349 (zaaksdossier Hera, R5 p. 55)
27.Proces-verbaal bevindingen tapgesprekken Haag (zaaksdossier Hera, R5 p. 49)
28.Proces-verbaal met nummer 327349 (zaaksdossier Hera, R5 p. 48 t/m 123)
29.Tapgesprek van 6 november 2015 (zaaksdossier Hera, R5 p. 22)
30.Internetbericht op 15 november 2015 (zaaksdossier Gaia, R5 p. 02)
31.Proces-verbaal nummer 327349 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 133)
32.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie, R 1 p. 10)
33.Tapgesprek van 24 november 2020 (zaaksdossier Sparrow, R5 p. 48)
34.Proces-verbaal met nummer 310257 (zaaksdossier Zambesi, R5 p. 4 t/m 9 en R5 p. 20)
35.Proces-verbaal met nummer 337246 (zaaksdossier verdovende middelen, R5 p. 640)
36.Proces-verbaal met nummer 302607 (zaaksdossier Hera, R1 p. 9)
37.Proces-verbaal met nummer 302607 (zaaksdossier Hera, R1 p.21)
38.Proces-verbaal met nummer 310257 (zaaksdossier Zambesi, R1 p.3)
39.Proces-verbaal met nummer 308903 (zaaksdossier criminele organisatie, R1 p. 99 en 100)
40.Proces-verbaal met nummer 338834 (zaaksdossier criminele organisatie, R5 p. 45 t/m 64 )
41.Proces-verbaal met nummer 304377 (persoonsdossier [verdachte], R3 p. 22 t/m 47 )
42.Originele brongesprekken op 12 juni 2016
43.Proces-verbaal met nummer 339875 (beslagdossier [verdachte], H22 p. 32)
44.Proces-verbaal met nummer 302607 (zaaksdossier Hera, R1 p. 29)
45.Proces-verbaal met nummer 302607 (zaaksdossier Hera, R1 p. 32)
46.Proces-verbaal met nummer 302607 (zaaksdossier Hera, R1 p. 33)
47.Proces-verbaal met nummer 303192 (zaaksdossier Ares, R1 p. 05)
48.Proces-verbaal met nummer 303644 (persoonsdossier [verdachte], R4 p. 08)
49.Originele brongesprekken nummers 567, 583, 652 t/m 661
50.Originele brongesprekken nummers 767, 768 en 769
51.Origineel brongesprek nummer 403
52.Originele brongesprekken nummers 332 en 333
53.Proces-verbaal met nummer 298056 (persoonsdossier [verdachte], R6 p. 02)
54.Beslagdossier (H22 p. 33 t/m 36)