ECLI:NL:OGEAC:2022:231

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
CUR202203055
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot conservatoir beslag afgewezen wegens onvoldoende aannemelijkheid van vordering

In deze zaak heeft de besloten vennootschap MCC GROUP N.V. een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op olieproducten die zich bevinden op het raffinaderijterrein te Emmastad en de oilterminal te Bullenbaai. MCC stelt dat zij eigenaar is van 300.000 barrels olie, die volgens een brief van 15 april 2019 aan haar in eigendom zijn overgedragen door Refineria Isla Curaçao B.V. (Isla). De verweersters, RdK en CRU, hebben het verzoek gemotiveerd bestreden en stellen dat er geen geldige overeenkomst bestaat tussen MCC en Isla. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de brief van 15 april 2019 niet op die datum is ondertekend en dat er onduidelijkheid bestaat over de bevoegdheid van de persoon die de overeenkomst zou hebben getekend. Het gerecht heeft geoordeeld dat MCC onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op de gevraagde beslaglegging. De vordering van MCC is afgewezen en zij is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR202203055
Beschikking d.d. 11 augustus 2022
Inzake
de naamloze vennootschap
MCC GROUP N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigden: mrs. S.U. Hortencia en K.A. Doekhi,
tegen
1. de besloten vennootschap
REFINERIA ISLA CURAÇAO B.V.,
gevestigd in Curaçao,
niet verschenen,
2. de naamloze vennootschap
REFINERIA DI KORSOU N.V.,
gevestigd in Curaçao,
3. de besloten vennootschap
CURAÇAO REFINARY UTILITIES B.V.,
gevestigd in Curaçao,
gemachtigden van verweersters sub 2 en 3: mr. E.R. de Vries en C. de Bres.
Partijen zullen hierna MCC, Isla, RdK en CRU worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 5 augustus 2022;
- de producties 1-8 van RdK en CRU, ingediend per e-mail op 9 augustus 2022;
- de – naar aanleiding van de zogenaamde zwartmaking van het beslag - mondelinge behandeling op 9 augustus 2022, alwaar zijn verschenen namens MCC haar gemachtigden en namens RdK en CRU haar gemachtigde mr. De Vries. Alle verschenen gemachtigden hebben het woord gevoerd, mr. De Vries aan de hand van spreekaantekeningen (met als opschrift “verweerschrift”).
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Isla had tot en met 31 december 2019 met het Land Curaçao een concessieovereenkomst en een huurovereenkomst met betrekking tot de raffinaderij. Vanaf 31 december 2019 heeft Isla haar operations gestaakt en is RdK houder van alle (aard)olie op het raffinaderijterrein. CRU heeft vanaf januari 2020 het beheer van de raffinaderij overgenomen en doet dat beheer namens RdK.
2.2
Bij brief van 15 april 2019 (verzoekschrift, prod. 4) heeft Isla aan MCC het volgende geschreven:
“This shall confirm that Refineria Isla Curacao B.V. (“Isla”) has sold to MCC Group N.V. (“MCC”) 300,000 barrels of 380 cst fuel oil (the “Fuel Oil”), located at the Isla refinery. The title to the Fuel Oil is as of this date held by MCC. MCC has the right to assign title to the Fuel Oil to its affiliate MCC Petroleum DMCC. […]”
2.3
Op 19 januari 2021 heeft MCC onder Isla en RdK conservatoir beslag tot afgifte doen leggen
“op de navolgend roerende zaken, t.w. alle olieproducten, opgeslagen in de tanken van de raffinaderij te Emmastad en de oilterminal te Bullenbaai, welke tanken nader geïnventariseerd zullen worden, welke inventarislijst t.z.t. aan de beslagene en de bewaarder betekent zal worden.”.
2.4
In een vonnis in kort geding d.d. 16 maart 2021 van dit gerecht (ECLI:NL:OGEAC:2021:71) tussen MCC als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Isla als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie is in r.o. 4.3-4.5 het volgende overwogen:
“4.3 Isla voert verweer en stelt dat geen sprake kan zijn van een overeenkomst waarbij door Isla 300.000 barrels olie zijn verkocht aan MCC. Allereerst heeft Isla in dat verband aangevoerd dat PDVSA de exclusieve verkoopagent is van de producten van Isla. Eventuele koopovereenkomsten zouden daarom via PDVSA tot stand moeten zijn gekomen en dat is niet aan de orde. Het behoorde, los van de vraag of [naam betrokkene] daadwerkelijk heeft getekend, bovendien niet tot de bevoegdheid van de heer [naam betrokkene] om een dergelijke overeenkomst te tekenen zonder een daaraan ten grondslag liggend bestuursbesluit. Afgezien daarvan blijkt uit de tussen partijen gevoerde correspondentie van ná 15 april 2019 dat is gesproken over betaling middels een letter of credit in verband met toenemende kosten voor het mengen van de olie aan land. Er was op 15 april 2019 dus nog geen overeenkomst tot stand gekomen. Isla heeft bovendien op 21 mei 2019 een e-mail ontvangen van MCC waarin wordt verzocht een concept van de brief van 15 april 2019 te voorzien van het briefhoofd van Isla en ondertekening, waarmee vervolgens zou moeten worden bevestigd dat de heer [naam betrokkene] bestuurder was van Isla en onbeperkt namens Isla mocht handelen. Isla heeft de betreffende conceptbrief niet getekend en ook daaruit blijkt dat geen sprake was van een overeenkomst. Partijen hebben ook niet op een nader moment overeenstemming bereikt over de (wijze van) betaling van de genoemde olie, waardoor evenmin een leveringsverplichting bestaat aan de zijde van Isla. Dat geen sprake is (geweest) van een overeenkomst blijkt ook wel uit het gegeven dat MCC nooit heeft aangesproken of aangemaand ter zake enige niet nakoming van de vermeende koopovereenkomst, waardoor Isla bovendien niet in verzuim kan zijn komen te verkeren, aldus Isla.
4.4.
In reactie op het verweer van Isla heeft MCC naar voren gebracht dat de op 15 april 2019 gedateerde overeenkomst in juni 2019 in Caracas (Venezuela) op het kantoor van PDVSA is getekend. Op dat moment was de heer [naam betrokkene] niet bevoegd, maar aan MCC en haar gemachtigde is een bestuursbesluit getoond waaruit volgde dat hij (met terugwerkende kracht) bevoegd zou zijn. De levering van de olie moet worden gezien als een tegenprestatie voor alle door MCC verrichte werkzaamheden in het kader van de totstandkoming van diverse contracten. Dat PDVSA daaraan uiteindelijk geen gevolg heeft willen geven doet niet af aan het bestaan van de overeenkomst die nu voorligt. Het is gelet op de aard van de overeenkomst volgens MCC overigens ook niet aannemelijk dat MCC bewaarloon zou moeten betalen voor de opgeslagen olie.
4.5
MCC vordert betaling van een geldbedrag en in dat verband dient allereerst te worden onderzocht of de vordering van MCC voldoende aannemelijk is. Deze vordering is gebaseerd op de brief van 15 april 2019. Bij de behandeling van het kort geding is naar voren gekomen dat deze brief in ieder geval niet op 15 april 2019 is getekend. Isla heeft bovendien de (echtheid van de) handtekening van [naam betrokkene] gemotiveerd betwist. Uit de door Isla aangehaalde correspondentie van ná 15 april 2019 volgt verder dat tussen partijen is gesproken over de (wijze van) betaling van de olie. Dat veronderstelt dat ook MCC op dat moment uitging van in ieder geval enige betalingsverplichting, terwijl ook vaststaat dat er niet voor de olie is betaald en MCC zich in dit kort geding op het standpunt heeft gesteld dat dit ook niet zou gaan gebeuren omdat de olie werd ‘gekocht’ in ruil voor de door MCC verrichte werkzaamheden. Daar komt bij dat de in 2.2. aangehaalde overeenkomst niet is getekend door PDVSA, terwijl juist in die overeenkomst is opgenomen dat met de ondertekening daarvan de levering van de 300.000 barrels olie zou plaatsvinden. De niet ondertekende overeenkomst heeft bovendien dezelfde datum als de door MCC verzonden e-mail aan PDVSA waarin wordt verzocht om de brief van 15 april 2019 te voorzien van een briefhoofd en handtekening. Gelet op het voorgaande is in het kader van dit kort geding niet voldoende aannemelijk geworden dat MCC op grond van de brief van 15 april 2019 aanspraak kan maken op vergoeding van de door haar gestelde geleden schade. Voor het antwoord op de vraag of de brief een volwaardige overeenkomst betreft op grond waarvan MCC recht heeft op (de tegenwaarde van) de 300.000 barrels olie is nadere bewijslevering nodig. Daarvoor is in het kader van dit kort geding geen ruimte. Als de overeenkomst komt vast te staan dient vervolgens te worden beoordeeld of MCC over de opgeslagen olie bewaarloon zou moeten betalen en op welk moment de waarde van de olie moet worden bepaald. Het voorgaande betekent dat de vordering van MCC tot betaling van (een voorschot op) een schadevergoeding in dit kort geding zal worden afgewezen.”

3.Het geschil

3.1
MCC verzoekt:
“i. de vordering van MCC op Refineria Isla,RdK en CRU (ieder van hen hoofdelijk) in verband met de beslag- en accessoire kosten en rente voorlopig te begroten op het bedrag ad USD 30.891.094,-.
ii. het aan MCC toe te staan om, met uitvoerbaarverklaring uwer beschikking op de minuut en op alle dagen en uren, ter verzekering van haar hiervoor genoemde vordering conservatoir derdenbeslag te doen leggen en beslag tot afgifte op de op het raffinaderijterrein te Emmastad en oil terminal te Bullenbaai opgeslagen fuel oil en op de zaken (componenten, olieproducten) waaruit de fuel oil door vermenging wordt samengesteld alsmede MCC toe te staan tot het leggen van verhaalsbeslag op alle overige petrochemische producten die eigendom zijn van Isla, RdK en CRUdie op het raffinaderijterrein te Emmastad en de oil terminal te Bullenbaai zijn opgeslagen, opdat zij haar recht op levering geldend kan maken of haar schadevordering bij niet aflevering kan verhalen op Refinaria Isla, RdK en CRU.
iii. te bepalen dat de eis in de hoofdzaak binnen acht (8) weken na het eerst gelegde beslag ingesteld dient te zijn, althans binnen een door uw Gerecht in goede justitie te bepalen termijn.”
3.2
In het licht van de feiten legt MCC aan dit verzoek het volgende ten grondslag. MCC is eigenares van de olie. De olie bevindt zich nog in de raffinaderij. De olie is mogelijkerwijze vermengd met andere olie of moet nog vermengd worden bij aflevering. Dit zou een mede-eigendomsaanspraak van MCC met zich brengen.
Het beslag dat is gelegd op 19 januari 2021, heeft zeker 500.000 vaten fuel getroffen met een waarde van ten minste USD 60 miljoen.
RdK heeft nagelaten conform de wet een derdenverklaring af te leggen binnen vier weken. Dit vormt een onrechtmatige daad jegens MCC als beslaglegger. MCC heeft RdK in verband daarmee aansprakelijk gesteld.
MCC heeft Isla, RdK en CRU erover geïnformeerd dat levering van de olie aan haar nog steeds mogelijk is en hen verzocht tot levering van de olie aan haar over te gaan. Door daaraan geen gevolg te geven, pleegt Isla wanprestatie en handelen RdK en CRU onrechtmatig jegens haar. Ondanks dat MCC tevoren aan CRU en het Land had kenbaar gemaakt dat MCC eigenaar is van de olie en dat die niet aan haar is afgegeven, heeft CRU de olie openbaar verkocht. RdK was de koper en middels de openbare verkoop is de olie door RdK voor een habbekrats gekocht van CRU. Daardoor is MCC definitief benadeeld. De olie althans de componenten waaruit deze is samengesteld bevindt zich nog altijd in de raffinaderij. De olie vertegenwoordigt een waarde van minstens USD 23 miljoen en dient per direct aan MCC te worden geleverd.
MCC heeft dus een vordering op Isla wegens wanprestatie bestaande uit het niet nakomen van de tussen partijen aangegane koopovereenkomst betreffende de olie en het niet uitleveren van de olie aan MCC.
Het onrechtmatig handelen door RdK en CRU heeft ertoe geleid dat MCC de olie niet geleverd heeft gekregen.
RdK heeft jegens MCC onrechtmatig gehandeld door 1) onjuiste informatie te hebben verschaft c.q. niet volledig naar waarheid te hebben verklaard, 2) geen derdenverklaring af te geven in verband met het op 19 januari 2021 gelegde beslag, 3) het kopen van de aan MCC in eigendom toebehorende olie, 4) het ondanks het daarop van de zijde van MCC berustende beslag verkopen van olieproducten die zijn opgeslagen in de raffinaderij en Bullenbaai, 5) het niet leveren aan MCC van de olie.
CRU heeft jegens MCC onrechtmatig gehandeld door 1) onjuiste informatie te hebben verschaft c.q. niet volledig naar waarheid te hebben verklaard omtrent de aanwezigheid van fuel oil in de raffinaderij, 2) de verkoop van de olie zonder met MCC af te rekenen, 3) het niet-leveren van de olie aan MCC.
3.3
RdK en CRU voeren gemotiveerd verweer en concluderen primair tot afwijzing van het verzoek.
3.4
Op de stellingen van partijen, voor zover voor de te nemen beslissing van belang, wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van toestemming tot het leggen van beslag op fuel oil en op componenten en olieproducten.
4.2
Volgens artikel 18c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is MCC gehouden de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig, naar waarheid en in een zo vroeg mogelijk stadium aan te voeren. Gezien de strekking van haar verzoek was MCC op grond van deze bepaling verplicht melding te maken van het vonnis in kort geding van 16 maart 2021 van dit gerecht (geciteerd in r.o. 2). Deze verplichting is zij niet nagekomen. Gezien de beslissing op het verzoek ziet het gerecht er vanaf uit dat verzuim een gevolgtrekking te maken.
4.3
Voor de toewijzing van het verzoek zal in elk geval voldoende aannemelijk moeten zijn dat MCC een vordering heeft op Isla. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
4.4
MCC baseert haar verzoek onder meer op de stelling dat aan haar een partij olie – 300.000 barrels 380 cst fuel oil, waarvan zich nog 200.000 barrels in de raffinaderij zouden bevinden – ter waarde van USD 23.762.380,- (hierna: de olie) in eigendom toebehoort. Daartoe verwijst zij naar de brief gedateerd 15 april 2019 (geciteerd in r.o. 2.1). Haar vordering beloopt dus dat bedrag, maar MCC wenst primair haar (eigendoms)recht op de olie te verzekeren, aldus haar gemachtigden.
4.5
MCC stelt (verzoekschrift, randnummer 1) dat Isla de olie op 15 april 2019 aan haar in eigendom heeft overgedragen als onderdeel van een betaling voor diensten die MCC aan PDVSA heeft verleend en dat Isla zich heeft verplicht om de aan MCC verkochte vaten te leveren aan MCC of aan MCC Petroleum DMCC.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van MCC verklaard dat de hiervoor weergegeven stelling dat de olie aan haar in eigendom is overgedragen als onderdeel van een betaling voor diensten die MCC aan PDVSA heeft verleend, moet worden gecorrigeerd en dat er een koopovereenkomst is geweest. Dat – die correctie – is in tegenspraak met het standpunt van MCC in de kortgedingprocedure waarin het vonnis van 16 maart 2021 is uitgesproken. Daarin heeft MCC immers naar voren gebracht:
“De levering van de olie moet worden gezien als een tegenprestatie voor alle door MCC verrichte werkzaamheden in het kader van de totstandkoming van diverse contracten.”,
zoals verwoord in dat vonnis, r.o. 4.3. Deze kennelijke onduidelijkheid aan de zijde van MCC omrent de wijze waarop zij de gestelde eigendom van de olie heeft verkregen, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar stelling met betrekking tot die eigendom.
4.6
Aan het genoemde vonnis in kort geding ontleent het gerecht eveneens het volgende. De brief gedateerd 15 april 2019 (r.o. 2.1), is in elk geval niet geschreven op 15 april 2019, zo is bij de behandeling van het kort geding naar voren gekomen, en de op 15 april 2019 gedateerde overeenkomst is in juni 2019 in Caracas (Venezuela) op het kantoor van PDVSA getekend, zo heeft MCC naar voren gebracht. Ten aanzien van de overeenkomst bestond, zo blijkt uit het vonnis (r.o. 4.3) discussie tussen MCC en Isla of deze (kennelijk namens Isla) is ondertekend door een daartoe bevoegde persoon. Die koopovereenkomst is niet overgelegd en daarover beschikten de gemachtigden van MCC tijdens de mondelinge behandeling ook niet.
4.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van RdK en CRU herhaaldelijk uitdrukkelijk naar het meergenoemde kortgedingvonnis van 16 maart 2021 verwezen. De gemachtigden van MCC zijn op dat kortgedingvonnis niet inhoudelijk ingegaan. Daardoor heeft MCC al hetgeen daarin is overwogen onbesproken gelaten.
4.8
Het feit dat de brief gedateerd 15 april 2019 in elk geval niet is geschreven op 15 april 2019, maakt dat zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet als juist kan worden aanvaard de stelling van MCC (verzoekschrift, randnummer 2) dat zij vanaf 15 april 2019, nadat de olie constituto possessorio is geleverd aan MCC, de eigenaar is geworden van de olie. Dat MCC anderszins, al dan niet op een andere datum, door levering eigenaar is geworden van de olie, is gesteld noch gebleken.
4.9
Op grond van het bovenstaande vormt de brief gedateerd 15 april 2019, mede gezien de discussie omtrent de koopovereenkomst die MCC en Isla in het kader van de behandeling van het kort geding hebben gevoerd, onvoldoende basis om te kunnen concluderen tot het bestaan van een vordering van MCC als door haar gesteld of zelfs maar tot de aannemelijkheid daarvan. MCC heeft haar verzoek dus onvoldoende onderbouwd.
4.1
Niet behoeft te worden ingegaan op hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht, onder meer niet op hetgeen MCC heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat RdK en CRU onrechtmatig hebben gehandeld jegens haar, aangezien dat niet tot een andere beslissing kan leiden.
4.11
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.12
MCC zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van RdK en CRU en tot aan deze beschikking begroot op NAf 6.000,- (1 punt, tarief 11) wegens salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het gerecht:
wijst het verzoek af;
veroordeelt MCC in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van RdK en CRU en tot aan deze beschikking bepaald op NAf 6.000,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. O. Nijhuis, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 11 augustus 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.