ECLI:NL:OGEAC:2022:200

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
CUR202201868
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van uitlatingen door een bestuurslid van de Algemene Bond van Overheids- en Overig Personeel

In deze zaak heeft de Algemene Bond van Overheids- en Overig Personeel (ABVO) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die als reclasseringsambtenaar en voormalig bestuurslid van de ABVO betrokken is. De gedaagde heeft in een persverklaring uitlatingen gedaan over de geldigheid van bestuursverkiezingen binnen de ABVO, waarbij zij stelde dat leden van andere eilanden onterecht stemrecht hadden. ABVO vorderde in kort geding dat de gedaagde zich zou onthouden van smadelijke of lasterlijke uitlatingen en rectificatie van haar persverklaring zou geven. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, maar er werd geen minnelijke regeling bereikt. Het gerecht heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de gedaagde niet evident onjuist zijn en dat ABVO onvoldoende heeft aangetoond dat de gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige uitlatingen. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde recht heeft op vrijheid van meningsuiting en dat de vorderingen van ABVO moeten worden afgewezen. ABVO is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202201868
Vonnis in kort geding d.d. 29 juni 2022
inzake
de vereniging ALGEMENE BOND VAN OVERHEIDS- EN OVERIG PERSONEEL (ABVO),
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. J.A.M. Jansen/N.A.A. Montroos/E. Bokkes,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mrs. B.L.J. Zending/M. Steward
Partijen zullen hierna ABVO en [gedaagde] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
ABVO heeft op 13 mei 2022 een verzoekschrift met de daarbij gevoegde producties 1 t/m 10 ingediend. Bij e-mail van mr. Jansen van 27 mei 2022 zijn namens ABVO nog aanvullende producties 11 en 12 ingediend. Daags voor de zitting hebben beide partijen grote hoeveelheden grotendeels ongeordende en ongenummerde (nadere) producties ingediend, resp. geprobeerd in te dienen via “We Transfer”. Hierop is alleen acht geslagen voor zover ter zitting in hardcopy overgelegd en voor zover daarnaar specifiek is verwezen ter onderbouwing van ter zitting of bij verzoekschrift concreet gestelde feiten of ingenomen stellingen. Voor zover partijen beeld- en/of geluidsopnamen hadden toegestuurd, is hiervan geen kennis genomen nu deze niet ter zitting zijn afgespeeld en daar ook geen gelegenheid voor is gevraagd. Op 1 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens ABVO verschenen daar [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], en [naam 6] en per videoverbinding ook [naam 7], [naam 8] en [naam 9], bijgestaan door mrs. Jansen en Bokkes voornoemd. [gedaagde] verscheen in persoon, bijgestaan door mr. Zending voornoemd. Namens beide partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd.
1.2.
Aan het slot van de mondelinge behandeling zijn partijen overeen gekomen de zaak aan te houden om met elkaar in overleg te treden om te bezien of een minnelijke regeling kon worden bereikt. Blijkens een e-mailbericht van mr. Zending van 15 juni 2022 is deze niet bereikt, waarna vonnis (nader) is bepaald op vandaag.

2.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten
:
2.1. [
Gedaagde], als reclasseringsambtenaar ABVO-lid en tot voor kort actief lid van de bond, is in juni 2021 gekozen tot bestuurslid van ABVO, maar heeft zich nadien op het standpunt gesteld dat deze verkiezingen – en alle andere (bestuurs)verkiezingen gehouden sinds de staatkundige hervorming van 10-10-10 – ongeldig waren, omdat ook in Sint Maarten en op Bonaire woonachtige leden van ABVO bij deze verkiezingen hun stem hebben kunnen uitbrengen. Op deze eilanden bestaan aparte ABVO-bonden, opgericht op 6 oktober 2010 resp. 24 oktober 2011. ABVO stelt zich op het standpunt dat daar woonachtige leden wel stemrecht voor de verkiezingen van het (hoofd)bestuur hebben. Dit verschil van inzicht is tussen partijen niet opgelost. [gedaagde] is niet tot het bestuur toegetreden.
2.2. [
gedaagde] heeft op 23 april 2022 de volgende persverklaring doen uitgaan:
2.3.
ABVO heeft hierop gereageerd door eveneens een persverklaring te doen uitgaan:
2.4. [
Gedaagde] heeft geen gevolg gegeven aan de hierin, en in een gelijktijdige sommatie verstuurd door de advocaten van ABVO, opgenomen uitnodiging om haar uitlatingen in haar eigen persbericht te rectificeren. Zij heeft ook nadien in het openbaar, in radio- en televisie-interviews, in haar mening en uitlatingen volhard.

3.Het geschil

3.1.
ABVO vordert, samengevat,
a. om [gedaagde] te bevelen zich te onthouden van smadelijke of lasterlijke en/of onnodig grievende uitlatingen jegens ABVO in het openbaar, in het bijzonder zoals geuit in haar persbericht, op straffe van dwangsommen, en voorts :
3.2.
ABVO legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de uitlatingen van [gedaagde] in haar persbericht feitelijke grondslag missen en dat [gedaagde] met haar loze stellingen de eer en goede naam van ABVO aantast. [gedaagde] maakt zich schuldig aan smaad en laster, hetgeen een onrechtmatige daad van [gedaagde] oplevert.
3.3. [
gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ABVO heeft bij inleidend verzoekschrift zich weliswaar op het standpunt gesteld dat het standpunt van [gedaagde] dat de verkiezingen in strijd met de statuten zijn gehouden onjuist is, maar zij heeft dit tegenover de gemotiveerde kritiek van [gedaagde] slechts summier en op deels niet, althans niet zonder nadere toelichting, die ook ter zitting onvoldoende is gegeven, te volgen wijze toegelicht, zoals door introductie van het begrip “overkoepelend orgaan“ en zonder de precieze verhouding tussen ABVO en haar leden, de ABVO-bonden in Sint Maarten en op Bonaire – kennelijk afzonderlijke verenigingen naar de desbetreffende rechtsstelsels – en de leden daarvan, een eventueel overkoepelend orgaan en taak en positie van de kennelijk, naast de overige 9 bestuursleden in het bestuur van ABVO aanwezige secretaris voor Bonairiaanse resp. Sint Maartense aangelegenheden, en hun positie in verband met de verkiezingen, weer te geven. Ook de door ABVO overgelegde brief van 31 augustus 2021 van notaris [naam 12] mist de nodige volledigheid en precisie en bevat kennelijk onjuiste, althans niet te volgen verwijzingen naar statuten en/of huishoudelijke reglement en/of kiesreglement of ander regeling (van welke rechtspersoon dan ook). [gedaagde] heeft daar ter zitting bovendien het nodige tegenover gesteld ter toelichting van haar mening, zoals dat de statuten voorschrijven dat de verkiezingen moeten plaatsvinden voor alle 11 bestuursleden (tegelijk) en toegelicht dat, mede gezien het bestaan van afzonderlijke ABVO-bonden in Sint Maarten en op Bonaire, afzonderlijke verenigingen met eigen leden, sinds 10-10-10 ABVO in feite de ambtenarenvakbond voor alleen Curaçao is (zij heeft het ook consequent over ABVO Kòrsou). Daarnaast blijkt misverstand tussen partijen te bestaan of het alleen gaat om leden van ABVO in Sint Maarten en op Bonaire die al lid waren van de bond voordat op deze eilanden sprake was van aparte ABVO-bonden, of ook mensen daar die nadien ABVO-lid zijn geworden.
4.2.
Het gerecht begrijpt, dat over dit (verenigingsrechtelijke) meningsverschil sinds de verkiezingen van juni 2021 wel tussen partijen nader is gesproken - en kennelijk is dit ook aan een (interne ) disciplinaire commissie voorgelegd - , maar dat dit nog niet is opgelost, niet voor de (algemene) ledenvergadering van ABVO is geagendeerd of daarin is besproken en niet aan de onafhankelijke rechter is voorgelegd. Voor het overige is het partijdebat in deze procedure onvoldoende gericht geweest op dit achterliggende meningsverschil en de feiten in verband met en volgend op de bestuursverkiezing van 2021, waaromtrent niets is gesteld. Dit betekent dat in deze procedure geen oordeel kan worden gegeven over wie het gelijk terzake van dit (hoofdzakelijk juridische) meningsverschil aan haar zijde heeft, ook niet voorlopig. ABVO heeft daar ook geen vordering over ingesteld. Het ligt op de weg van partijen dit zo nodig in een (bodem)procedure aan de orde te stellen. Voor dit kort geding betekent dit, dat er niet van kan worden uitgegaan dat de mening van [gedaagde] (evident) onjuist is. Voor de goede orde merkt het gerecht op dat dit niet betekent dat op voorhand vaststaat dat [gedaagde]’s mening juist is. Het ligt, als gezegd, op de weg van partijen dit in een bodemprocedure aan de rechter voor te leggen. Zolang het verschil van mening bestaat, wordt het openlijk uiten door [gedaagde] van haar mening beschermd door het ook in artikel lid 10 lid 1 EVRM verankerde grondrecht van vrije meningsuiting, dat slechts kan worden beperkt, indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM).
4.3.
Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Dat kan het geval zijn indien het recht aan de zijde van ABVO op bescherming van haar eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer – voor zover daar bij een rechtspersoon als ABVO sprake kan zijn – zodanig is geschonden, dat bij belangenafweging het grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting hiervoor moet wijken. Het is hierop dat ABVO in dit geding een beroep doet. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. Daartoe behoren behalve de inhoud ook de inkleding en context van de uitlatingen.
4.4.
In haar persverklaring, waartegen ABVO zich in dit kort geding richt, stelt [gedaagde], zakelijk weergegeven, twee kwesties aan de orde:
a. dat de achtereenvolgende ABVO-besturen sinds 10-10-10 bestuursverkiezingen op onrechtmatige wijze hebben georganiseerd door de leden in Sint Maarten en op Bonaire (van de ABVO-bonden op die eilanden) te laten meestemmen, en
b. dat zij wordt tegengewerkt in haar pogingen om deze kwestie in de algemene ledenvergadering van de vereniging aan de orde te stellen.
Hierboven onder 4.2. is reeds geoordeeld, dat thans niet kan worden geoordeeld dat de uitlating onder a. (evident) onjuist is.
4.5.
Tegen de zojuist onder b. bedoelde uitlating richt ABVO zich niet met zo veel woorden. Blijkens het verzoekschrift en de door haar zelf uitgegeven, hierboven onder 2.3. weergegeven, persverklaring zit ABVO met name dwars – en daarom meent zij dat sprake is van smaad of laster – dat [gedaagde] in de derde, vierde en vijfde volzin van de voorlaatste alinea van haar persverklaring
(“Miembronan mester…miembronan”) toevoegt, samengevat, dat de leden moeten weten van de financiële nadelen voor het fonds, dat gelden die bestemd zijn voor het welzijn van de leden worden misbruikt in een selecte groep en dat het lid contributie betaalt en er structuren worden gecreëerd om met het geld van de leden te doen en laten wat men wil.
4.6.
Deze uitlatingen zijn ongelukkig omdat hierin de suggestie besloten ligt dat overigens niet met name genoemde personen zich schuldig zouden maken aan onoirbare praktijken, waar die ook uit bestaan. Aan ABVO kan bovendien worden toegegeven dat deze uitlatingen feitelijke grondslag missen, althans niet volgen uit hetgeen [gedaagde] overigens in haar persverklaring aan de orde heeft gesteld (dit stukje van haar persverklaring lijkt zelfs volledig uit de lucht komen te vallen). Deze uitlatingen zijn echter te ongericht en te weinig concreet en hebben, mede gezien het feit dat [gedaagde] direct daarna, in de slotzin van haar persverklaring, weer terugkeert naar een van de twee centrale thema’s van haar verklaring, te weten dat de kwestie in een algemene ledenvergadering aan de orde behoort te worden gesteld, in de context van de gehele persverklaring bezien te weinig zelfstandige betekenis om als smaad of laster jegens ABVO te worden aangemerkt of dat kan worden gezegd dat ABVO daardoor (ernstige) imago-/reputatieschade lijdt, zoals in het verzoekschrift wordt betoogd. De gemiddelde lezer zal dit onderdeel als niet meer dan stemmingmakerij voor kennisgeving aannemen. Dat ABVO - als grootste en gevestigde ambtenarenvakbond – hierdoor, als gevolg van opzeggingen en minder nieuwe lidmaatschappen, inkomsten derft, zoals in het verzoekschrift wordt betoogd, lijkt voorshands schromelijk overdreven.
4.7.
Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht, dat zij wel degelijk concrete aanleiding heeft om aan een juiste gang van zaken binnen ABVO met betrekking tot een aantal financiële kwesties (zoals verliezen, schuldpositie, reis- en organisatiekosten) te twijfelen, zoals zij dat in het verleden ook geuit heeft. Wat daar verder van zij, deze kwesties zijn in de persverklaring waartegen de vorderingen van ABVO zich richten niet aan de orde gesteld en hierop is het partijdebat evenmin gericht geweest, zodat dit verder, gezien hetgeen zojuist onder 4.6. is overwogen, in het midden kan blijven.
4.8.
Bij de belangenafweging betrekt het gerecht voorts, dat ABVO zelf in niet mis te verstane bewoordingen al publiekelijk afstand heeft genomen van de uitlatingen van [gedaagde] in haar eigen persverklaring en dat ABVO als grote organisatie geacht moet worden wel tegen een stootje te kunnen en kritiek moet kunnen dulden. Alles wegende, acht het gerecht de inhoud van de persverklaring van [gedaagde] niet onrechtmatig, zodat de gevorderde rectificatie daarvan moet worden afgewezen.
4.9.
Wat ABVO, naast het hiervoor onder 4.5. bedoelde, blijkens het verzoekschrift ook dwarszit, is dat [gedaagde] na de persverklaring van ABVO en sommatie door ABVO’s advocaten is doorgegaan met de openbaarheid zoeken om haar mening uit te dragen, door middel van radio- en televisie-interviews. Kennelijk hierom wordt in de onder b. gevorderde rectificatie gesteld dat [gedaagde] (zou moeten bekend maken dat zij)
herhaaldelijkde goede naam van ABVO publiekelijk heeft aangetast en hierop is de vordering onder a. toegesneden, voor zover daarin wordt gevorderd dat [gedaagde] zich met onmiddellijke ingang dient te onthouden van smadelijke of lasterlijke en/of onnodig grievende uitlatingen jegens ABVO in het openbaar op
social media, in de pers etc. Deze laatste vordering is echter te algemeen om voor toewijzing in aanmerking te komen (zonder dat op voorhand duidelijk is welke uitlating het precies betreft en of deze een beperking van het grondrecht van vrije meningsuiting rechtvaardigt), mede gelet op het feit dat tot nu toe nog niet is gebleken van smadelijke, lasterlijke of onnodig grievende uitlatingen van [gedaagde]. Op dit laatste stuit de vordering ook af voor het overige, te weten waar deze wordt beperkt tot uitlatingen als in het persbericht, af. Het gerecht tekent hierbij aan, dat niet uitgesloten is dat ook daar waar, zoals hierboven onder 4.6. overwogen, sprake is van niet geconcretiseerde en anonieme beschuldigingen van onoirbare praktijken, of de suggestie daarvan, de herhaling hiervan, ook al is het slechts bij wijze van stemmingmakerij, op een gegeven moment als onrechtmatig kan worden bestempeld en niet langer beschermd wordt door het grondrecht van vrije meningsuiting. ABVO heeft in dit geding echter niet aangetoond dat deze grens thans is overschreden. Zij heeft ook niet gesteld welke de gewraakte uitlatingen van [gedaagde] in deze televisie- en radio-interviews precies zijn geweest.
4.10.
De vorderingen moeten dus worden afgewezen. ABVO zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op NAf 1.500,00 voor salaris van haar gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt ABVO in de proceskosten, aan de zijde van de [gedaagde] tot op heden begroot op NAf 1.500,00;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. van Leeuwen, rechter, en op 29 juni 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.