ECLI:NL:OGEAC:2022:19

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
CUR202103917
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderhandse verkoop van beslagen onroerende zaak

In deze zaak heeft verzoekster, wonende in Curaçao, op 16 januari 2020 conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak die in eigendom toebehoort aan verweerder. Dit beslag volgde op een vonnis van 12 juli 2021, waarin verweerder werd veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan verzoekster. Verzoekster heeft de wens geuit om het onroerend goed middels onderhandse verkoop in eigendom te verkrijgen en heeft daartoe een verzoek ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 december 2021 zijn de partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht.

Belanghebbende 2 verzet zich tegen het verzoek van verzoekster en stelt dat de onroerende zaak op een manier moet worden verkocht die de hoogst mogelijke opbrengst garandeert. Hij heeft zelfs aangegeven zelf geïnteresseerd te zijn in de aankoop van het onroerend goed voor een hoger bedrag. Het gerecht heeft vastgesteld dat verzoekster een onjuiste procedure heeft gekozen, aangezien de wet geen mogelijkheid biedt voor onderhandse verkoop van een beslagen onroerende zaak zonder toestemming van de rechter. Het verzoek van verzoekster is daarom niet toewijsbaar.

Desondanks heeft de gemachtigde van verzoekster verzocht om de mogelijkheid om haar verzoek te wijzigen, wat door het gerecht is gehonoreerd. De zaak zal worden verwezen naar een rol voor akte wijziging verzoek en oproeping van de betrokken partijen. Het gerecht heeft ook verduidelijkt dat verzoekster niet als eerste uit de opbrengst van de executoriale verkoop zal worden voldaan, zoals zij ten onrechte had aangenomen. De beslissing van het gerecht houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR202103917
Beschikking d.d. 20 januari 2022
Inzake
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.S.M. Moeniralam,
tegen
[VERWEERDER],
ingeschreven in het bevolkingsregister van Curaçao,
verweerder,
niet verschenen,
en
[BELANGHEBBENDE 1],
(kennelijk) wonende in België,
belanghebbende,
gemachtigde: mr. R.S.M. Moeniralam,
en
[BELANGHEBBENDE 2],
wonende in Curaçao,
belanghebbende,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna met hun respectieve achternamen worden aangeduid.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 7 december 2021 met producties;
- de mondelinge behandeling op 21 december 2021, alwaar zijn verschenen [verzoekster], bijgestaan door haar gemachtigde, laatstgenoemde ook in haar hoedanigheid van gemachtigde van [belanghebbende 1], en [belanghebbende 2]. Allen hebben het woord gevoerd en vragen van de rechter beantwoord.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 16 januari 2020 heeft [verzoekster] ten laste van [verweerder] conservatoir beslag gelegd op de hem in eigendom toebehorende onroerende zaak, bestaande uit een perceel grond, gelegen in het tweede District van Curaçao, kadastraal bekend als [nummers], ingeschreven in register [nummer] , met het daarop gebouwde, plaatselijk bekend als [het onroerend goed] (hierna: het onroerend goed).
2.2
Bij vonnis van 12 juli 2021 heeft dit gerecht [verweerder] veroordeeld tot betaling aan [verzoekster] van bedragen van € 277.500,-, € 15.000,-, NAf 77.500,-, € 59.500,-, € 6.200,-, € 99.500,-, althans – wat betreft de bedragen in euro’s – de tegenwaarde daarvan in Nederlands-Antilliaanse courant, al die bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van bedragen van NAf 3.593,70 en NAf 21.897,69. Dat vonnis is onherroepelijk geworden en op 25 augustus 2021 aan [verweerder] betekend.
2.3
Volgens een aantekening in de registers is het onroerend goed bezwaard met een hypotheek ten behoeve van Rbtt Bank N.V. ten laste van [naam 1]. [verzoekster] heeft notaris [naam 2] verzocht om doorhaling daarvan.
2.4
Op het onroerend goed ligt beslag niet alleen ten behoeve van [verzoekster], maar ook ten behoeve van [belanghebbende 1] en Triple A Attorneys.

3.Het geschil

3.1 [
verzoekster] verzoekt het gerecht – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad
- te verklaren dat [verzoekster] het onroerend goed middels onderhandse verkoop in eigendom verkrijgt;
- om over te gaan tot vervangende toestemming voor de koop en levering van het onroerend goed aan [verzoekster];
- [ verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
In het licht van de feiten legt zij daaraan het volgende ten grondslag. [verzoekster] was in het verleden goed bevriend met [verweerder] en zijn echtgenote. [verzoekster] heeft op enig moment gelden geleend aan [verweerder] ten einde hem in staat te stellen de onroerende zaak te kopen op een veiling. Daarnaast heeft zij [verweerder] geholpen met het opknappen van het onroerend goed, zodat dat weer enigszins bewoonbaar werd. [verzoekster] wenst het onroerend goed voor eigen gebruik te kopen. Zij heeft een onafhankelijke taxateur in de arm genomen, die de executiewaarde van het onroerend goed heeft getaxeerd op een bedrag van NAf 350.000,-. [verzoekster] wenst het onroerend goed te kopen omdat zij gebaat is bij een zo hoog mogelijke opbrengst, omdat de kosten van een executieveiling zeer hoog zijn en omdat niet aannemelijk is dat het onroerend goed bij een executieveiling meer zal opbrengen.
3.3
Productie 7 bij het inleidend verzoekschrift is een verklaring van 25 oktober 2021 van [belanghebbende 1], waarin staat dat hij akkoord is met de verkoop van de onroerende zaak aan [verzoekster].
3.4 [
belanghebbende 2] verzet zich tegen de toewijzing van het verzoek.
3.5
Daartoe voert [belanghebbende 2] als verweer aan dat [verzoekster] een onjuiste procedure heeft gekozen die niet tot het door haar gewenste resultaat kan leiden. Voorts voert hij aan dat het onroerend goed moet worden verkocht op een wijze die de hoogst mogelijke opbrengst garandeert en dat dat met een onderhandse verkoop aan [verzoekster] niet het geval is. Zo zou hijzelf het onroerend goed wel tegen NAf 396.000,- willen kopen.
3.6
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover voor de te nemen beslissing van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De gemachtigde van [verzoekster] heeft op 3 januari 2022 een e-mail aan het gerecht gestuurd (zonder deze tevens cc te sturen aan belanghebbenden). Omdat toen de mondelinge behandeling reeds was gesloten en de zaak voor beschikking stond, zal daarop geen acht worden geslagen.
4.2 [
verzoekster] heeft in haar inleidend verzoekschrift [belanghebbende 2] als belanghebbende aangeduid. Volgens de registratie bij het Kadaster is het beslag echter niet ten behoeve van [belanghebbende 2] gelegd maar ten behoeve van Triple A Attorneys (hierna: Triple A Attorneys), kennelijk het kantoor waar [belanghebbende 2] werkzaam is als advocaat.
4.3
Productie 9 bij het inleidend verzoekschrift is een koopovereenkomst, waarbij [verweerder] het onroerend goed verkoopt aan [verzoekster] tegen een koopprijs van NAf 395.000,-, welke koopovereenkomst wel is ondertekend door [verzoekster] maar niet door [verweerder]. [verzoekster] wenst het onroerend goed dus te kopen tegen een koopprijs van NAf 395.000,- en aldus wordt het verzoek van [verzoekster] dan ook begrepen en zal het worden beoordeeld. Voor de uitkomst van deze procedure maakt dat echter geen verschil, zoals uit het navolgende zal blijken.
4.4 [
verzoekster] heeft conservatoir beslag gelegd op het onroerend goed, welk beslag is overgegaan in de executoriale fase doordat [verzoekster] een executoriale titel heeft verkregen die voor tenuitvoerlegging vatbaar is (artikel 704 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat beslag is thans dan ook een executoriaal beslag.
4.5
Ingevolge de artikelen 458, 463 en 519 Rv wordt een beslagen onroerende zaak door de eerste beslaglegger in het openbaar verkocht. Die openbare verkoop vindt plaats ten overstaan van een notaris (artikel 514 Rv).
4.6 [
verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij notaris [naam 3] heeft aangezocht in verband met de doorhaling van de hypotheek ten behoeve van Rbtt Bank N.V. en in verband met het passeren van de transportakte betreffende de levering van het onroerend goed door [verweerder] aan haar. Daarmee is notaris [naam 3] niet een notaris als bedoeld in artikel 514 Rv., nu hij niet de bevoegde notaris is ten overstaan van wie de openbare verkoop zal plaatsvinden en niet is gesteld of gebleken dat notaris [naam 2] reeds in het proces-verbaal van inbeslagneming dan wel bij exploot aan [verweerder] als geëxecuteerde als zodanig is aangewezen.
4.7
Volgens de wet (artikel 3:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) en 548 Rv) is beslagexecutie niet mogelijk door middel van onderhandse verkoop van de beslagen onroerende zaak, anders dan, met toestemming van de rechter, in het geval van executie door de hypotheekhouder. Daarvan is in dit geval geen sprake.
4.8 [
verzoekster] heeft ter zake de executie dus een onjuiste procedure gekozen. Zij verkeerde kennelijk in de onjuiste veronderstelling dat in onderhavige zaak een onderhandse verkoop aan haar tot de mogelijkheden behoort.
4.9
Nu de wet niet de mogelijkheid van een onderhandse beslagexecutie kent, ontbeert het verzoek van [verzoekster] elke wettelijke grondslag, zodat haar verzoek niet toewijsbaar is.
4.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoekster] verzocht in de gelegenheid te worden gesteld haar verzoek te wijzigen ingeval het in het inleidend verzoekschrift geformuleerde verzoek niet toewijsbaar zou zijn. Dat gewijzigde verzoek, zo heeft zij toegelicht, zou dan strekken tot een veroordeling van [verweerder] om medewerking te verlenen aan de verkoop.
4.11
Daaromtrent wordt overwogen dat onderhandse niet-executoriale verkoop met instemming van alle belanghebbenden (dat zijn in het onderhavige geval [verzoekster] zelf, [verweerder], [belanghebbende 1] en Triple A Attorneys) mogelijk is en dat in uitzonderlijke omstandigheden niet is uitgesloten dat de rechter een belanghebbende verplicht daaraan mee te werken (zie Asser procesrecht/Steneker 5 2019/614, met verwijzing naar Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Wijziging Rv, Wet RO en Fw 1992, p. 194 (onder 4), 196 (onder 4) en 196-197).
4.12
Het bovenbedoelde (r.ov. 4.10) voorwaardelijke verzoek van [verzoekster] zal worden gehonoreerd. De onderhavige procedure is een zogenaamde EJ-zaak, die zou eindigen met een beschikking. Door de wijziging van het verzoek in de zin als door de gemachtigde van [verzoekster] is toegelicht, zal de procedure een zogenaamde AR-zaak worden. De zaak zal daarom worden verwezen naar de na te noemen AR-rol, waartegen [verzoekster], met betekening van haar inleidend verzoekschrift en akte wijziging verzoek, [verweerder] alsmede [belanghebbende 1] en Triple A Attorneys als gedaagde zal dienen op te roepen. Gezien het feit dat, naar het gerecht begrijpt, [verweerder] en [belanghebbende 1] niet in Curaçao woonachtig zijn, zal de zaak worden verwezen naar een AR-rol op een zodanige datum dat de wettelijke oproepingstermijn in acht genomen zal kunnen worden.
4.13
Ten overvloede wordt nog overwogen, ter voorlichting aan [verzoekster] en [belanghebbende 1], dat, anders dan hun gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling stelde en waarin zij met veel overtuiging volhardde, onjuist is de opvatting dat [verzoekster] bij executoriale verkoop van de beslagen onroerende zaak als eerste uit de opbrengst zal worden voldaan. Dit volgt uit artikel 3:277 lid 1 BW, dat luidt als volgt:
“Schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.”
4.14
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het gerecht:
verwijst de zaak naar de rol van 23 mei 2022 voor akte wijziging verzoek aan de zijde van [verzoekster] en oproeping van [verweerder], [belanghebbende 1] en Triple A Attorneys als gedaagden als overwogen in r.ov. 4.12;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. O. Nijhuis, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 20 januari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.