ECLI:NL:OGEAC:2022:184

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
CUR202202242
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieuvervuiling en luchtkwaliteitsnormen in Curaçao: kort geding tegen het Land Curaçao

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderden eisers, waaronder de stichting Foundation Clean Air Everywhere, in kort geding een bevel aan het Land Curaçao om zich te onthouden van handelingen die in strijd zijn met de luchtkwaliteitsnormen. De eisers, die zich inzetten voor het verbeteren van de luchtkwaliteit in Curaçao, vreesden dat het Land niet zou voldoen aan de veroordeling uit een eerder bodemvonnis. Dit bodemvonnis had het Land veroordeeld om te zorgen voor de naleving van luchtkwaliteitsnormen voor zwaveldioxide en fijnstof, conform de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De eisers stelden dat de ministeriële regeling die het Land had vastgesteld, niet voldeed aan de vereisten van een deugdelijk normenstelsel en dat deze regeling niet voldoende bescherming bood tegen luchtvervuiling.

Het Gerecht oordeelde dat de eisers voldoende spoedeisend belang hadden bij hun vorderingen, gezien de mogelijkheid dat de raffinaderij, die voorheen verantwoordelijk was voor de meeste luchtverontreiniging, weer operationeel zou worden. Het Gerecht bevestigde dat het Land niet kon volstaan met de normen in de ministeriële regeling en dat het zich moest onthouden van handelingen die in strijd waren met de WHO-normen. Het vonnis benadrukte dat de luchtkwaliteit benedenwinds de raffinaderij jarenlang zwaar vervuild was geweest en dat het Land onvoldoende had gedaan om de gezondheid van de bewoners te beschermen. Het Gerecht wees de vorderingen van de eisers af die betrekking hadden op het opleggen van een dwangsom en het nemen van aanvullende maatregelen, maar bevestigde dat het Land zich moest houden aan de eerder uitgesproken veroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. P.E. de Kort op 19 juli 2022, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten werden aan het Land opgelegd, aangezien het als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202202242
Vonnis in kort geding d.d. 19 juli 2022

1.de stichting FOUNDATION CLEAN AIR EVERYWHERE,

gevestigd in Curaçao, en
[EISERS 2 TOT EN MET 40], allen wonend in Curaçao,
eisers in kort geding,
gemachtigden: mrs. N.A.A. Montroos en E. Bokkes,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,zetelend in Curaçao,
gedaagde in kort geding (hierna: ‘het Land’),
gemachtigden: mrs. L.M. Virginia en P. Blom.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties 1 t/m 15 van 6 juni 2022;
  • het oproepingsexploot van 9 juni 2022;
  • de producties 16 t/m 21 van eisers van 11 juli 2022;
  • de producties 1 t/m 4 van het Land van 11 juli 2022;
  • de mondelinge behandeling op 12 juli 2022 en de pleitnota’s van partijen.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Eiseres sub 1 stelt zich ten doel een bijdrage te leveren aan het oplossen, terugdringen en voorkomen van milieuproblemen te Curaçao, onder meer met betrekking tot de luchtkwaliteit. De overige eisers zijn woonachtig in Curaçao in het gebied benedenwinds de raffinaderij aan het Schottegat.
2.2.
Refineria di Kòrsou N.V. (RdK) is eigenaar van de raffinaderij. Het Land is enig aandeelhouder van RdK.
2.3.
In 2017 is door eiseres sub 1 en een aantal van de andere eisers een bodemprocedure tegen het Land gevoerd met als inzet dat het Land zijn inwoners beschermt tegen ontoelaatbare milieuvervuiling door handhavend op te treden. Deze procedure heeft geleid tot het vonnis van dit gerecht van 26 augustus 2019 (ECLI:NL:OGEAC:2019:172), waarin het gerecht (onder meer):
  • voor recht heeft verklaard dat het Land ter zake van de luchtkwaliteit in het gebied benedenwinds het Schottegat onrechtmatig jegens de stichting en 28 andere personen heeft gehandeld door wat betreft de mate van luchtverontreiniging geen deugdelijk normenstelsel vast te stellen, door effectieve maatregelen gericht op bescherming van het privéleven en de woonomgeving achterwege te laten en door onvoldoende informatie te verstrekken over de luchtverontreiniging en de risico’s daarvan;
  • het Land heeft veroordeeld om ervoor zorg te dragen dat vanaf 1 september 2020 ter plaatse van het meetstation Kas Chikitu geen overschrijding plaatsvindt van de luchtkwaliteitsnormen voor zwaveldioxide en fijnstof zoals vastgelegd in de WHO-guidelines als vermeld in productie 7F bij verzoekschrift, althans geen overschrijding plaatsvindt van door het Land vast te stellen en op deugdelijke wijze bekend te maken alternatieve normen voor zwaveldioxide en fijnstof.
2.4.
Bij vonnis van 1 juni 2021 van het hof is de uitspraak van het gerecht bevestigd (ECLI:NL:OGHACMB:2021:167).
2.5.
Per 1 september 2020 is in werking getreden de
Ministeriële Regeling met algemene werking tot het vaststellen van regels met betrekking tot de welstandcriteria voor luchtkwaliteit ter uitvoering van artikel 2, tweede lid van de Landsverordening Openbare Orde(hierna: ‘de Regeling’).
2.6.
In de Regeling zijn grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2) en fijnstof (PM10) vastgesteld voor het meetpunt Kas Chikitu in het woongebied Wishi-Marchena. Het gaat om normen per 2020, 2025 en 2035. Deze normen zijn opgenomen in onderstaande tabel, naast de internationale normen van de World Health Organization (WHO) en de Europese normen.
Curaçao 2020
Curaçao 2025
Curaçao 2035
WHO 2005
WHO 2021
Europa
Zwaveldioxide
SO2 (per uur)
-
350 µg/m3
350 µg/m3
-
-
350 µg/m3
SO2 (per dag)
-
125 µg/m3
125 µg/m3
20 µg/m3
40 µg/m3
125 µg/m3
SO2 (per jaar)
80 µg/m3
50 µg/m3
20 µg/m3
-
-
-
Fijnstof
PM10 (per uur)
-
-
-
-
-
-
PM10 (per dag)
-
-
50 µg/m3
50 µg/m3
45 µg/m3
50 µg/m3
PM10 (per jaar)
40 µg/m3
40 µg/m3
20 µg/m3
20 µg/m3
15 µg/m3
40 µg/m3
2.7.
De exploitatie van de raffinaderij door Isla/PdVSA is eind 2019 geëindigd. Sinds 2019 is de raffinaderij niet meer in bedrijf.
2.8.
Na eerder vastgelopen onderhandelingen met andere gegadigden, worden door RdK nu besprekingen gevoerd met een nieuwe kandidaat over de exploitatie van de raffinaderij.

3.Het geschil

De vorderingen van eisers
3.1.
Eisers vorderen bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven, om het Land:
a. te bevelen de Regeling buiten toepassing te laten bij het nemen van de nodige maatregelen om zijn burgers te beschermen tegen milieu(lucht)vervuiling conform de geldende internationale normen ter bescherming van de fundamentele rechten van de mens;
te bevelen binnen één jaar na de datum van dit vonnis alsnog maatregelen te nemen teneinde te komen tot een normenkader met luchtkwaliteitsnormen voor zwaveldioxide (SO2), fijnstof (PM) en broeikasgassen (CO2) waar de wetgever zich wél over heeft gebogen en waarin voldoende “due weight” is gegeven aan zijn plicht om zijn burgers te vrijwaren van vervuilde lucht en de daarmee gepaard gaande gezondheidsschade, en dat overeenkomt met, althans niet te veel afwijkt van, de geldende internationale normen
te veroordelen om ervoor zorg te dragen dat ter plaatse van het meetstation Kas Chikitu geen overschrijding plaatsvindt van de luchtkwaliteitsnormen voor zwaveldioxide (SO2) en fijnstof (PM) zoals vastgelegd in de WHO-guidelines, althans geen overschrijding plaatsvindt van door het Land vast te stellen en op deugdelijke wijze bekend te maken alternatieve normen voor zwaveldioxide (SO2) en fijnstof (PM), een en ander op straffe van een dwangsom van NAf 100.000 per dag of gedeelte daarvan voor iedere dag dat het Land geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met de nakoming van deze veroordeling;
althans
een en ander als door het gerecht in goede justitie te bepalen.
3.2.
Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat de Regeling, die bij de onderhandelingen met de nieuwe kandidaat als uitgangspunt lijkt te worden genomen, niet van een voldoende deugdelijke wettelijke basis is voorzien om als een deugdelijke normstelling in de zin van artikel 8 EVRM (eerbiediging privé- en familieleven) te kunnen worden aangemerkt. De Regeling is tot stand gekomen zonder dat de Curaçaose wetgever en de Raad van Advies zich daarover hebben gebogen. De Regeling voldoet voorts niet aan de door het EVRM aan een wet gestelde kwaliteitseisen van een adequate nationale grondslag en voorzienbaarheid. Artikel 2.2 van de Landsverordening openbare orde biedt, anders dan het Land meent, geen grondslag voor het uitvaardigen van de Regeling, waardoor deze onbevoegd is uitgevaardigd. Nu een grondslag ontbreekt, is de inbreuk op artikel 8 EVRM niet bij wet voorzien. Bovendien is een ministeriele regeling naar haar aard niet bedoeld voor beleidsmatige en normstellende bepalingen, maar slechts voor ‘beleidsarme’ normen. Ook inhoudelijk kan de Regeling volgens eisers niet worden aangemerkt als deugdelijke normstelling. De Regeling kent (voor de eerste jaren) enkel jaargemiddelde grenswaarden. Voorts gaat de Regeling zonder enige noodzaak uit van een methodiek van geleidelijk afbouwen van de uitstoot, terwijl er geen sprake is van een lopend bedrijf dat voortgezet wordt. Ook worden volgens eisers immissie en emissie door elkaar gehaald en ontbreken normen voor de uitstoot van broeikasgassen (CO2). Gelet op het voorgaande is het Land volgens eisers gehouden de Regeling buiten toepassing te laten en alsnog maatregelen te nemen resulterend in een deugdelijke normstelling voor de luchtkwaliteit wat betreft zwaveldioxide, fijnstof én broeikasgassen. Zolang die deugdelijke alternatieve normstelling er niet is, blijven volgens eisers gelet op het vonnis in de bodemprocedure de WHO-normen het uitgangspunt. Eisers doen een beroep op het gezag van gewijsde van de beslissingen in dat vonnis. Eisers vrezen dat bij de nieuwe kandidaat door het Land ten onrechte de indruk zal worden gewekt dat de luchtkwaliteitsnormen van de Regeling gelden en dat daardoor na ingebruikneming van de raffinaderij weer net als voorheen sprake zal zijn van ontoelaatbare luchtvervuiling en gezondheidsrisico’s.
Het verweer van het Land
3.3.
Het Land voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van eisers in de proceskosten.
3.4.
Het Land betwist in de eerste plaats het spoedeisend belang van eisers bij hun vorderingen.
3.5.
Daarnaast betwist het Land dat de Regeling niet kan worden aangemerkt als een deugdelijke normstelling in de zin van het EVRM. De keuze voor een ministeriële regeling met algemene werking in plaats van een formele wet is ontstaan onder druk van het vonnis in eerste aanleg, waarin het Land een jaar de tijd kreeg om de normen tot stand te brengen. In dat jaar sloeg de COVID-19-pandemie toe, hetgeen voor het ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur de aandacht heeft doen verleggen naar andere zaken. Het vaststellen van formele wetgeving binnen een jaar was een te ambitieus doel, zodat het Land heeft gezocht naar een delegatiegrondslag in bestaande wetgeving om de normen vooralsnog in op te nemen. Het Land erkent dat de Regeling geen eindproduct is, maar dit doet aan de rechtsgeldigheid en deugdelijkheid ervan volgens het Land niet af. Voorts voert het Land aan dat tegelijkertijd is gewerkt aan de actualisering van een van 24 jaar terug daterend concept voor een ontwerp-landsverordening Algemeen Milieubeheer Curaçao (hierna: Lv Milieubeheer) die de Hinderverordening zal gaan vervangen. De nieuwe wetgeving zal een breder toepassingsbereik hebben dan alleen zwaveldioxide en fijnstof. De inhoud van dit ontwerp is nog onder het ministerie van Algemene Zaken, die het op enig moment zal distribueren onder de adviescolleges. In afwachting van de Lv Milieubeheer gelden de normen als neergelegd in de Regeling, waarmee volgens het Land wordt voldaan aan het bodemvonnis. Dat in de Regeling voor de eerste jaren alleen normen voor de jaargemiddelde concentratie zijn opgenomen doet daaraan niet af. Bij het invullen van het normenkader komt het Land immers beoordelingsruimte toe en het is geen verplichting om de WHO-guidelines tot in detail op te volgen. Wat betreft de in de Regeling opgenomen interim targets, het geleidelijk afbouwen van de uitstoot, heeft het Land de WHO-guidelines wel gevolgd. Bij het invullen van de targets heeft het Land gewicht toegekend aan de belangen van burgers en heeft het Land gekeken naar de gevolgen van een lagere immissienorm voor de sociaaleconomische situatie van het Land. Volgens het Land streven eisers onverbindendverklaring van de Regeling na, waarvoor geen grond is. Ten slotte voert het Land aan dat de CO2-normen geen onderwerp zijn geweest in de bodemprocedure en dat CO2 bovendien geen stof betreft die direct schadelijk is voor de gezondheid.

4.De beoordeling

De aard van dit kort geding en het spoedeisend belang
4.1.
Dit kort geding is op één lijn te stellen met een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Eisers beschikken over een veroordelend vonnis tegen het Land (zonder dwangsom), en partijen verschillen van mening over de vraag of de wijze waarop het Land invulling wil geven aan die veroordeling, voldoet. De vorderingen van eisers beogen te bewerkstelligen dat het Land niet in strijd zal handelen met de veroordeling.
4.2.
Niet in geschil is dat tot dusver sinds 1 september 2020 (de datum waarop de tegen het Land uitgesproken veroordeling is ingegaan) te Kas Chikitu geen sprake is geweest van luchtverontreiniging met zwaveldioxide en/of fijnstof die uitgaat boven (zelfs) de WHO-normen. Tot dusver kan dan ook niet geoordeeld worden dat het Land in strijd heeft gehandeld met de tegen het Land in de bodemprocedure uitgesproken veroordeling.
4.3.
Feit is echter dat de raffinaderij - die voorheen goed was voor het overgrote deel van de verontreiniging - sinds 1 september 2020 niet heeft gedraaid. Het Land, althans haar overheidsvennootschap RdK, spant zich in daarin verandering te brengen en is op zoek naar en in onderhandeling met potentiële exploitanten. Dat maakt de kans dat de raffinaderij op korte termijn weer operationeel wordt reëel. Gelet daarop en gelet op de door eisers gestelde vrees voor bovenmatige verontreiniging - en daarmee voor hernieuwd onrechtmatig handelen van het Land - hebben eisers voldoende spoedeisend belang bij hun vorderingen. Daaraan kan niet afdoen dat er volgens het Land met de nieuwe kandidaat nog niets is getekend en het nog maar valt te bezien of de besprekingen ergens toe zullen leiden.
Het bodemvonnis en gezag van gewijsde
4.4.
Het hof heeft in zijn vonnis van 1 juni 2021 de overwegingen 2.1 tot en met 2.40 van het gerecht tot de zijne gemaakt, onder toevoeging van nadere eigen overwegingen onder 3.8 tot en met 3.42. De vonnissen van het gerecht en het hof zullen hierna ook samen worden aangeduid als ‘het bodemvonnis’.
4.5.
De overwegingen en beslissingen in het bodemvonnis laten zich - de motivering en nuanceringen weggelaten - als volgt samenvatten:
  • de lucht benedenwinds de raffinaderij is jarenlang zwaar vervuild geweest;
  • de verontreiniging met zwaveldioxide ging internationaal aanvaarde maximumnormen ver te boven;
  • zwaveldioxide en fijnstof zijn in hoge concentraties schadelijk voor de gezondheid;
  • de luchtverontreiniging heeft gezondheidsklachten veroorzaakt bij benedenwindse bewoners;
  • de sinds 1997 in de hindervergunning van de raffinaderij opgenomen jaargemiddelden van 80 µg/m3 voor zwaveldioxide en 75 µg/m3 voor fijnstof zijn gebaseerd op Amerikaanse normen uit 1979 en weerspiegelen al lange tijd op geen enkele wijze hetgeen internationaal maximaal aanvaardbaar wordt geacht;
  • het Land heeft geen eigen normen vastgesteld voor luchtkwaliteit;
  • het Land en zijn rechtsvoorganger hebben luchtkwaliteit en milieubeleid tientallen jaren voor zich uitgeschoven;
  • in elk geval sinds 2004 wordt bij voortduring door onderzoekers alarm geslagen over de hoeveelheden zwaveldioxide en fijnstof en de gevolgen daarvan voor de gezondheid;
  • het Land heeft nooit iets gedaan om de luchtverontreiniging en het risico van gezondheidsschade
  • het Land heeft bij de afweging van belangen, waaronder de economische en maatschappelijke belangen, geen oog gehad voor de gezondheidsrisico’s voor de benedenwindse burgers en heeft aan het belang van die burgers geen “due weight” gegeven;
  • de kleinschaligheid van Curaçao en de armlastigheid van de overheid zijn geen excuus om niets te doen;
  • door de aantasting van het privéleven en de woonomgeving als gevolg van de luchtverontreiniging is artikel 8 EVRM is geschonden;
  • het Land heeft niet voldaan aan zijn verplichting uit artikel 8 EVRM om zijn burgers adequaat te informeren;
  • het Land heeft onrechtmatig jegens de eisende partijen gehandeld door geen deugdelijk normenstelsel vast te stellen, door geen effectieve maatregelen te nemen ter bescherming van zijn benedenwindse bewoners en door onvoldoende informatie te geven over de gezondheidsrisico’s;
  • dat de vervuiling na 2016 is afgenomen komt niet door het Land maar door externe factoren (perikelen van de exploitant van de raffinaderij en de afloop per 31 december 2019 van het huurcontract), waardoor de dreiging van onrechtmatig handelen van het Land nog onverminderd aanwezig is;
  • Het Land is verplicht de hoeveelheid zwaveldioxide en fijnstof in overeenstemming te brengen met de WHO-normen, althans met alternatieve en deugdelijk bekend gemaakte normen (bijvoorbeeld de door het Land aangehaalde Europese normen), waarbij het vanzelf spreekt dat die alternatieve normen, mede gelet op de WHO-normen, de toets aan artikel 8 EVRM moeten kunnen doorstaan.
4.6.
Tegen het vonnis van het hof is door geen van partijen beroep in cassatie ingesteld. Het hofvonnis is dan ook in kracht van gewijsde gegaan. Dit brengt mee (artikel 70a Rv) dat de beslissingen in de bodemprocedure in dit kort geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (gezag van gewijsde) hebben. Gezag van gewijsde komt toe aan beslissingen waarin de rechter aan bepaalde feiten rechtsgevolgen heeft verbonden, ongeacht of deze beslissingen zijn neergelegd in het dictum van het vonnis dan wel uitsluitend deel uitmaken van de (dragende) overwegingen voorafgaand aan het dictum.
De Regeling
4.7.
Over de Regeling is in het bodemvonnis het volgende overwogen:
“3.15 Vaststaat dat het Land de keuze uit de “broad range of policy options” op basis van de “provided appropriate targets” gedurende (zeer) lange tijd, ook nog na 2005, voor zich uit heeft geschoven. Eerst onder druk van de onderhavige procedure en het eindvonnis van 26 augustus 2019 zijn de met het bureau Haskoning ontplooide wetgevingsinitiatieven in een stroomversnelling gekomen met als voorlopig eindpunt de, eerst bij pleidooi in hoger beroep overgelegde, Ministeriële Regeling waarin een (voorzet voor een) normenkader voor de uitstoot van zwaveldioxide en fijnstof is opgenomen, dat ter plekke van het meetstation Kas Chikitu geldt vanaf 1 september 2020.”
en:
“3.36 Dat inmiddels sprake is van de Ministeriële Regeling geeft geen aanleiding om de veroordeling [...] te vernietigen. Zonder in te gaan op de inhoud daarvan kan, zoals hiervoor reeds overwogen, worden afgevraagd of deze Regeling wel van een voldoende deugdelijke wettelijke basis is voorzien om als een deugdelijke normstelling in de zin van artikel 8 EVRM te worden aangemerkt. Voorts heeft te gelden dat, nu de wetgever hier niet aan te pas is gekomen, er een kans bestaat dat de Regeling wordt ingetrokken door een opvolgend Minister of dat de regelgeving anderszins wordt teruggedraaid. Om een reden te houden om dat niet te doen en als stimulans om te komen tot een normenkader waar de wetgever zich wel over heeft gebogen, mede gelet op de lange periode waarin het Land het belang van zijn burgers om gevrijwaard te blijven van vervuilde lucht en de daarmee gepaard gaande gezondheidsschade heeft nagelaten “due weight” te geven bij zijn afwegingen, zal de veroordeling worden bevestigd.”
4.8.
Deze door het hof geplaatste kanttekeningen bij de Regeling staan er naar voorlopig oordeel van het gerecht aan in de weg dat de normstelling in de Regeling kan worden aangemerkt als een deugdelijk normenstelsel in de zin van de verklaring voor recht en veroordeling in het bodemvonnis en in de zin van artikel 8 EVRM. In het bijzonder het feit dat de wetgever (regering en parlement) het normenkader niet heeft vastgesteld en het feit dat de normen in de Regeling (dus) op elk moment en zonder raadpleging en inbreng van de Staten door de Minister kunnen worden opgeschort, verlengd, afgezwakt of anderszins gewijzigd, maakt de Regeling vanuit formeelrechtelijk oogpunt gebrekkig. De Regeling is geen waarborg tegen hernieuwd onrechtmatig handelen van het Land zoals in het bodemvonnis vastgesteld, en biedt de benedenwindse bewoners geen adequate bescherming tegen gezondheidsschade en tegen een hernieuwde schending van artikel 8 EVRM.
4.9.
Voor de beoordeling in dit kort geding is echter prangender dat de Regeling voor de komende jaren voor zwaveldioxide en fijnstof slechts voorziet in jaargemiddelde grenswaardes. Dag-grenswaardes komen pas in beeld per 1 januari 2025 (SO2) en 1 januari 2035 (PM10). Daarmee zou voor de komende jaren de deur weer worden opengezet voor bovenmatige verontreiniging waarvan in het verleden steevast sprake is geweest en waarvan in het bodemvonnis is vastgesteld dat het Land daarmee jegens de benedenwindse bewoners inbreuk maakte op artikel 8 EVRM en onrechtmatig handelde. Zoals ook uit de in dit geding overgelegde stukken van onder meer de WHO blijkt, zijn dagnormen van belang om gezondheidsschade te voorkomen (‘
pollutants apply over different periods of time because there are different health impacts depending on the exposure time’). Jaarnormen bieden geen afdoende bescherming tegen veelvuldige, grove en risicovolle overschrijdingen van internationaal aanvaarde dagnormen, en zeker niet als de jaarnormen zelf al zeer zwak zijn (80 µg/m3 voor zwaveldioxide), en, zoals in het bodemvonnis is geoordeeld ‘al lange tijd op geen enkele wijze hetgeen internationaal maximaal aanvaardbaar wordt geacht’ weerspiegelen.
4.10.
Op grond van het voorgaande kan de Regeling naar het voorlopig oordeel van het gerecht op zowel formeelrechtelijke als materieelrechtelijke gronden in redelijkheid niet worden aangemerkt als een deugdelijke normstelling in de zin van artikel 8 EVRM en daarmee als alternatief voor de WHO-normen, een en ander zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.36 van het vonnis van het hof en in het dictum van de door het hof bevestigde uitspraak. Als het Land de Regeling als leidend zou blijven beschouwen na ingebruikname van de raffinaderij, zou het Land (voor zover sprake zou zijn van overschrijding van de WHO-normen) naar voorshands oordeel van het gerecht in strijd handelen met de tegen het Land uitgesproken veroordeling om overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen te voorkomen.
Ten aanzien van de vorderingen
4.11.
Niettegenstaande het voorgaande, ziet het gerecht vooralsnog onvoldoende aanleiding om, zoals door eisers onder c gevorderd, in dit kort geding een dwangsom te verbinden aan de in het bodemvonnis tegen het Land uitgesproken veroordeling. Daarbij is van belang dat er op dit moment nog geen sprake van is dat het Land in gebreke is gebleven aan die veroordeling te voldoen (de WHO-normen zijn sinds de veroordeling immers niet overschreden) en dat niet te zeggen is of en wanneer dit in de toekomst anders zal zijn. Daarbij komt dat, zoals het Land ter zitting heeft uiteengezet, het Land na het bodemvonnis de plannen voor milieuwetgeving weer heeft opgepakt en werkt aan een Lv Milieubeheer.
4.12.
Onder b vorderen eisers een bevel aan het Land om binnen een jaar alsnog maatregelen te nemen teneinde te komen tot een normenkader met luchtkwaliteitsnormen voor zwaveldioxide, fijnstof en broeikasgassen (CO2), over welk normenkader de wetgever zich heeft gebogen en waarin voldoende “due weight” is gegeven aan de plicht van het Land om zijn burgers te vrijwaren van vervuilde lucht en de daarmee gepaard gaande gezondheidsschade. Die vordering zal worden afgewezen. Aan de belangen van eisers op dit punt is wat betreft zwaveldioxide en fijnstof vooralsnog voldoende tegemoetgekomen met het bodemvonnis, en met de stelling van het Land dat alsnog werk wordt gemaakt van het tot stand brengen van een Lv Milieubeheer.
4.13.
Aan de broeikasgassen hebben partijen, in het spoor van het debat over de normen voor SO2 en PM10, een paar alinea’s gewijd. Eisers hebben daarbij verwezen naar het Urgenda-arrest. Het Land heeft gesteld dat de beoogde Lv Milieubeheer ook zal voorzien in normen voor CO2. Naar het oordeel van het gerecht is de kwestie van de broeikasgassen niet rijp voor een kort geding, althans niet als vordering in de marge van een executiegeschil over een andere kwestie. Dat over de CO2-normen door eiseres sub 1 buiten rechte serieuze pogingen zijn gedaan tot overleg als bedoeld in artikel 3:305a lid 2 BW, is bovendien gesteld noch gebleken. Vordering b zal dan ook worden afgewezen.
4.14.
Resteren vorderingen a en d. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, kan het Land naar voorshands oordeel van het gerecht bij de naleving van de veroordeling in het bodemvonnis niet volstaan met de grenswaarden opgenomen in de Regeling. Te meer nu het Land een tegengesteld standpunt heeft ingenomen, hebben eisers belang bij een oordeel en beslissing in kort geding op dit punt. Gelet daarop en in aansluiting op de vorderingen a en d, zal worden bepaald dat het Land bij de uitvoering van de tegen het Land bij het bodemvonnis uitgesproken veroordeling niet kan volstaan met de bevordering, controle en handhaving van de (deels afwezige) luchtkwaliteitsnormen als opgenomen in de Regeling, en zal het Land worden bevolen zich te onthouden van daarmee strijdige handelingen. Bij de huidige stand van de wet- en regelgeving komt dit erop neer dat voor zwaveldioxide en fijnstof te Kas Chikitu geen overschrijding van de WHO-normen mag plaatsvinden, zoals in het bodemvonnis beslist met de tegen het Land uitgesproken veroordeling.
4.15.
Op grond van het voorgaande zal in dit kort geding worden beslist als hierna omschreven. Voor verdergaande beslissingen is vooralsnog onvoldoende grond. De overige stellingen van partijen kunnen niet tot een andere beslissing leiden en behoeven geen bespreking. Het Land zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
bepaalt dat het Land bij de uitvoering van de tegen het Land bij het bodemvonnis uitgesproken veroordeling niet kan volstaan met de bevordering, controle en handhaving van de (deels afwezige) luchtkwaliteitsnormen als opgenomen in de Regeling, en beveelt het Land zich te onthouden van daarmee strijdige handelingen;
5.2.
veroordeelt het Land in de kosten van het geding, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op NAf 450 aan griffierecht, NAf 640,06 aan explootkosten en NAf 1.500 voor gemachtigdensalaris, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 19 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.