ECLI:NL:OGEAC:2022:168

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
500.00011/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op ontnemingsvordering na veroordeling notaris wegens verduistering

Op 25 maart 2022 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde notaris, die eerder was veroordeeld voor verduistering en witwassen. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde werd geschat op ANG 1.452.000. De veroordeelde had in de periode van 2009 tot 2019 aanzienlijke bedragen van de Stichting Derdengelden naar zijn eigen rekening overgeboekt, wat leidde tot de ontnemingsvordering. Tijdens de zittingen op 17 november 2021 en 11 maart 2022 waren de raadsvrouw van de veroordeelde en de officier van justitie aanwezig, maar de veroordeelde zelf verscheen niet altijd.

De verdediging voerde aan dat de veroordeelde recht had op de bedragen, omdat hij uiteindelijk gerechtigde was van de notariële praktijk. Het Gerecht oordeelde echter dat de veroordeelde de rechtspersoonlijkheid van de praktijkvennootschap niet kon negeren en dat hij niet direct eigenaar was van het vermogen van de praktijk. Het Gerecht schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op ANG 580.800, rekening houdend met de belastingdruk die de veroordeelde zou hebben gehad bij een legale uitkering van het vermogen.

De beslissing van het Gerecht was gebaseerd op de artikelen 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao. De veroordeelde werd verplicht om het bedrag van ANG 580.800 te betalen aan het Land Curaçao ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij gebreke van betaling zou vervangende hechtenis voor de duur van één jaar worden toegepast.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00011/21
Uitspraak: 25 maart 2022
Tegenspraak
Beslissing van dit Gerecht
in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] (hierna: de veroordeelde),
geboren op [datum] te [plaats],
wonende in Curaçao op [adres]
.

Onderzoek van de zaak

Op 9 augustus 2021 heeft de officier van justitie ten laste van de veroordeelde een ontnemingsvordering ingediend als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht (‘de vordering’).
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2021 en op 11 maart 2022. De veroordeelde is op de eerstgenoemde datum wel en op de laatstgenoemde datum niet verschenen. Wel steeds aanwezig waren de raadsvrouw van de veroordeelde mr. P.C. Janssen, advocaat in Curaçao, en officier van justitie mr. Chr.J.W.M. Janssen.
Bij conclusie van antwoord van 12 januari 2022 heeft de verdediging schriftelijk verweer tegen de vordering gevoerd. De officier van justitie heeft op 1 februari 2022 gerepliceerd.
Met partijen is afgesproken dat de beslissing binnen 6 weken na de mondelinge behandeling op 11 maart 2022 aan hen zou worden toegezonden. Beslissing is bepaald op heden.

De vordering

Bij vonnis van 10 september 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao de veroordeelde strafrechtelijk aansprakelijk gehouden voor (i) als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft verduisteren, en (ii) van het plegen van witwassen een gewoonte maken. Op het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is nog niet beslist, de veroordeling is nog niet onherroepelijk.
De vordering komt erop neer dat het Gerecht het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel schat op ANG 1.452.000, en aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting oplegt tot betaling aan het Land van het genoemde bedrag.

Feiten

Bij de beoordeling van de vordering neemt het Gerecht het eerder genoemde veroordelend vonnis van 10 september 2021 tot uitgangspunt. Op basis van de in dat vonnis genoemde redengevende feiten en omstandigheden staat het volgende vast.
De veroordeelde was als notaris werkzaam in een praktijk gedreven voor rekening en risico van de naamloze vennootschap [naam notariskantoor] (‘praktijkvennootschap’). Via zijn persoonlijke houdstermaatschappij [naam houdstermaatschappij] hield de veroordeelde alle aandelen in [praktijkvennootschap].
Daarnaast was de veroordeelde bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk]. Doel van die stichting is ‘het zonder winstoogmerk beheren van gelden van cliënten van [naam notarispraktijk], zulks teneinde het vermogen van gemelde naamloze vennootschap af te zonderen van het vermogen van haar cliënten en andere relaties.’
In 2009 is ANG 1.000.000 van een rekening op naam van de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk] overgeboekt naar een rekening van de moeder van de veroordeelde. Dat bedrag is vervolgens in tranches overgeboekt van de rekening op naam van de moeder van de veroordeelde, naar een rekening van de veroordeelde zelf.
In de jaren 2012 tot en met 2019 zijn er bedragen van in totaal ANG 452.000 overgeboekt van een rekening van de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk], naar een rekening van de veroordeelde zelf.
Het Gerecht stelt vast dat er in de periode 2009-2019 een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden waarbij de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk] ten gunste van de veroordeelde is verarmd voor een bedrag van ANG 1.452.000.

Standpunten van partijen

De officier van justitie stelt dat die ANG 1.452.000 wederrechtelijk verkregen vermogen is dat van de veroordeelde moet worden ontnomen, verkregen door verduistering waarvoor de veroordeelde strafrechtelijk aansprakelijk is gehouden. Hij wijst erop dat gelden die op een rekening van de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk] staan aan derden toebehoorden en niet aan de veroordeelde of aan de notarispraktijk; dat de veroordeelde op die gelden die hij zich heeft toegeëigend geen enkele aanspraak maakte.
Namens de veroordeelde is weersproken dat wederrechtelijk voordeel is genoten en gesteld dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde uiteindelijk gerechtigde van de notarispraktijk is, en dat de bedragen die zouden zijn verduisterd hem toekwamen als opbrengst van eigen arbeid. De bankrekeningen van de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk] werden gevoed met door [praktijkvennootschap] gefactureerde bedragen die voor een deel bestonden uit ‘derdengelden’ ofwel gelden van cliënten van [praktijkvennootschap], en voor het overige uit honoraria voor de notarispraktijk. Tussen de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk] en [praktijkvennootschap] bestond een rekening-courantverhouding. Er zijn geen bekende schuldeisers met een vordering op de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk], alle financiële relaties met derden zouden naar behoren zijn afgewikkeld.

Beoordeling

Het Gerecht stelt op basis van de in het vonnis van 10 september 2021 vermelde redengevende feiten en omstandigheden vast dat de veroordeelde door middel van het onder 1 bewezen verklaarde feit ‘verduistering’ wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Wanneer de veroordeelde aanvoert dat hij geen voordeel heeft genoten omdat hij eigenaar is van de notariële praktijk, miskent hij de rechtspersoonlijkheid van [praktijkvennootschap]. Hij mag de uiteindelijke gerechtigde van de notarispraktijk zijn, dat maakt nog niet dat hij vereenzelvigd kan worden met [de praktijkvennootschap] en rechtstreeks en onmiddellijk juridisch eigenaar is van het vermogen van [de praktijkvennootschap].
De omvang van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat door de feitelijke situatie te vergelijken met een hypothetische situatie waarin het strafbare feit niet zou zijn gepleegd. Verschillende hypothetische scenario’s zijn denkbaar.
Om te beginnen is daar het scenario van de officier van justitie: de situatie waarin in het geheel geen overboekingen hadden plaatsgevonden van het vermogen van de stichting naar het privé vermogen van de veroordeelde. In dat geval kan het voordeel op het nominale bedrag van ANG 1.452.000 worden geschat.
Daarnaast is er het scenario waarin de verschuiving van vermogen van de stichting naar de veroordeelde op een legale manier zou zijn bewerkstelligd, te weten door dividenduitkeringen – eerst van het notariskantoor aan [houdstervennootschap] en vervolgens van [de houdstervennootschap] aan de veroordeelde. Om de na te noemen redenen kiest het Gerecht voor dit scenario als meest geëigend om het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen.
Het Gerecht stelt vast dat het vermogen dat door de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk] werd beheerd, zijn oorsprong vond in de notariële praktijk van [de praktijkvennootschap]. De doelomschrijving bevestigt dat de stichting een verlengstuk is van de notarispraktijk. Namens de veroordeelde is onweersproken gesteld dat de bankrekeningen van de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk] werden gevoed met door [de praktijkvennootschap] gefactureerde bedragen die voor een deel bestonden uit derdengelden en voor het overige uit honoraria voor de notarispraktijk. Aangenomen dat er inderdaad geen derden-schuldeisers van deze stichting zijn (bij de behandeling van de strafzaak en de ontnemingsvordering in eerste aanleg zijn daarvoor geen aanwijzingen gevonden) is het denkbaar en niet in strijd met de statuten dat een surplus van de stichting wordt uitgekeerd aan [de praktijkvennootschap]. Dat uitgekeerde surplus droeg dan bij aan het resultaat (de winst) van [de praktijkvennootschap] en het had de betrokken vennootschappen vrijgestaan om die winst vervolgens aan de veroordeelde als uiteindelijk gerechtigde uit te keren.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat [de praktijkvennootschap] een schuld aan de Stichting Derdengelden [naam notarispraktijk] heeft, welke schuld ingelost moet worden voordat sprake kon zijn van een dividenduitkering. Wat daarvan zij, het Gerecht gaat daaraan voorbij en sluit aan bij de feitelijke situatie waarin de onttrekking ten gunste van de veroordeelde wel plaats heeft gevonden.
In het geschetste scenario kan het voordeel worden geschat op de belasting die verschuldigd is over de dividenduitkering van ANG 1.452.000 aan de veroordeelde. Bij een gecombineerde druk van belasting naar de winst en belasting over het inkomsten van 40% is dat (1.452.000 * 40% =) ANG 580.800.
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op de voet van artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot herstel van de rechtmatige toestand. In dit geval is herstel van de rechtmatige toestand mogelijk door de veroordeelde in de positie te brengen waarin hij had verkeerd als hij de vermogensverschuiving op een legale manier tot stand had gebracht.

Bewijsmiddelen

Het Gerecht legt de bewijsmiddelen die in het vonnis van het Gerecht van 10 september 2021 voor het bewijs van het onder 1 bewezen verklaarde zijn gebezigd, ook ten grondslag aan zijn ontnemingsbeslissing. Deze bewijsmiddelen worden geacht op deze plaats te zijn herhaald en ingelast.

Op te leggen betalingsverplichting

Het Gerecht zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van het hiervoor vastgestelde geldbedrag van ANG 580.800 aan het land Curaçao ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij heeft het Gerecht rekening gehouden met de draagkracht van de veroordeelde, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het Gerecht is uit het onderzoek ter terechtzitting geen situatie aannemelijk geworden waarin op voorhand kan worden uitgesloten dat de veroordeelde op enig moment in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Bij dat oordeel heeft het Gerecht in aanmerking genomen de voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel geldende verjaringstermijn en de mogelijkheid die het openbaar ministerie heeft om de veroordeelde gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling dan wel betaling in termijnen toe te staan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao.

Beslissing

Het Gerecht:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op ANG 580.000;
- legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan het Land ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van ANG 580.800;
- bepaalt dat bij gebreke van volledige betaling of verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (een) jaar.
Deze beslissing is gegeven op 25 maart 2022 door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door mr. R.J. Gras (zittingsgriffier), en met toestemming van partijen niet in het openbaar uitgesproken maar aan partijen toegezonden.