Uitspraak
STICHTING VOOR OUDERENZORG BIRGEN DI ROSARIO,
1.Het procesverloop
2.De feiten
Middels dit schrijven deel ik U mede dat in verband met Uw arbeidsongeschiktheid sinds 11 maart 2019 en mede op advies van Arbo Consult waar U ao-begeleiding krijgt, de stichting met Uw toestemming in de maand maart 2020 het afkeuringstraject start bij de pensioenuitvoerder Ennia.
Middels dit schrijven deel ik U mede dat de stichting “Birgen di Rosario”, in verband met Uw blijvende arbeidsongeschiktheid volgens de medische adviseur van Ennia, het dienstverband met U per ingaande 1 december 2020 opzegt.
Met ingang van 18 maart 2020 is aan u een arbeidsongeschiktheidspensioen van ANG 1.228,83 bruto per maand toegekend. Dit bedrag zal maandelijks aan u worden uitbetaald tot aan de pensioendatum, zijnde 1 september 2024, of tot eerdere revalidatie.
Middels dit schrijven deel ik u mede dat in verband met de finale afrekening met uw persoon de Stichting Birgen di Rosario u ten onrechte heeft toegezegd dat u bij afkeuring een Cessantia-uitkering zou ontvangen.
3.Het verzoek
- haar verlof te verlenen teneinde kosteloos te procederen;
- de werkgever te veroordelen om aan de werknemer de volledige som van ad. NAf 35.223,56 bruto te betalen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en te vermeerderen met de vertragingsrente van 5% per dag vanaf de negende dag en 1% vanaf de dertiende dag tot algehele voldoening van het achterstallige salaris en de commissie, althans een in goede justitie te bepalen vertragingsrente;
- de werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.De beoordeling
inclusief een uitkering conform de cessantia landsverordening en cao’. In maart 2021 heeft de werknemer van de werkgever een eindafrekening ter zake van cessantia ontvangen waarop een bruto bedrag van NAf 35.223,56 en een netto uit te betalen bedrag van NAf 29.437,39 staat vermeld. Bij brief van 7 april 2021 heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld ten onrechte uitbetaling van de cessantia uitkering te hebben toegezegd aan de werknemer. Het gerecht is van oordeel dat de werkgever zich achteraf, na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, er niet op kan beroepen dat zij de cessantia vergoeding niet verschuldigd zou zijn. Immers is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toezegging van de cessantia uitkering beëindigd. Vervolgens is er ook een afrekening opgemaakt die de cessantie vergoeding inhield en naar de werknemer verstuurd. De werknemer heeft ter zitting verklaard dat ook in gesprekken met haar voorafgaand aan de beëindiging steeds is toegezegd dat aan haar cessantia zou worden uitbetaald. Het verweer van de werkgever dat zij geen toezegging heeft gedaan maar slechts heeft verwezen naar de Cessantia-landsverordening omdat zij in de veronderstelling was dat de werknemer recht had op een uitkering conform die landsverordening, gaat niet op. Door de werknemer is voldoende onderbouwd gesteld dat zij heeft ingestemd met de beëindiging omdat aan haar een nadere cessantia vergoeding was toegezegd. Dat de werkgever achteraf meent dat zij wettelijk niet gehouden zou zijn tot betaling van die vergoeding, doet aan de toezegging tot de betaling daarvan niets af. Voorts neemt het gerecht mede in aanmerking de brief van 11 augustus 2021 van SOAW aan de werkgever waaruit kan worden opgemaakt dat SOAW het standpunt inneemt dat aan de werknemer een cessantia vergoeding toekomt. Het is dan ook aannemelijk dat de ontslagvergunning ook alleen onder die voorwaarde door SOAW aan de werkgever zou zijn verstrekt.