ECLI:NL:OGEAC:2022:157

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
CUR202004882
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder en scheidingsmuur tussen percelen

In deze zaak, die op 20 juni 2022 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee eigenaren van aangrenzende percelen in Coral Cliff. De eiser, wonende in Curaçao, heeft een zwembad gebouwd op zijn perceel zonder de benodigde bouwvergunning, die pas later is verleend. De gedaagde, gevestigd in Groningen, Nederland, heeft bezwaar gemaakt tegen de bouwwerkzaamheden en de verhoging van de scheidingsmuur tussen de percelen. De eiser heeft de muur verder verhoogd en verbreed, wat heeft geleid tot een escalatie van het conflict. De gedaagde heeft de eiser gesommeerd om de bouwwerkzaamheden te staken en de muur af te breken, terwijl de eiser op zijn beurt vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde wegens geluidsoverlast en inbreuk op zijn privacy door camera's.

Tijdens de rechtszitting op 3 november 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de gedaagde onder andere geluidsopnames heeft overgelegd ter onderbouwing van haar claims. Het gerecht heeft geoordeeld dat de muur volledig op het perceel van de eiser staat en dat de eiser zal worden veroordeeld tot gedeeltelijke afbraak van de muur tot een hoogte van anderhalve meter. De vordering van de gedaagde om het zwembad af te breken is afgewezen, omdat de eiser inmiddels over een bouwvergunning beschikt. Het gerecht heeft ook geoordeeld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde geluidsoverlast en dat de camera's van de gedaagde geen inbreuk op de privacy van de eiser maken.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de eiser heeft een maand de tijd gekregen om aan de veroordeling tot afbraak van de muur te voldoen, met een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke blijft.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202004882
Vonnis van 20 juni 2022
inzake
[eiser],
wonende in Curaçao,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: voorheen mr. G.W. Wesselingh, thans mr. S.I. Da Costa Gomez,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te Groningen, Nederland,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski.
Partijen zullen hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 15 december 2020 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord van 21 juni 2021;
  • de zijdens [gedaagde] op 29 oktober 2021 en 1 november 2021; ingediende producties en de op 1 november 2021 ingediende akte wijziging van eis;
  • de zijdens [eiser] op 1 november 2021 ingediende producties;
  • de mondelinge behandeling op 3 november 2021 gehouden, alwaar [eiser] is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en [gedaagde] zich heeft laten vertegenwoordigen door haar bestuurder I. Doldersum (die de zitting via video-verbinding heeft bijgewoond) bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigden hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen;
  • de op 14 februari 2022 zijdens partijen ingediende akte uitlating voortprocederen waarbij beide partijen het gerecht hebben verzocht vonnis te wijzen. [gedaagde] heeft bij de door haar ingediende akte, aanvullende producties, die op voorhand naar de wederpartij zijn verzonden, overgelegd.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1. [
eiser] en [gedaagde] zijn eigenaren van aangrenzende percelen met het daarop gebouwde te Coral Cliff. [eiser] heeft op het perceel zijn woonhuis waar hij ook zelf woont. [gedaagde] verhuurt de woning als vakantiewoning. Een gedeelte van het jaar wordt de woning verhuurd en een gedeelte van het jaar wordt de woning bewoond door de bestuurders van [gedaagde].
2.2.
De terrassen van de percelen grenzen aan elkaar aan de achterzijde. Tussen die terrassen staat een scheidsmuur. De muur is op enig moment door [gedaagde] verbreed en verhoogd. Daarna heeft [eiser] de muur verder verhoogd en verbreed, waardoor de muur nu ongeveer de gehele breedte en hoogte tussen de percelen beslaat.
2.3. [
eiser] heeft de grenzen laten aangeven door het Kadaster. Aan de hand van die metingen kan worden geconcludeerd dat de scheidsmuur volledig op het perceel van [eiser] staat.
2.4. [
eiser] heeft in september 2019 op zijn perceel een zwembad laten bouwen. Ten tijde van de bouw van het zwembad beschikte [eiser] niet over een bouwvergunning.
2.5.
Bij brief van 21 januari 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] [eiser] gesommeerd tot– samengevat – het staken van de bouwwerkzaamheden aan het zwembad, het afbreken van het zwembad, het verwijderen van alle aanpassingen en bouwwerkzaamheden verricht op het perceel van [gedaagde], het verwijderen van het net en de vlag, het verwijderen van de rails van de toegangspoort voor het perceel van [gedaagde] en het zich onthouden van het veroorzaken van geluidsoverlast dat de 40 dB overschrijdt.
2.6. [
eiser] heeft bij brief van 18 februari 2020 van zijn gemachtigde, de zijdens [gedaagde] in haar schrijven geuite verwijten bestreden en aan [gedaagde] voorgesteld om tot een minnelijk vergelijk te komen ter zake van de geschilpunten.
2.7.
Partijen hebben elkaar hierna over en weer verschillende sommatiebrieven gestuurd.
2.8.
Op 11 juni 2020 is door de Minister van Verkeer, Vervoer & Ruimtelijke Planning (VVRP) een bouwvergunning afgegeven voor de bouw van een zwembad aan [eiser].
2.9.
Bij vonnis in kort geding van 1 juli 2020 heeft het gerecht de vorderingen in conventie van [gedaagde] en de vorderingen in reconventie van [eiser] afgewezen.
2.10.
Bij uitspraak 2 juni 2021 heeft het gerecht het door [gedaagde] ingediende Lob (Landsverordening openbaarheid van bestuur)-verzoek tegen de minister van VVRP en de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) om openbaarmaking van informatie die betrekking heeft op verleende vergunningen, aanvragen voor vergunningen en de hierbij ingediende documenten, afwijzende beslissingen op vergunningen en ambtelijke adviezen voor het perceel in eigendom toebehorende aan [eiser], gegrond verklaard en bepaald dat de betrokken ministers alsnog moeten beslissen op het verzoek van [gedaagde].

3.Het geschil

In conventie
3.1. [
eiser] vordert dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) [gedaagde] veroordeelt om de muur die zij op het perceel van [eiser] heeft gebouwd, althans het door [gedaagde] gebouwde gedeelte daarvan, op eigen kosten af te breken, binnen twee weken na dagtekening van het vonnis, althans binnen een door het gerecht in goede justitie te bepalen termijn, zulks op straffe van een dwangsom ten bedrage van NAf 5.000 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, met een maximum van NAf 500.000;
b) [gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van het vonnis over te gaan tot het verwijderen en verwijderd houden van camera’s of andere apparatuur die inbreuk maken op de privacy van [eiser], althans om [gedaagde] te verbieden opnamen in welke vorm dan ook te maken van [eiser], (geluid afkomstig van) het terrein van [eiser] en de personen die zich daarop bevinden, zulks op straffe van een dwangsom van NAf 5.000 voor elke keer dat [gedaagde] niet aan dit voorschrift voldoet, met een maximum van NAf 500.000, en;
c) [gedaagde] veroordeelt aan [eiser] te betalen (i) de buitengerechtelijke incassokosten van NAf 750, (ii) de kosten van de procedure, (iii) een bedrag van NAf 350, althans een door het gerecht in goede justitie vast te stellen bedrag, betreffende de grensuitzetting door het Kadaster en (iv) de nakosten van NAf 250 zonder betekening en NAf 400 in geval van betekening, althans een door het gerecht te bepalen bedrag.
In reconventie
3.2. [
gedaagde] vordert, na wijziging van eis, dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [eiser] onrechtmatig handelt jegens [gedaagde] door geluidsoverlast te veroorzaken, het zwembad te bouwen en de muur te verhogen en te verbreden zonder toestemming van en vooroverleg met [gedaagde];
2. [ eiser] veroordeelt om op eigen kosten het zwembad binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis af te breken, onder verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000 per dag of dagdeel dat [eiser] niet aan dit gebod voldoet, met een maximum van NAf 500.000;
3. [ eiser] veroordeelt om binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis de op de plantenbak gebouwde muur in de staat als tussen partijen overeengekomen en als weergegeven op de tweede foto bij productie 8 terug te brengen, althans de muur af te breken als door het gerecht te bepalen, het een en ander op straffe van een dwangsom van NAf 5.000 per dag of dagdeel dat [eiser] niet aan dit gebod voldoet, met een maximum van NAf 500.000;
4. [ eiser] verbiedt om in/op/bij het erf Coral Cliff kavel 3A muziek ten gehore te (doen) brengen die het geluidsmaximum van 40 dB(A) overschrijdt en feesten/bijeenkomsten te houden op voornoemd perceel waarbij geluid wordt geproduceerd dat de 40 dB(A) te boven gaat, met de bepaling dat [eiser] voor elke na betekening van het te wijzen vonnis op de door het gerecht voorgeschreven wijze geconstateerde overtreding, een dwangsom zal verbeuren van NAf 5.000 met dien verstande dat per etmaal maximaal één dwangsom wordt verbeurd;
5. voor recht verklaart dat [eiser] onrechtmatig handelt jegens [gedaagde] door camera’s op haar erf te richten;
6. [ eiser] beveelt om binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000 per dag of dagdeel dat [eiser] niet aan dit gebod voldoet, met een maximum van NAf 500.000, de camera’s die hij heeft aangebracht die gericht staan en opnames maken van het perceel van [gedaagde] te verwijderen;
7. [ eiser] veroordeelt in de kosten van deze procedure in conventie en reconventie – advocaat- en proceskosten daaronder begrepen – met de bepaling dat de wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de kostenveroordeling indien [eiser] niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis vrijwillig deze kosten voldoet, alsook met bepaling dat de metingskosten van het Kadaster voor zijn eigen rekening komen;
althans alles door het gerecht in goede justitie te bepalen.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
Partijen zijn buren van elkaar. Tussen hen bestaat geschil over de scheidsmuur, het door [eiser] gebouwde zwembad, geluidsoverlast en door partijen over en weer op hun perceel aangebrachte camera’s. Gelet op de samenhang van de vorderingen zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden beoordeeld.
de muur
4.2.
Beide partijen hebben problemen met de scheidsmuur en vorderen over en weer afbraak van het gedeelte van de muur dat door de wederpartij is gebouwd. De muur in kwestie staat volledig op het perceel van [eiser]. Tussen partijen is niet in geschil dat er op enig moment afspraken zijn gemaakt om de scheidingsmuur te verhogen en te verlengen. [gedaagde] is buiten de aanwezigheid van [eiser] overgegaan tot verlenging en verhoging van de scheidingsmuur. Dit is echter niet naar tevredenheid van [eiser] uitgevoerd, volgens [eiser], zodat [eiser] op zijn beurt de muur verder heeft verhoogd, verstevigd en verbreed. [gedaagde] is op haar beurt niet tevreden met de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden aan de muur. [gedaagde] stelt dat de muur door [eiser] zodanig is verhoogd dat deze thans de doorvoer van lucht en licht tegenhoudt.
4.3.
Het gerecht oordeelt als volgt. Geen van partijen is tevreden met de muur zoals die er thans staat. Beide partijen betwisten dat er over en weer conform de afspraken is gehandeld bij het bouwen van de muur. Uit de standpunten van partijen kan voldoende worden opgemaakt dat beide partijen steeds eigenhandig over zijn gegaan tot het plegen van werkzaamheden aan de scheidingsmuur, hetgeen het geschil tussen partijen met betrekking tot de scheidingsmuur steeds verder heeft doen escaleren. Nu de muur volledig op het perceel van [eiser] is gebouwd, zal [eiser] worden veroordeeld tot gedeeltelijke afbraak van de muur. [eiser] zal worden veroordeeld tot afbraak van de muur tot in ieder geval de in artikel 5:49 BW gestelde hoogte van anderhalve meter. Het staat [eiser] vrij om tot volledige afbraak van de muur over te gaan. In dat geval zal voor de wederopbouw van de scheidingsmuur op de erfgrens het bepaalde in artikel 5:49 BW leidend zijn, zoals ook reeds uit het vonnis in kort geding van 1 juli 2020 (r.o. 4.5.) gewezen tussen partijen volgt. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden als hierna te bepalen.
het zwembad
4.4.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] in september 2019 op zijn perceel een zwembad heeft doen bouwen. Ten tijde van het bouwen van het zwembad beschikte [eiser] niet over de daarvoor benodigde bouwvergunning. De bouwvergunning is achteraf op 11 juni 2020 door de betreffende minister afgegeven. Volgens [gedaagde] lijkt de constructie van het zwembad niet veilig en is het zwembad een bron van geluidsoverlast. [gedaagde] heeft het gerecht verzocht een deskundige te benoemen die onderzoek zal dienen te verrichten naar de veiligheid van het zwembad en dan met name voor de omliggende percelen.
[eiser] heeft de stellingen van [gedaagde] weersproken. [eiser] heeft aangevoerd dat hij inmiddels over een bouwvergunning beschikt en dat het zwembad aan alle technische vereisten en veiligheidsvoorwaarden voldoet.
4.5.
Het enkele feit dat het zwembad zonder bouwvergunning is gebouwd, betekent niet zonder meer dat er daarom sprake is van onrechtmatig handelen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] volgt dat het handelen zonder vergunning in beginsel onrechtmatig is jegens degenen die aan het vergunningvereiste bescherming kunnen ontlenen. Bij een vergunningvereiste – zoals ook in deze zaak aan de orde – is het handelen zonder vergunning echter niet onrechtmatig indien nadien een vergunning wordt verleend waarin het concrete handelen van betrokkene wordt toegestaan.
4.6.
De enkele stelling van [gedaagde] dat de bouwvergunning die nadien is afgegeven niet rechtsgeldig zou zijn omdat deze binnen drie dagen na aanvraag is afgegeven, kan niet tot het oordeel leiden dat er sprake is van onrechtmatig handelen zijdens [eiser] welk handelen tot afbraak van het zwembad moet leiden. Zo loopt er thans nog een bestuursrechtelijke zaak ter zake van de aan [eiser] verstrekte bouwvergunning, waarin door [gedaagde] bezwaar is gemaakt tegen de afgegeven bouwvergunning. [gedaagde] heeft verder foto’s overgelegd van het zwembad en gesteld dat uit die foto’s de gebrekkige constructie van het zwembad blijkt. Het gerecht kan echter, aan de hand van de overgelegde foto’s niet beoordelen of er iets schort aan de veiligheid van het zwembad, zoals gesteld door [gedaagde].
4.7. [
gedaagde] heeft het gerecht voorts verzocht een deskundige te benoemen teneinde onderzoek te doen naar de veiligheid van het zwembad. Het gerecht zal aan het verzoek voorbij gaan. De stellingen van [gedaagde] ten aanzien van de veiligheid van het zwembad zijn gebaseerd op vermoedens en aannames. [gedaagde] heeft thans geen begin gemaakt van het bewijzen van haar stellingen, zodat de conclusie luidt dat door [gedaagde] onvoldoende is gesteld dat het zwembad onveilig is en een gevaar voor haar oplevert en reeds daarom jegens haar onrechtmatig dient te worden geacht. Ook aan haar bewijsaanbod zal daarom voorbij worden gegaan. Vooralsnog is er voor het zwembad een geldige bouwvergunning afgegeven en aanwijzingen dat het zwembad niet conform de bouwtekeningen die aan de bouwvergunning ten grondslag liggen is gebouwd, zijn onvoldoende gesteld. Gelet op de zwaarwegende gevolgen die een afbraakbevel zullen hebben voor [eiser], mag van [gedaagde] worden verwacht dat zij haar stellingen deugdelijk onderbouwt. Nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van enig onrechtmatig handelen, luidt de conclusie dat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
geluidsoverlast
4.8.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op enige wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de andere erven hinder mag toebrengen, zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. Of sprake is van onrechtmatige hinder dient te worden beoordeeld naar de aard, ernst en duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade, en verdere omstandigheden van het geval [2] .
4.9.
Ter beantwoording ligt voor de vraag of [eiser] jegens [gedaagde] onrechtmatig handelt door hinder toe te brengen in de vorm van geluidsoverlast. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat tussen buren een zekere tolerantieplicht bestaat. Leven in elkaars nabijheid brengt immers met zich dat het onvermijdelijk is dat men over en weer een zekere mate van last van elkaar heeft te aanvaarden die is verbonden aan een normaal gebruik dat de gemiddelde eigenaar van zijn zaak maakt.
4.10. [
eiser] heeft het door [gedaagde] gestelde geluidsoverlast steeds betwist. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling, een groot aantal geluids- en beeldopnames overgelegd. Het betreft opnames gemaakt in de jaren 2020 en 2021. De opnames zijn steeds door [gedaagde] zelf gemaakt. Door [gedaagde] is daarvoor geen deskundige derde ingeschakeld. Het overgrote deel van de opnames is overdag gemaakt. Uit het gros van de opnames blijkt geen exacte tijdstippen. Daarnaast volgt uit de opnames dat op één dag meerdere opnames (variërend van enkele seconden tot enkele minuten) zijn gemaakt. Op een deel van de opnames is een decibelmeter zichtbaar. De opnames gemaakt in 2021, waarop ook een decibelmeter te zien is, laten zien dat het op het terras van [gedaagde] waargenomen muziek (of geluid) gemiddeld tussen de 55 en 60dB aan geluid produceert. Dat het muziek ook structureel in de nachtelijke uren wordt afgespeeld is niet, dan wel onvoldoende, gesteld. Verder zijn door [gedaagde] verschillende verklaringen van getuigen van het geluidsoverlast overgelegd. Deze verklaringen dateren alle van december 2020 en één van januari 2021.
4.11.
In het vonnis van het gerecht van 13 maart 2014 zijn de decibellen achtergrondgeluid overgenomen. Deze luiden als volgt:
- van 7:00 tot 19:00 uur: 55 dB(A)
- van 19:00 tot 23:00 uur: 50 dB(A)
- van 23:00 tot 7:00 uur: 45 dB(A)
Het gerecht heeft daarbij overwogen, onder verwijzing naar voormeld memo, dat hieraan 3 tot 5 dB(A) dient te worden toegevoegd om het niveau te bereiken dat het gemiddeld menselijke oor als storend kan beleven. Ook in deze procedure zal worden aangenomen dat dit stadium tussen 7:00 en 23:00 uur voor eiser bereikt wordt bij een achtergrondgeluid vermeerderd met 5 decibel. Voor de nachtelijke uren acht het gerecht een vermeerdering met 3 decibel redelijk.
4.12.
Voor zover er al van uit moet worden gegaan dat het muziek/geluid dat te horen is op de door [gedaagde] overgelegde opnames geproduceerd wordt door [eiser], heeft te gelden dat door [gedaagde] onvoldoende is gesteld en bewezen dat [eiser] tussen 7:00 en 19:00 uur geluid produceert dat harder is dan 60dB en tussen 19:00 en 23:00 uur harder dan 55 dB. Uit het door [gedaagde] overgelegde geluids- en beeldmateriaal volgt niet dat door [eiser], in ieder geval niet recent nog, op de aangegeven tijdstippen harder geluid wordt geproduceerd dan de toegestane norm. Nog daargelaten dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om een deskundige in te schakelen ter vastlegging van het gestelde geluidsoverlast en de afkomst daarvan. Daar komt bij dat ondanks het gestelde structurele karakter, ook gesteld noch gebleken is dat door [gedaagde] op enig moment interventie door de politie is gevraagd. Het gerecht komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het gestelde geluidsoverlast niet vast is komen te staan, zodat er geen grond bestaat voor het vaststellen van geluidsnormen.
camera’s
4.13.
Partijen vorderen over en weer de wederpartij te veroordelen tot – kort gezegd – verwijdering van camera’s die gericht staan en opnames maken van de percelen over en weer.
4.14. [
eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat hij op zijn perceel een camera heeft die gericht staat op het perceel van [gedaagde]. Volgens [eiser] had de eigenaar van het perceel gelegen tegenover de percelen van partijen enige tijd een camera op de muur van [eiser] bevestigd ter beveiliging van zijn perceel, maar is die camera inmiddels geruime tijd verwijderd. Hiertegen heeft [gedaagde] niks ingebracht, zodat de door [gedaagde] gestelde inbreuk op haar privacy niet vast is komen te staan en haar vordering in zoverre zal worden afgewezen.
4.15. [
gedaagde] heeft niet weersproken dat zij camera’s heeft laten plaatsen op haar perceel. Dit dient volgens [gedaagde] ter beveiliging van haar perceel en haar zich daarop bevindende eigendommen. De camera’s maken volgens [gedaagde] geen inbreuk op de privacy van [eiser], nu deze gericht zijn op de openbare weg. Door [gedaagde] is een foto overgelegd waaruit het bereik van de aan haar perceel gevestigde camera volgt. [eiser] heeft zijn stelling dat de camera van [gedaagde], die aan de voorzijde van de woning, bij de ingang, is bevestigd, continu opnames maakt van de woning van [eiser], onvoldoende onderbouwd. Uit de door [gedaagde] overgelegde foto volgt dat de camera opnames maakt van de openbare weg en een deel van het perceel van [gedaagde] zelf. Nog daargelaten dat [eiser], voor zover hij mocht menen dat de camera ook van een deel van zijn voortuin opnames maakt, het zicht van de camera op zijn perceel eenvoudig kan blokkeren. Voor zover het opnemen van het bezoek van [eiser] dat via de openbare weg toegang heeft tot het perceel van [eiser] enige inbreuk op het recht op privacy zou opleveren, dan heeft te gelden dat het belang van [gedaagde] bij het beveiligen van haar perceel en eigendommen zwaarder weegt. Dat [gedaagde] middels haar camera [eiser] op zijn perceel afluistert is door [gedaagde] weersproken en door [eiser] niet nader onderbouwd. De vordering van [eiser] in dit kader zal gelet op het voorgaande eveneens worden afgewezen.
de proceskosten
4.16.
Nu partijen over en weer in conventie en in reconventie grotendeels in het ongelijk zullen worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
In conventie en in reconventie:
5.1.
veroordeelt [eiser] tot afbraak van de scheidingsmuur tussen de percelen van partijen, gelegen aan de achterzijde van het perceel tussen de respectieve terrassen van de percelen, tot een hoogte van anderhalve meter, binnen één (1) maand na betekening van dit vonnis aan hem, onder verbeurte van een dwangsom van NAf 500 per dag dat wordt nagelaten aan de veroordeling uitvoering te geven, met een maximum van NAf 10.000;
5.2.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M Lasten, rechter, en op 20 juni 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2011:BQ5099 en HR 3 november 2000, LJN AA8180, NJ 2001/108.
2.HR 3 mei 1991, NJ 1991, 476.