ECLI:NL:OGEAC:2022:139

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
CUR202100650
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding studiekosten zoon werknemer en belastingaanslagen

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een geschil tussen een naamloze vennootschap, eiseres, en een voormalige werknemer, gedaagde, over de vergoeding van studiekosten voor de zoon van gedaagde. Eiseres heeft in de periode van 2010 tot en met 2012 een bedrag van NAf 47.430,51 aan schoolkosten betaald voor de zoon van gedaagde, die in de Verenigde Staten studeerde en honkbalde. De Stichting Belastingaccountantsbureau (BAB) heeft deze vergoedingen aangemerkt als loon voor gedaagde, wat leidde tot naheffingsaanslagen voor loonbelasting en premies. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar deze zijn onherroepelijk geworden.

Gedaagde is in februari 2019 uit dienst getreden en partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij elkaar finale kwijting verlenen. Eiseres vordert nu van gedaagde de terugbetaling van de naheffingsaanslagen, maar gedaagde betwist deze vordering en beroept zich op de vaststellingsovereenkomst. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de studiekosten door eiseres zijn betaald als een gift of sponsoring en dat er geen juridische grond is voor terugbetaling door gedaagde. De vordering van eiseres is afgewezen, en eiseres is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100650
Vonnis d.d. 14 februari 2022
In de zaak van:
de naamloze vennootschap
[EISERES] N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.A. de Baar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties op 2 maart 2021 ingediend;
  • de conclusie van antwoord met producties van 21 juni 2021;
  • een aanvullende productie zijdens [eiseres];
  • de comparitie van partijen gehouden op 7 september 2021, waarbij [eiseres] werd vertegenwoordigd door haar directeur […], bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter gelegenheid van de comparitie hebben partijen hun standpunten (nader) uiteengezet, [eiseres] mede aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen;
  • de akte uitlating van 11 oktober 2021 zijdens [eiseres];
  • de akte uitlating van 11 oktober 2021 zijdens [gedaagde].
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Gedaagde] was in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 24 februari 2019 in dienst van [eiseres], waar hij laatstelijk de functie van sales manager bekleedde.
2.2. [
eiseres] heeft in de jaren 2010 tot en met 2012 NAf 47.430,51 aan schoolkosten betaald voor de (toen minderjarige) zoon van [gedaagde], die in de Verenigde Staten studeerde en honkbalde.
2.3.
Op 30 oktober 2015 heeft Stichting Belastingaccountantsbureau (BAB) een rapport opgesteld naar aanleiding van een boekenonderzoek bij [eiseres] met betrekking tot de omzetbelasting en loonbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012. In dat rapport is vermeld dat de schoolkosten die vergoed zijn, als loon aangemerkt dienen te worden voor [gedaagde] en dat daarover alsnog loonbelasting, premie AOV/AWW en premie AVBZ afgedragen dient te worden. BAB heeft de hierna volgende bedragen die door [eiseres] aan schoolkosten zijn betaald als grondslag voor de naheffingsaanslagen gebruikt:
2010
2011
2012
Schoolkosten zoon [gedaagde]
17.906
17.044
12.479
De te heffen bedragen in verband met het betaalde loon aan [gedaagde], zijn als hierna te melden:
Correctie
2010
2011
2012
Na te heffen LB
9.684
9.815
6.146
Na te heffen premie AOV/AWW
2.945
1.824
2.607
Na te heffen premie AVBZ
551
537
372
2.4. [
eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, maar dat heeft niet tot een ander resultaat geleid. In november 2020 zijn de naheffingsaanslagen onherroepelijk geworden.
2.5.
Op 24 februari 2019 is het dienstverband van [gedaagde] bij [eiseres] beëindigd. Partijen hebben via een gerechtelijke procedure een minnelijke schikking getroffen en dat op 16 december 2020 vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat partijen verklaren niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit hoofde van het beslag en de bodemprocedure en elkaar terzake algehele en finale kwijting verlenen.
2.6.
Bij brief van 29 januari 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht om de door de BAB opgelegde naheffingsaanslagen ten bedrage van NAf 34.481 aan [eiseres] te restitueren op grond van artikel 21 lid 2 van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (LLB).
2.7. [
Gedaagde] heeft bij brief van 5 februari 2021 betwist dat hij gehouden is [eiseres] te betalen, mede gelet op artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft geen betalingen verricht aan [eiseres].

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [ [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van
NAf 34.481 te vermeerderen met a) de wettelijke rente met ingang van 13 februari 2021, althans een andere door het gerecht in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening, alsmede met b) 15% aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een ander door het gerecht in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
- [ [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure en te bepalen dat [gedaagde] daarover, 14 dagen nadat het vonnis is gewezen, de wettelijke rente verschuldigd zal worden.
3.2. [
gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] in haar vordering, althans de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De door [eiseres] betaalde studiekosten voor de zoon van [gedaagde] zijn door het BAB aangemerkt als loonkosten, waarover alsnog belastingen en premies verschuldigd zijn. [eiseres] heeft, ten behoeve van [gedaagde], tevergeefs bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen. Op grond van artikel 21 lid 2 van de Landsverordening op loonbelasting 1976 (LLB) is de werknemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van deze belastingen. Omdat [gedaagde] inmiddels niet meer in dienst is bij [eiseres] kan de vordering niet meer maandelijks worden verrekend met zijn salaris en wordt het volledige bedrag gevorderd. Ter zitting heeft [eiseres] de juridische grondslag aangevuld en aangevoerd dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel onverschuldigde betaling. [Gedaagde] heeft voordeel gehad van de betaling van de studiekosten, maar dient dan wel de belastingverplichtingen te betalen, anders profiteert hij dubbel. Dat is onaanvaardbaar en niet redelijk. Als [eiseres] deze kosten zou moeten betalen is dat onverschuldigd omdat niet hij, maar de werknemer verantwoordelijk is voor deze kosten. De tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst doet aan het voorgaande niet af. De naheffingsaanslagen hebben niets te maken met de vaststellingsovereenkomst, die op het einde van de arbeidsovereenkomst zag.
4.2. [
Gedaagde] heeft als verweer het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft inderdaad een ‘academic scolarship’ verstrekt aan de zoon van [gedaagde]. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over het voorschieten of vergoeden van deze kosten. Kennelijk zijn de kosten door [eiseres] opgevoerd als bedrijfskosten en is dit niet geaccepteerd door het BAB. Daar heeft [gedaagde] echter geen invloed op (gehad). Dat geldt eveneens voor het door [eiseres] (kennelijk) gemaakte bezwaar tegen de naheffingsaanslagen. Er bestaat geen grondslag voor toewijzing van de vordering. Dat volgt ook niet uit artikel 21 lid 2 van de LLB. Daarin staat enkel dat een werknemer hoofdelijk aansprakelijk gesteld
kanworden. Bovendien is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om [gedaagde] deze kosten alsnog te laten voldoen, mede gelet op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. [eiseres] had weet van de naheffingsaanslagen toen de vaststellingsovereenkomst werd gesloten. [gedaagde] heeft aangevoerd dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] diverse bedragen heeft betaald ten behoeve van de school- en sportopleiding van de zoon van [gedaagde] in de Verenigde Staten. [eiseres] heeft dit beschouwd als sponsoring en de betalingen als bedrijfskosten opgevoerd. Het BAB heeft deze betalingen echter beschouwd als loon. In deze zaak staat de vraag centraal of de daarop gebaseerde naheffingsaanslagen van in totaal NAf 34.481 door de (inmiddels) ex-werknemer van [eiseres], [gedaagde], dienen te worden voldaan.
4.4. [
eiseres] beroept zich op ongerechtvaardigde verrijking, dan wel onverschuldigde betaling. Daarvan is echter geen sprake. Weliswaar zijn de betalingen door het BAB aangemerkt als loon voor [gedaagde], maar de bedoeling van [eiseres] was om de zoon van [gedaagde] te sponsoren. Tussen [eiseres] en [gedaagde] zijn geen afspraken gemaakt over eventuele terugbetaling van de door [eiseres] betaalde bedragen en er zijn evenmin andere (financiële) voorwaarden gesteld aan [gedaagde]. Ook heeft [eiseres] bijvoorbeeld niet met [gedaagde] afgesproken dat er een maximumbedrag was gekoppeld aan de sponsoring. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de bedragen (rechtstreeks) ten goede zijn gekomen aan de school- en sportopleiding van de zoon van [gedaagde], en dus zijn besteed zoals de betalingen door [eiseres] waren bedoeld. Nu sprake was van een gift/sponsoring is de verrijking van [gedaagde] niet ongerechtvaardigd. Er is evenmin sprake van onverschuldigde betaling. De rechtsgrond van de betalingen was immers de schenking. Dat wordt niet anders nu de BAB naheffingsaanslagen heeft opgelegd. Ook indien [eiseres] niet heeft stilgestaan bij de met de sponsoring kennelijk gepaard gaande inkomens- en afdrachtsverplichtingen, levert dat geen juridische grond op voor terugbetaling door [gedaagde]. Artikel 21 lid 2 van de LLB biedt die grondslag evenmin. Artikel 21 lid 2 van de LLB bepaalt dat de werknemer hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de hem ten onrechte niet ingehouden loonbelasting, tenzij hij de inspecteur tijdig van de nalatigheid van de inhoudingsplichtige in kennis heeft gesteld. In deze zaak heeft [eiseres] zelf de school- en sportopleiding geboekt als bedrijfskosten (en niet als loon) en heeft [eiseres] eveneens zelf het initiatief genomen en behouden ten aanzien van het indienen van bezwaar tegen de zienswijze van het BAB, zodat onvoldoende is gesteld of gebleken dat [gedaagde] de inspecteur van de (achteraf beoordeelde) nalatigheid van de inhoudingsplichtige in kennis had kunnen stellen en evenmin dat [gedaagde] (dus) hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld.
4.5.
Het staat partijen uiteraard vrij om nadere afspraken te maken waarbij [gedaagde] de betaling van de naheffingsaanslag (deels) voor zijn rekening neemt. [gedaagde] heeft er immers van geprofiteerd dat [eiseres] de studiekosten van zijn zoon onverplicht op zich heeft genomen. [gedaagde] kan daartoe in de gegeven omstandigheden echter niet worden veroordeeld. Dat betekent dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. De stellingen en verweren met betrekking tot de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst hebben geen bespreking meer nodig.
4.6. [
eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op NAf 3.125 (2,5 punt x tarief NAf 1.250) aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de nakosten conform het Procesreglement 2018.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op NAf 3.125, te vermeerderen met de nakosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 14 februari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.