ECLI:NL:OGEAC:2022:12

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
CUR201601500
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens levering c.q. vernietiging van medicijnen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben de eiseressen, Cura Pharmacy N.V., Euro Pharmacy B.V. en Secure Medical Inc., een vordering ingesteld tegen de gedaagden, het Land Curaçao, de Inspectie voor de Volksgezondheid en Pharmera Group, wegens schadevergoeding in verband met de levering en vernietiging van medicijnen. De zaak is gestart met een tussenvonnis op 10 december 2018, waarna de eiseressen op 1 november 2021 een akte uitlaten hebben ingediend. Vanwege een rechterswissel werd aan de partijen gevraagd of zij behoefte hadden aan een nadere mondelinge behandeling, wat bevestigend werd beantwoord. Deze behandeling vond plaats op 3 februari 2022.

In het tussenvonnis werd beslist dat de eiseressen niet ontvankelijk waren in hun vordering jegens de Inspectie en dat het verjaringsverweer van het Land slaagde. De eiseressen voerden aan dat het Land onrechtmatig had gehandeld door alle medicijnen te vernietigen, terwijl een deel authentiek was. Het gerecht oordeelde echter dat deze onderbouwing geen grond vormde om terug te komen op de bindende eindbeslissingen van het tussenvonnis. De vorderingen jegens Pharmera werden verder beoordeeld, waarbij het gerecht oordeelde dat er voldoende samenhang bestond tussen de vorderingen jegens het Land en Pharmera, waardoor het gerecht bevoegd was om kennis te nemen van de zaak.

Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat Pharmera wanprestatie had gepleegd en dat zij gehouden was de schade te vergoeden aan de eiseressen. De vorderingen tot schadevergoeding werden toegewezen, met specifieke bedragen voor elke eiseres. De proceskosten werden eveneens toegewezen, waarbij Cura Pharmacy c.s. in de kosten van het Land en de Inspectie werden veroordeeld, terwijl Pharmera in de kosten van Cura Pharmacy c.s. werd veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door mr. O. Nijhuis op 14 februari 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR201601500
Vonnis van 14 februari 2022
inzake

1.de naamloze vennootschapCURA PHARMACY N.V.,

2. de besloten vennootschap
EURO PHARMACY B.V.,
beide gevestigd op Curaçao,
de vennootschap naar het recht van haar vestigingsplaats
SECURE MEDICAL INC.,
woonplaats gekozen hebbende op Curaçao,
eiseressen,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en E.G.I. van der Plank,
tegen

1.de openbare rechtspersoonHET LAND CURAÇAO,

2.
DE INSPECTIE VOOR DE VOLKSGEZONDHEID,
beide gevestigd op Curaçao,
gedaagden,
gemachtigden : mrs. W.R. Flocker en S. Vierbergen,
3. de vennootschap naar het recht van haar vestigingsplaats
PHARMERA GROUP,
gevestigd te Ystad, Zweden,
gedaagde,
niet verschenen.
Hierna zullen eiseressen afzonderlijk Cura Pharmacy, Euro Pharmacy en Secure Medical en gezamenlijk Cura Pharmacy c.s. worden genoemd en zullen gedaagden het Land, de Inspectie en Pharmera worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 10 december 2018 heeft het gerecht een vonnis gewezen (hierna: het tussenvonnis). Na enkele aanhoudingen is de zaak verwezen naar de parkeerrol.
Cura Pharmacy c.s. hebben op 1 november 2021 een akte uitlaten ingediend.
1.2
Vanwege een rechterswissel is partijen de vraag voorgelegd of zij behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling ten overstaan van de nieuwe rechter. Cura Pharmacy c.s. hebben die vraag bevestigend beantwoord.
1.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. Aanwezig waren namens Cura Pharmacy c.s. haar gemachtigde mr. Van der Plank en – via een videoverbinding – de heren [naam 1] en [naam 2], de tolk mevrouw A. van der Sluis en namens het Land en de Inspectie hun gemachtigde mr. S. Vierbergen. Allen hebben het woord gevoerd, mr. van der Plank aan de hand van pleitnotities.
1.4
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

het tussenvonnis
2.1
Het gerecht volhardt bij het tussenvonnis, met inachtneming van het volgende. In r.ov. 3.2 van het tussenvonnis wordt ten onrechte overwogen dat het Land en de Inspectie concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van de Inspectie. Kennelijk betreft dit een vergissing: in hun conclusie van antwoord concluderen het Land en de Inspectie tot niet-ontvankelijkverklaring van “eisers”, dus Cura Pharmacy c.s. In die zin dient r.ov. 3.2 dan ook te worden gelezen en begrepen.
de vorderingen van Cura Pharmacy c.s. jegens het land en de Inspectie
2.2
In het tussenvonnis is beslist dat Cura Pharmacy c.s. niet ontvankelijk zijn in hun vordering jegens de Inspectie (r.ov. 4.1) en dat het verjaringsverweer van het Land slaagt (r.ov. 4.3). Dit zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen, oftewel bindende eindbeslissingen. Op bindende eindbeslissingen mag het gerecht in beginsel niet meer terugkomen, aangezien zulks in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde.
2.3
Namens Cura Pharmacy c.s. is aangevoerd dat in dit geval wel grond bestaat terug te komen op die ten aanzien van het Land genomen bindende eindbeslissing, hetgeen namens het Land is bestreden. Cura Pharmacy c.s. voeren daartoe aan dat het Land is overgegaan tot vernietiging van alle medicijnen, hoewel het ten tijde van die vernietiging reeds ervan op de hoogte was dat in ieder geval een gedeelte van de medicijnen authentiek was en voor het gedeelte dat authentiek was, geen wettelijke grondslag voor vernietiging bestond.
2.4
Naar het oordeel van het gerecht vormt deze nadere onderbouwing van het gestelde onrechtmatig handelen door het Land, indien al juist, geen grond om een uitzondering te mogen maken op de regel dat niet mag worden teruggekomen op een bindende eindbeslissing.
2.5
Ten overvloede wordt nog overwogen dat deze onderbouwing bovendien niet wegneemt
“dat is gebleken dat Cura Pharmacy c.s. kort na de vernietiging van de medicijnen, in elk geval nog in datzelfde jaar (2008), van die vernietiging op de hoogte geraakten”,
zoals in het tussenvonnis, r.ov. 4.4, is overwogen en waarop de beslissing dat de vordering jegens het Land is verjaard, mede is gebaseerd. Ook als mede in aanmerking wordt genomen hetgeen Cura Pharmacy c.s. nader hebben aangevoerd en in r.ov. 2.3 is weergegeven, kan dat zonder toelichting, die niet is gegeven, dus niet leiden tot de conclusie dat de bindende eindbeslissing met betrekking tot het verjaringsverweer onjuist is.
2.6
Het gerecht zal dan ook niet terugkomen op de bindende eindbeslissing inhoudende dat de vordering van Cura Pharmacy c.s. jegens het Land is verjaard.
de vorderingen van Cura Pharmacy c.s. jegens Pharmera
2.7
Bij het tussenvonnis heeft het gerecht de zaak verwezen naar de rol voor akte als bedoeld in 4.21 aan de zijde van Cura Pharmacy c.s. R.ov. 4.21 van het tussenvonnis luidt als volgt:
“De kwestie van de bevoegdheid in het geschil tegen Pharmera is ter zitting onvoldoende aan de orde gekomen. Om Cura Pharmacy c.s. op dit punt niet te verrassen, zullen zij gelegenheid krijgen zich bij akte na tussenvonnis over het voorgaande uit te laten. Daarna zal het gerecht definitief over zijn bevoegdheid oordelen.”
2.8
In hun akte uitlaten hebben Cura Pharmacy c.s. nader onderbouwd dat en op welke gronden naar hun oordeel het gerecht bevoegd is kennis te nemen van hun vorderingen jegens Pharmera. In dat verband hebben zij zich onder meer beroepen op artikel 103 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat artikel luidt als volgt:
“Indien een rechter in eerste aanleg ten aanzien van een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, is die rechter ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.”
2.9
Met betrekking tot dat beroep op artikel 103 Rv wordt het volgende overwogen. Gezien de vestigingsplaats van het Land en de Inspectie, namelijk Curaçao, is het gerecht bevoegd ten aanzien van de vorderingen van Cura Pharmacy c.s. jegens hen. Het gerecht zal ook ten aanzien van de vorderingen van Cura Pharmacy c.s. jegens Pharmera bevoegd zijn indien tussen de vorderingen van Cura Pharmacy c.s. jegens enerzijds het Land en de Inspectie en anderzijds Pharmera een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
2.1
Cura Pharmacy c.s. voeren terecht aan dat deze bepaling ertoe strekt te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Naar het oordeel van het gerecht bestaat tussen de vorderingen van Cura Pharmacy c.s. jegens het Land, de Inspectie respectievelijk Pharmera voldoende samenhang in de zin van artikel 103 Rv, en wel op grond van het navolgende. Aan al die vorderingen van Cura Pharmacy c.s. ligt dezelfde rechtsgrond ten grondslag, te weten onrechtmatige daad (en aan de vorderingen jegens Pharmera tevens wanprestatie), die vorderingen strekken alle tot de vaststelling van aansprakelijkheid en tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad althans wanprestatie en tot slot is voor de beoordeling van de vorderingen van groot belang of de geleverde viagrapillen authentiek of namaak waren. Ten aanzien van dat laatstbedoelde vraagpunt dient het risico op onverenigbare beslissingen te worden vermeden. Gezien dat alles bestaat een zodanige samenhang in de zin van artikel 103 Rv dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
2.11
Bovendien legt ook enig gewicht in de schaal dat het om redenen van proces-economie onwenselijk is dat Cura Pharmacy c.s. twee separate procedures zouden moeten voeren.
2.12
Het gerecht acht zich op de voet van artikel 103 Rv dus bevoegd kennis te nemen van het geschil tussen Cura Pharmacy c.s. en Pharmera.
2.13
Voorts hebben Cura Pharmacy c.s. terecht aangevoerd dat Curaçao de plaats van levering van de viagrapillen is, dat het een algemene regel van internationaal bevoegdheidsrecht is dat de rechter van het land waar een overeenkomst wordt uitgevoerd bevoegd is van het uit die overeenkomst voortvloeiende geschil kennis te nemen en dat daarom het gerecht bevoegd is (vgl. GEA Curaçao 5 september 2019, CUR201902415). Ook op die grond acht het gerecht zich bevoegd.
2.14
Hetgeen Cura Pharmacy c.s. voorts nog hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun stelling dat het gerecht bevoegd is, behoeft geen bespreking.
2.15
Tegen het niet-verschenen Pharmera is verstek verleend. Daarom dient met betrekking tot de vorderingen die jegens haar zijn ingesteld, op de voet van artikel 79 lid 1 Rv te worden beoordeeld of deze het gerecht onrechtmatig of ongegrond voorkomen. In geval van een ontkennend antwoord zullen de vorderingen jegens Pharmera worden toegewezen en in geval van een bevestigend antwoord zullen deze worden afgewezen.
2.16
In het tussenvonnis zijn bindende eindbeslissingen genomen inzake de procedure van Cura Pharmacy c.s. tegen het Land en de Inspectie, maar niet in de procedure van Cura Pharmacy c.s. tegen Pharmera.
2.17
De stelling van Cura Pharmacy c.s. dat (een deel van) de viagrapillen die Pharmera aan hen heeft geleverd, namaak bleek te zijn, kan de conclusie dragen dat Pharmera wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. Dit staat als door Pharmera onweersproken vast. Pharmera is gehouden de schade die Cura Pharmacy c.s. als gevolg daarvan hebben geleden, te vergoeden. De gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar.
2.18
In hun akte uitlaten hebben Cura Pharmacy c.s. tevens hun vordering van USD 855.700,- jegens Pharmera nader onderbouwd en toegelicht. Daarmee zijn Cura Pharmacy c.s. met de inhoud van hun akte in zoverre getreden buiten de grenzen die in het tussenvonnis waren gesteld aan de inhoud van de akte. Volgens het dictum strekte deze er immers toe Cura Pharmacy c.s. de gelegenheid te geven zich uit te laten omtrent de bevoegdheid van het gerecht in het geschil tegen Pharmera. Niettemin wordt de akte ook wat betreft de nadere onderbouwing van de vordering toelaatbaar geacht en zal op de inhoud ervan acht worden geslagen. Die toelichting houdt immers slechts een verduidelijking in van een reeds bij het inleidend verzoekschrift overgelegde productie terwijl de procedure daardoor niet wordt vertraagd. De nadere onderbouwing van de vordering van USD 855.700,- jegens Pharmera is daarom niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
2.19
Volgens de bedoelde toelichting bedraagt de gestelde schade van Cura Parmacy USD 66.000,-, die van Secure Medical USD 730.000,- en die van Euro Pharmacy USD 59.700.-. Bij gebreke van enige betwisting zijn de vorderingen in zoverre toewijsbaar.
2.2
De vorderingen jegens Pharmera van EURO 4.000,- in verband met de strafrechtelijke boete en van EURO 40.000,- wegens de kosten van rechtskundige bijstand in de Nederlandse strafprocedure komen het gerecht ongegrond voor op grond van de overwegingen die met betrekking tot deze vordering jegens het Land en de Inspectie zijn opgenomen in r.ov. 4.13 van het tussenvonnis – met dien verstande dat daarin voor “het Land” moet worden gelezen “Pharmera” – die hierna wordt herhaald:
“4.13 Verder stellen Cura Pharmacy c.s. zich op het standpunt dat (lees: Pharmera) aansprakelijk is voor een bedrag van EUR 44.000, dat bestaat uit de strafrechtelijke boete die aan [naam 2] is opgelegd en uit de kosten voor rechtsbijstand in de Nederlandse strafprocedure. Niet valt in te zien om welke reden deze posten kunnen worden beschouwd als schade van (één van) Cura Pharmacy c.s. die het gevolg is van de (volgens Cura Pharmacy c.s.: onrechtmatige) vernietiging door het Land van de inbeslaggenomen medicijnen. Hoewel dit punt expliciet is benoemd in de door het gerecht verstuurde zittingsagenda, hebben Cura Pharmacy c.s. hieromtrent geen duidelijkheid verschaft. De enkele verklaring ter zitting dat deze kostenposten uiteindelijk voor rekening van Cura Pharmacy zouden komen volstaat niet. Ook dit deel van de vordering zou dus niet toewijsbaar zijn als de vordering niet reeds om andere redenen afgewezen zou worden.”
De vorderingen tot betaling van EURO 40.000,- en 4.000,- zullen daarom worden afgewezen.
2.21
De vordering van EURO 2.600.000,- wegens de waardedaling van de aandelen van de apotheek komt het gerecht eveneens ongegrond voor, zulks op grond van de overwegingen die met betrekking tot de vordering jegens het Land en de Inspectie zijn opgenomen in r.ov. 4.14 van het tussenvonnis – eveneens met dien verstande dat daarin voor “het Land” moet worden gelezen “Pharmera” –, die hierna wordt herhaald:
“4.14 Het grootste deel van de vordering (EUR 2,6 miljoen) bestaat blijkens het verzoekschrift uit “de daling in waarde van de aandelen van de apotheek”. Ook dit deel van de vordering is niet onderbouwd. Dit klemt te meer, nu van de zijde van Cura Pharmacy c.s. ter zitting is verklaard dat de apotheek van Cura Pharmacy is gesloten, omdat de vorige apotheker zijn vak niet meer wilde voortzetten, de inspectie eiste dat de nieuwe apotheker tevens de eigenaar van de apotheek zou zijn en Cura Pharmacy c.s. aan die eis niet konden voldoen. Dit alles vond plaats in 2007, dat wil zeggen nog voor de vernietiging van de medicijnen in 2008. Aldus valt niet in te zien dat de sluiting van de apotheek die volgens Cura Pharmacy c.s. heeft geleid tot de hiervoor bedoelde waardedaling van de aandelen in causaal verband staat tot de (gestelde) onrechtmatige daad van (lees: Pharmera). Gelet hierop zou ook dit deel van de vordering niet toewijsbaar zijn geweest als de vordering niet reeds om andere redenen zou worden afgewezen. […] In het midden kan blijven in hoeverre grond bestaat voor toewijzing van een schadevergoeding ter zake van waardevermindering van aandelen, aangezien het daarbij in beginsel gaat om afgeleide schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt.”
De vordering tot betaling van EURO 2,6 miljoen zal dus worden afgewezen.
2.22
Wat betreft de te geven verklaring voor recht zal het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat een dergelijke beslissing zich naar zijn aard niet voor een uitvoerbaarverklaring bij voorraad leent.
de proceskosten
2.23
In r.o. 4.16 van het tussenvonnis heeft het gerecht reeds overwogen en beslist dat Cura Pharmacy c.s. zullen worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van het Land en de Inspectie en dat deze tot aan dit vonnis worden begroot op NAf 18.000,- wegens salaris gemachtigde.
2.24
Pharmera zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Cura Pharmacy c.s. Die kosten zullen worden gerelateerd aan het toe te wijzen bedrag en worden tot heden begroot op NAf 7.500,- wegens griffierecht, NAf 656,- wegens overige verschotten en NAf 6.000,- (1,5 punten, tarief 9 van het liquidatietarief) wegens salaris gemachtigde.

3.De beslissing

Het gerecht:
3.1
verklaart Cura Pharmacy c.s. niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens de Inspectie;
3.2
verklaart voor recht dat Pharmera jegens Cura Pharmacy c.s. wanprestatie heeft gepleegd en is gehouden de door Cura Pharmacy c.s. geleden schade te vergoeden;
3.3
veroordeelt Pharmera te betalen aan Cura Parmacy een bedrag van USD 66.000,-, aan Secure Medical een bedrag van USD 730.000,- en aan Euro Pharmacy een bedrag van USD 59.700.- althans de tegenwaarde daarvan in Curaçaose courant tegen de koers op de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift;
3.4
veroordeelt Cura Pharmacy c.s. in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van het Land en de Inspectie en tot aan dit vonnis begroot op NAf 18.000,-;
3.5
veroordeelt Pharmera in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Cura Pharmacy c.s. en tot aan dit vonnis begroot op NAf 14.156,-;
3.6
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 3.3 en 3.5 uitvoerbaar bij voorraad;
3.7
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, en op 14 februari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.