ECLI:NL:OGEAC:2022:111

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
CUR202200051
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige gebruiksvergoedingen en contractuele boete in kort geding

In deze zaak heeft eiseres op 10 januari 2022 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zij gedaagden c.s. verzoekt om een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis. De vorderingen van eiseres omvatten onder andere de ontruiming van een woning en betaling van achterstallige gebruiksvergoedingen en een contractuele boete. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 februari 2022, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en gedaagden c.s. door mr. R.A. Gonet.

Tijdens de procedure is vastgesteld dat gedaagden c.s. de woning op 8 februari 2022 hebben ontruimd, waardoor de vordering tot ontruiming niet langer relevant was. Eiseres vorderde verder betaling van een geldsom, waarbij het gerecht terughoudendheid betrachtte bij het toekennen van een geldsom in kort geding. Eiseres stelde dat zij een spoedeisend belang had bij de toewijzing van de geldvorderingen, omdat de woning in slechte staat was achtergelaten en zij de inkomsten nodig had om haar hypotheek te voldoen.

Gedaagden c.s. erkenden dat zij een bedrag van NAf 9.600,00 aan achterstallige gebruiksvergoeding aan eiseres verschuldigd waren. De vordering tot betaling van de contractuele boete van NAf 34.500,00 werd door eiseres onderbouwd met een verwijzing naar de koopovereenkomst, waarin een boetebeding was opgenomen. Gedaagden c.s. voerden aan dat de koopovereenkomst niet tot stand was gekomen vanwege een opschortende voorwaarde, maar het gerecht oordeelde dat het boetebeding geldig was en dat gedaagden c.s. de verschuldigde bedragen moesten betalen. Het gerecht heeft de vorderingen van eiseres toegewezen en gedaagden c.s. in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202200051
Vonnis in kort geding d.d. 25 februari 2022
inzake
[EISERES],
wonende in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: dhr. [naam 1],
tegen

1.[gedaagde sub 1],

2. [gedaagde sub 2],
wonende in Curaçao,
gedaagden,
gemachtigde: mr. R.A. Gonet.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagden] c.s. genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiseres] heeft op 10 januari 2022 een verzoekschrift ingediend. Op 11 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de zittingsaantekeningen zich in het dossier bevinden. [Eiseres] is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verder is dhr. [gedaagde sub 1] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1. [
eiseres] vordert dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, samengevat:
I. [gedaagden] c.s. veroordeelt om de woning te [adres] kavel [nummer] (hierna: de woning) aan [eiseres] op te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met machtiging van [eiseres] om de ontruiming desnoods te doen bewerkstelligen door gebruikmaking van de sterke arm der wet en op kosten van [gedaagden] c.s.,
II. [gedaagden] c.s. (hoofdelijk) veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van NAf 8.000,00 aan achterstallige gebruiksvergoedingen tot en met december 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
III. [gedaagden] c.s. (hoofdelijk) veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van NAf 1.600,00 aan gebruiksvergoeding voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagden] c.s. de woning vanaf 1 januari 2022 in gebruik heeft tot aan de ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente per maand vanaf de respectievelijke vervaldata van de onbetaald gebleven gebruiksvergoedingen tot aan de dag der algehele voldoening,
IV. [gedaagden] c.s. (hoofdelijk) veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van NAf 34.500,00 aan contractuele boete,
V. [gedaagden] c.s. veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis.
2.2. [
gedaagden] c.s. voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] c.s. de woning inmiddels, te weten op 8 februari 2022, hebben ontruimd, waardoor [eiseres] geen belang meer heeft bij de gevorderde ontruiming.
3.2.
De vorderingen van [eiseres] strekken verder tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. Het gerecht zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eiseres] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal moeten betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. [eiseres] heeft in dat verband naar voren gebracht dat de woning uitgeleefd is achtergelaten en dat zij niet zonder meer de middelen heeft om het huis op te knappen zodat het weer voor verhuur of verkoop geschikt is, terwijl zij de inkomsten van de woning wel nodig heeft om zelf de hypotheek te kunnen voldoen. Zij heeft, mede gelet daarop, een spoedeisend belang bij toewijzing van de geldvorderingen.
3.3. [
gedaagden] c.s. hebben ter zitting erkend dat zij een bedrag van NAf 9.600,00 aan achterstallige gebruiksvergoeding aan [eiseres] zijn verschuldigd over de maanden april, mei en november 2020, januari 2021 en januari en februari 2022. De vordering van [eiseres] zal in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de niet betwiste wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling.
3.4.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of [gedaagden] c.s. de gevorderde contractuele boete van NAf 34.500,00 aan [eiseres] zijn verschuldigd. Het gerecht stelt in dit verband voorop dat partijen in een verkoop overeenkomst, ondertekend op 11 en 12 september 2018 (hierna: de koopovereenkomst), onder 7. het volgende zijn overeengekomen: “Indien 15 maanden na ondertekening van deze overeenkomst, koper niet in staat is de verkoopprijs te betalen en dus de akte niet bij de Notaris kan passeren, dan is koper een bedrag van 10% van de verkoopprijs (…) aan verkoper verschuldigd en vervalt deze overeenkomst. Koper kan dan op geen enkele wijze aanspraak maken op vergoeding van gemaakte kosten zoals onder punt 6 vermeld en ook op geen andere gemaakte kosten. Bij betaling en overdracht van het gekochte zal verkoper de betaalde borg terug storten indien alles (…) volledig is betaald.”
3.5. [
eiseres] stelt dat [gedaagden] c.s. recentelijk hebben aangegeven dat zij de financiering van de woning niet rond hebben gekregen en in de toekomst evenmin zullen rondkrijgen. [gedaagden] c.s. zijn en blijven daardoor in gebreke de verkoopprijs van de woning te betalen. Ingevolge het bepaalde onder 7. van de koopovereenkomst zijn [gedaagden] c.s. dan ook een boete van 10% van de verkoopprijs, zijnde NAf 34.500,00, aan [eiseres] verschuldigd. [eiseres] heeft [gedaagden] c.s. nooit toegezegd dat zij de contractuele boete niet verschuldigd zouden zijn. Partijen hebben de koopovereenkomst met daarin het boetebeding ondertekend. Dit beding is duidelijk en partijen zijn het zonder enige mogelijke verwarring of misvatting overeengekomen. De woning is compleet uitgeleefd, waardoor [eiseres] de verbeurte contractuele boete onder meer zal aanwenden voor het opknappen van de woning en het erf. Nu het [eiseres] in december 2021 is gebleken dat er geen vooruitzicht is dat de verkoopprijs van de woning gefinancierd kan worden en de verschuldigde gebruikersvergoedingen evenmin door [gedaagden] c.s. werden betaald, heeft [eiseres] de koopovereenkomst per 17 december 2021 ontbonden.
3.6. [
gedaagden] c.s. voeren daartegen aan dat zij ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst aan [eiseres] duidelijk hebben gemaakt dat de koop van de woning slechts kon plaatsvinden, onder de ontbindende [bedoeld zal zijn: opschortende] voorwaarde dat zij een hypothecaire lening van een bank zouden krijgen. Indien [gedaagden] c.s. deze lening niet konden verkrijgen, zou de koop van de woning uiteraard niet doorgaan. [gedaagden] c.s. hebben verzocht om de waarborgsom en het boetebeding uit de concept koopovereenkomst te halen. De waarborgsom is eruit gehaald, maar [eiseres] heeft het boetebeding gehandhaafd. [gedaagden] c.s. hebben, zonder enige kennis van zaken en onder druk van [eiseres], de koopovereenkomst ondertekend. Op 10 september 2019 hebben [gedaagden] c.s. een e-mail van de Orco Bank N.V. ontvangen waarin staat dat hun hypotheekaanvraag is afgewezen. [gedaagden] c.s. hebben in een e-mail van 17 december 2021 [eiseres] daarvan op de hoogte gesteld. Gelet op voornoemde opschortende voorwaarde, is er volgens [gedaagden] c.s. dan ook geen koopovereenkomst tot stand gekomen.
3.7.
Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, komt het ingevolge de ‘Haviltex’-maatstaf aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg van een overeenkomst zijn de omstandigheden van het geval van beslissende betekenis, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Tegen de achtergrond van die maatstaf overweegt het gerecht dat uit de stellingen van [gedaagden] c.s. volgt dat partijen expliciet over onder meer het boetebeding hebben onderhandeld. [gedaagden] c.s. wilden het boetebeding niet in de koopovereenkomst opnemen, hetgeen erop duidt dat zij begrepen dat dit beding nadelig voor hen zou kunnen uitpakken. Desalniettemin zijn partijen het boetebeding in de koopovereenkomst overeengekomen. Van enige vorm van dwang aan de zijde van [eiseres] is niet gebleken. In het bepaalde onder 7. van de koopovereenkomst is in niet mis te verstane bewoordingen vermeld dat [gedaagden] c.s., als zijnde de kopers, een bedrag van 10% van de verkoopprijs zijn verschuldigd indien zij 15 maanden na ondertekening van de koopovereenkomst niet in staat zijn de verkoopprijs te betalen. De conclusie is dan ook dat het gerecht voorshands van oordeel is dat [gedaagden] c.s. het boetebeding in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet hebben mogen opvatten als een opschortende voorwaarde, in die zin dat de koop van de woning slechts zou doorgaan onder de voorwaarde dat [gedaagden] c.s. een hypothecaire lening van een bank zouden krijgen. Vast staat dat [gedaagden] c.s. niet in staat zijn gebleken de verkoopprijs van de woning te betalen. Aangezien [gedaagden] c.s. de hoogte van de gevorderde contractuele boete niet hebben betwist en evenmin een beroep op matiging als bedoeld in artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hebben gedaan, en het gelet op het voorgaande aannemelijk is dat deze vordering in een bodemprocedure zou worden toegewezen, zal deze vordering van [eiseres] in het kader van een voorlopige voorziening worden toegewezen.
3.8. [
gedaagden] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 274,17
griffierecht NAf 750,00
salaris gemachtigde
NAf 1.000,00 +
totaal: NAf 2.024,17

4.De beslissing

Het gerecht:
rechtdoende in kort geding:
4.1.
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander daarvan zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiseres] van NAf 9.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander daarvan zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiseres] van NAf 34.500,00,
4.3.
veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 2.024,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na het vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 25 februari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
concipiënt: mr. H. Akbuz