ECLI:NL:OGEAC:2021:85

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
CUR201903420
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetebesluit Sociale Verzekeringsbank wegens niet-nakomen van inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de besloten vennootschap KARIBE HULANDA B.V. beroep ingesteld tegen een boetebesluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat op 21 maart 2019 was genomen. De SVB had een boete van NAf 5.000,- opgelegd aan eiseres wegens het niet voldoen aan de artikelen 5, zesde lid, en 13 van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv). Na bezwaar van eiseres heeft de SVB het primaire besluit vernietigd en de boete gematigd naar NAf 2.500,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het bestreden besluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat er geen sprake was van een ongeval in de zin van de LvOv.

De openbare behandeling ter zitting vond plaats op 14 januari 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.G.J. van der Plank. De SVB was vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Bonafasia. Het Gerecht heeft overwogen dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting door het incident van 19 januari 2019 niet te melden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de opgelegde boete van NAf 2.500,- niet evenredig was en heeft deze verlaagd naar NAf 1.000,-. Tevens is de SVB veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

De uitspraak werd gedaan op 17 februari 2021, waarbij het Gerecht de SVB heeft veroordeeld tot betaling van de proceskosten van NAf 1.400,- en het griffierecht van NAf 50,- aan eiseres. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

de besloten vennootschap KARIBE HULANDA B.V.,

gevestigd te Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. G.B. Steward en E.G.J. van der Plank, advocaten,
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij de SVB.

Procesverloop

Bij beschikking van 21 maart 2019 (primair besluit) heeft de SVB aan eiseres een boete van NAf 5.000,- opgelegd wegens het niet voldoen aan de artikelen 5, zesde lid, en 13 van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv).
Bij beschikking van 20 augustus 2019 heeft de SVB het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit vernietigd en de boete gematigd naar NAf 2.500,- (bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een productie ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Namens eiseres is mr. Van der Plank verschenen, die is vergezeld door F. Violenes, Human Resource Manager bij eiseres. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5, zesde lid, van de LvOv , wordt het ongevallengeld per dag verminderd met het bedrag, waarmede het ongevallengeld en het loon per dag tezamen het oorspronkelijke loon per dag overtreft, wanneer de werknemer tijdens zijn arbeidsongeschiktheid van zijn werkgever loon ontvangt.
Op grond van artikel 13 kunnen ter uitvoering van deze landsverordening nadere regelen worden gesteld bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Op grond van artikel 14a, eerste lid, wordt – voor zover hier relevant – op het niet of niet tijdig nakomen van verplichtingen krachtens artikel 13 een boete geheven van ten hoogste vijfduizend gulden.
1.1
Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Landsbesluit houdende algemene maatregelen (landsbesluit) ter uitvoering van artikel 13 van de LvOv en van artikel 13 van de Landsverordening Ziekteverzekering (P.B. 1973, no. 32) is de werkgever verplicht formulieren in voorraad te hebben voor het melden van een ongeval of ziekte als bedoeld in de LvOv. Op grond van het tweede lid is de werkgever, na de melding van een ongeval of een ziekte als bedoeld in het eerste lid, verplicht aan de arbeider onverwijld een volledig ingevuld en ondertekend formulier te doen toekomen.
2. Eiseres is exploitant van het hotel Kura Hulanda Village.
Op 19 januari 2019 heeft op de werkvloer en in werktijd een vechtpartij plaatsgevonden tussen X, een werknemer van Kura Hulanda Village, en Y, een buurman van het hotel.
Op 23 januari 2019 heeft eiseres X uit zijn functie ontslagen.
Op dezelfde dag heeft X zich bij eiseres gemeld voor een bedrijfsongevallenformulier wegens een ongeval op de werkvloer. Eiseres heeft geweigerd om dit formulier af te geven, omdat volgens haar geen sprake is van een ongeval, maar van een incident.
Bij brief van 28 februari 2019 heeft de SVB aan eiseres een waarschuwingsbrief gestuurd en eiseres verzocht om binnen twee werkdagen aan de verplichtingen op grond van artikel 5, zesde lid, van de LvOv ten aanzien van X te voldoen en eiseres gewaarschuwd dat niet nakoming van dit verzoek ertoe zal leiden dat de SVB een boete van NAf 5.000,- zal opleggen.
Eiseres heeft niet voldaan aan het verzoek. Vervolgens heeft de SVB het primaire besluit genomen en, na bezwaar, het bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft de SVB ten grondslag gelegd dat vaststaat dat sprake is van het niet voldoen aan een wettelijke regeling en dat eiseres zelf te kennen heeft gegeven dat zij met opzet het bedrijfsongevallenformulier niet heeft ingevuld. De SVB heeft erkend dat in het primaire besluit onjuiste wetsartikelen zijn aangehaald en dat dit dient te worden gewijzigd. De SVB heeft, zoals ter zitting verklaard, de boete gematigd naar NAf 2.500,-, omdat eiseres de benodigde informatie alsnog aan de SVB heeft overgelegd.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Volgens eiseres was helemaal geen sprake van een ongeval in de zin van de LvOv, maar van een incident dat door eigen schuld van X is veroorzaakt en als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen. De SVB heeft eiseres niet geïnformeerd dat zij de verzochte informatie van eiseres nodig had om te beoordelen of sprake is van een ongeval. De SVB heeft zondermeer een boete opgelegd en er geen rekening mee gehouden dat eiseres in plaats van een bedrijfsongevallenformulier een rapport heeft overgelegd dat dezelfde informatie bevat als gevraagd wordt in het bedrijfsongevallenformulier.
4. Voor het opleggen van een boete is vereist dat een betrokkene zowel objectief als subjectief een verwijt kan worden gemaakt van het overtreden van de inlichtingenverplichting. Bovendien zal de boete moeten worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en daarbij moet zo nodig rekening worden houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het Gerecht toetst zonder terughoudendheid of het boetebesluit voldoet aan de genoemde eisen en leidt tot een evenredige sanctie.
5. Vaststaat dat eiseres het incident van 19 januari 2019 aan de SVB niet heeft gemeld en dat eiseres geen bedrijfsongevallenformulier aan X of de SVB heeft doen toekomen. Hiermee heeft eiseres niet voldaan aan haar (inlichtingen)verplichting op grond van artikel 1, tweede lid, van het landsbesluit en is de SVB op grond van artikel 14a van de LvOv bevoegd om een boete op te leggen. Dat volgens eiseres geen sprake was van een ongeval, maakt dat niet anders, omdat dit door de SVB dient te worden beoordeeld. Ook de stelling van eiseres dat X op 23 januari 2019 geen werknemer van haar was, kan haar niet baten. Het incident heeft immers plaatsgevonden toen X nog wel in dienst was..
6. Het Gerecht zal thans beoordelen of de opgelegde boete van NAf 2.500,- evenredig is aan de overtreding.
6.1
Eiseres heeft een rapport ‘Rapport Incident on the Job’ (rapport) bij de SVB ingediend waarin zij het incident heeft beschreven en daarbij drie getuigenverklaringen gevoegd. Dit rapport bevat alle informatie waarnaar gevraagd wordt op het bedrijfsongevallenformulier. Gelet hierop acht het Gerecht een boete van NAf 1.000,- hier passend en geboden. Het Gerecht zal daarom met toepassing van artikel 50, vierde lid, van de Lar het bedrag van de boete vaststellen op NAf 1.000,-.
7. Het Gerecht ziet aanleiding om de SVB te veroordelen tot betaling aan eiseres van de door haar gemaakte proceskosten, bestaande uit NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet besluit van 20 augustus 2019 voor zover daarbij het bedrag van de boete is vastgesteld op NAf 2.500,-;
  • stelthet bedrag van de boete vast op NAf 1.000, -;
  • bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 20 augustus 2019;
  • veroordeeltde SVB tot betaling aan eiseres van de proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: veertienhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • bepaaltdat de SVB aan eiseres het griffierecht van NAf 50,- (zegge: vijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mrs. W.H. Bel, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.