In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een ingezetene van Curaçao, in beroep ging tegen aanslagen premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2017. De aanslagen waren gebaseerd op een premie-inkomen dat door de Inspecteur was vastgesteld op NAf 21.586 voor AOV/AWW en NAf 22.800 voor BVZ, resulterend in verschuldigde bedragen van respectievelijk NAf 3.322, NAf 215 en NAf 3.101. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur handhaafde deze bij uitspraken op bezwaar op 19 juni 2020. Hierop heeft belanghebbende op 13 juli 2020 beroep ingesteld, waarbij hij een griffierecht van NAf 50 heeft betaald.
Tijdens de zitting op 24 maart 2021, die via een videoverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat de periodieke uitkeringen van zijn moeder, die in Duitsland woont en hem maandelijks € 975 verstrekt, ten onrechte als belastbaar inkomen waren aangemerkt. Het Gerecht overwoog dat volgens artikel 8, aanhef en letter a van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) periodieke uitkeringen aan bloedverwanten in de rechte lijn niet als inkomen worden beschouwd, tenzij zij de tegenwaarde van een prestatie vormen. Aangezien niet was gebleken dat de uitkeringen van de moeder van belanghebbende de tegenwaarde van een prestatie vormden, concludeerde het Gerecht dat deze uitkeringen niet tot het belastbare inkomen van belanghebbende gerekend konden worden.
Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en de aanslagen premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2017. Tevens werd de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.