ECLI:NL:OGEAC:2021:67

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
CUR202003486
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen douanewaarde vaststelling van een personenauto

In deze zaak heeft belanghebbende op 12 december 2018 aangifte gedaan voor de invoer van een Nissan Versa, waarbij hij een douanewaarde van USD 2.800 heeft opgegeven, gebaseerd op een 'bill of sale' van 26 november 2018. De Inspecteur heeft deze waarde echter niet geaccepteerd en heeft de douanewaarde vastgesteld op USD 3.200, verwijzend naar de aankoopprijs van de auto door de verkoper op 1 november 2018. Het Gerecht heeft op 31 maart 2021 geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde douanewaarde niet te hoog is. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt dat de douanewaarde moet worden vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde prijs, en dat de Inspecteur de bevoegdheid heeft om de aangegeven waarde niet te aanvaarden indien er twijfels zijn over de juistheid van de informatie.

Uitspraak

Uitspraak van 31 maart 2021
BBZ nr. CUR202003486
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 12 december 2018 aangifte ten invoer gedaan van een personenauto Nissan, model Versa, ter zake waarvan een bedrag aan invoerrechten is betaald van NAf 2.417 en een bedrag aan omzetbelasting van NAf 806.
1.2
De Inspecteur heeft bij beschikking van 18 december 2018 aan belanghebbende medegedeeld dat de aangegeven douanewaarde niet is aanvaard en dat invoerrechten en omzetbelasting worden nageheven ten bedrage van in totaal NAf 669,80.
1.3
Belanghebbende heeft op 8 januari 2019 daartegen bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 21 juli 2020 het bezwaar afgewezen.
1.5
Belanghebbende heeft op 31 augustus 2020 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
De Inspecteur heeft op 4 november 2020 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door advocaat [A]. Belanghebbende heeft tevoren een pleitnota toegestuurd. Namens de Inspecteur is zonder voorafgaande kennisgeving niemand verschenen, ondanks dat de Inspecteur op regelmatige wijze is uitgenodigd voor de zitting. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter de zitting geleid via een videoverbinding.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 12 december 2018 een aangifte ten invoer gedaan voor een personenauto van het merk Nissan, model Versa, bouwjaar 2018 (hierna: de auto). Op deze aangifte is een bedrag aan invoerrechten en omzetbelasting betaald van in totaal NAf 3.224. Daarbij is belanghebbende uitgegaan van een koopprijs van de auto van USD 2.800. In dat verband heeft belanghebbende een ‘bill of sale’ van 26 november 2018 van verkoper [FCEA] Inc. (hierna: de verkoper) overgelegd waarop een prijs is vermeld van USD 2.800.
2.2
De Inspecteur heeft ter vaststelling van de douanewaarde de prijs van USD 2.800 niet geaccepteerd. De Inspecteur is daarvoor uitgegaan van een transactiewaarde van USD 3.200. Ter onderbouwing daarvan heeft de Inspecteur erop gewezen dat de verkoper de auto op 1 november 2018 op een veiling heeft gekocht voor USD 3.200 (zie productie 3 bij verweerschrift).
2.3
De verschuldigde invoerrechten en omzetbelasting bedragen volgens de Inspecteur als volgt:
Artikelprijs USD 3.200
Bijkomende kosten 553
Buitenlandse vracht 2.120
Binnenlandse vracht
70
Totale douanewaarde USD 5.943 (NAf 10.816)
Verschuldigde invoerrechten (tarief 27%) NAf 2.920
Verschuldigde omzetbelasting (9%)
974
Totaal verschuldigd 3.893
Reeds betaald
3.224
Naheffing 669
2.4 [
RP], eigenaar van [FCEA] Inc, heeft in een verklaring van 27 augustus 2020 onder meer het volgende geschreven:
“Yo tenia motivos personales y valido para venderlo a ese precio.” [vertaald: ‘’Ik had persoonlijke en geldige redenen om het voor die prijs te verkopen”]

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil of de door de Inspecteur vastgestelde douanewaarde niet te hoog is.
3.2
Belanghebbende stelt dat de auto voor USD 2.800 aan hem is verkocht en dat deze prijs als grondslag voor de douanewaarde heeft te gelden.
3.3
De Inspecteur twijfelt aan de juistheid van de door belanghebbende aangegeven douanewaarde. Hij gaat uit van een douanewaarde waaraan een prijs van USD 3.200 ten grondslag ligt.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffing, de Inspecteur tot handhaving daarvan.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ter zake van de invoer van goederen zijn invoerrechten en omzetbelasting verschuldigd. Deze worden geheven naar de douanewaarde van de goederen.
4.2
Op grond van artikel 18, lid 1, van de Landsverordening tarief van invoerrechten (hierna: LTI) zijn de douaneautoriteiten bevoegd om de aangegeven douanewaarde niet te aanvaarden indien naar hun oordeel niet voldoende zekerheid of informatie is verkregen over de echtheid of juistheid van de verklaringen en/of bescheiden die ten behoeve van de vaststelling van de douanewaarde zijn overgelegd. Verder is in artikel 18, lid 2, LTI bepaald dat de douaneautoriteiten de douanewaarde niet met toepassing van de methode van de transactiewaarde behoeven vast te stellen, indien gerede twijfel bestaat of de aangegeven waarde overeenkomt met de werkelijk betaalde prijs.
4.3
Ingevolge artikel 19, lid 1, LTI is de douanewaarde van de in te voeren goederen gelijk aan de transactiewaarde, zijnde de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs. Op grond van artikel 19, lid 2, letter b, LTI wordt de transactiewaarde echter niet als douanewaarde aanvaard indien de verkoop of de prijs is beïnvloed door enige voorwaarde of prestatie waarvan de waarde niet kan worden vastgesteld.
4.4
Zo het Gerecht al aannemelijk zou achten dat belanghebbende daadwerkelijk USD 2.800 voor de auto heeft betaald en dat de transactiewaarde dus USD 2.800 bedraagt – het Gerecht laat dat in het midden – dan nog zou dat belanghebbende niet baten. Uit de verklaring van de verkoper (zie 2.4) blijkt immers dat de verkoper persoonlijke redenen had om de auto voor een prijs van USD 2.800 aan belanghebbende te verkopen. Dit brengt mee dat deze prijs is beïnvloed door enige voorwaarde of prestatie waarvan de waarde niet kan worden vastgesteld, zodat deze prijs van USD 2.800 reeds op grond van het bepaalde in artikel 19, lid 2, LTI niet als douanewaarde kan worden aanvaard.
4.5
Dat de Inspecteur in het verleden wel tientallen ‘bill of sales’ van de dezelfde verkoper heeft geaccepteerd, doet daaraan niet af. Aan het enkel accepteren van de in deze ‘bill of sales’ genoemde koopprijs kan immers niet de indruk worden ontleend dat de Inspecteur een bewust standpunt heeft ingenomen omtrent onderhavig geval waarbij de prijs is beïnvloed door enige voorwaarde of prestatie.
4.6
Als de transactiewaarde niet als douanewaarde kan worden aanvaard, dan wordt de douanewaarde op grond van artikel 17 LTI vastgesteld met toepassing van de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen.
4.7
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de Inspecteur feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde douanewaarde niet te hoog is. Ter onderbouwing van de waarde heeft de Inspecteur gewezen op de aankoopprijs van de auto ten bedrage van USD 3.200 door de verkoper op 1 november 2018. Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur daarmee erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de douanewaarde van de auto – waaraan een waarde van de auto ten grondslag is gelegd van USD 3.200 – niet te hoog heeft vastgesteld.

5.PROCESKOSTEN

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 31 maart 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500