ECLI:NL:OGEAC:2021:55

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
CUR202100470
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van passagiersfaciliteitengelden door luchthavenexploitant in kort geding

In deze zaak heeft Curaçao Airport Partners N.V. (CAP) een kort geding aangespannen tegen het Land Curaçao, waarbij zij vorderingen heeft gedaan met betrekking tot de vaststelling van de Passenger Facility Charge (PFC) voor de periode 2021-2024. CAP, die de luchthaven Hato exploiteert, heeft te maken met een aanzienlijke terugval in passagiers als gevolg van de coronapandemie, wat heeft geleid tot een halvering van haar inkomsten uit PFC's. CAP heeft de Minister van VVRP verzocht om de PFC te verhogen naar USD 193,50 of USD 99, maar dit voorstel is door de Minister afgewezen. CAP vordert nu dat het gerecht de PFC-tarieven vaststelt, omdat zij vreest failliet te gaan als de huidige tarieven gehandhaafd blijven.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de vordering van CAP afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van het Land, aangezien de Minister zich niet kon vinden in de voorgestelde verhogingen van de PFC. Het Gerecht benadrukte dat de civiele rechter terughoudend moet zijn bij het ingrijpen in de beslissingen van de uitvoerende macht. De Minister heeft, gesteund door adviezen van BTP en de geconsulteerde vliegmaatschappijen, aangegeven dat de voorgestelde verhogingen onredelijk zijn en schadelijk voor de concurrentiepositie van Curaçao als reisbestemming. CAP heeft ook gebruik gemaakt van de NOW-regeling en heeft al enige hulp ontvangen om de gevolgen van de coronacrisis te verlichten.

Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat de vordering van CAP niet toewijsbaar is en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100470
Vonnis in kort geding d.d. 2 april 2021
inzake
CURACAO AIRPORT PARTNERS N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. M.F. Bonapart en Th. Aardenburg,
tegen
HET LAND CURACAO,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. L.M. Virginia en C. de Bres.
Partijen zullen hierna CAP en het Land worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van CAP van 17 februari 2021;
- het procesvoorstel voor behandeling per e-mail op 23 maart 2021;
- de pleitnota van CAP;
- de pleitnota van het Land;
- de repliek van CAP;
- de dupliek van het Land.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
CAP is een private partij die luchthaven Hato exploiteert op basis van een concessie. Deze concessie is haar in 2003 verstrekt voor de duur van dertig jaar. De concessie is verleend door overheidsvennootschap Hato International Airport N.V., die de concessie op haar beurt kreeg van de rechtsvoorganger van het Land.
2.2.
CAP genereert inkomsten uit haar commerciële activiteiten op de luchthaven, zoals de verhuur van winkelruimtes en de exploitatie van het parkeerterrein. Die activiteiten spelen in dit kort geding geen rol.
2.3.
Naast bedoelde commerciële activiteiten verricht CAP ‘luchtvaartactiviteiten’. Onder de luchtvaartactiviteiten zijn onder meer te begrijpen de exploitatie, de beveiliging en het onderhoud van de luchthaven.
2.4.
Ter dekking van de kosten van haar luchtvaartactiviteiten ontvangt CAP voor elke passagier die vanaf Hato vertrekt een Passenger Facility Charge (hierna: ‘PFC’). De PFC wordt als onderdeel van de ticketprijs door de luchtvaartmaatschappijen bij passagiers in rekening gebracht.
2.5.
Normaliter wordt de PFC voor een periode van drie jaar vastgesteld. De huidige tariefcyclus loopt tot en met 2021. De PFC voor internationale vluchten bedraagt thans (na een verhoging van ongeveer 10% in 2020) USD 49.
2.6.
Uitgangspunt is dat met de PFC alle kosten worden gedekt die CAP maakt en heeft gemaakt terzake de aan haar opgedragen luchtvaartactiviteiten, zodat sprake is van een kostendekkende exploitatie van de luchthaven. Onder die kosten vallen ook de kosten van de aanzienlijke investeringen door CAP van circa USD 130 miljoen in onder meer de aankomsthal en vertrekhal. Voorts strekt de PFC tot dekking van een maximaal rendement voor CAP van 6,5%.
2.7.
De wettelijke grondslag van de PFC is de
Landsverordening Passagiersfaciliteitengelden. De PFC wordt vastgesteld door de Minister van VVRP (hierna: ‘de Minister’) op basis van het
Landsbesluit methodiek bepaling passagiersfaciliteitengelden en landings- en parkeergelden(hierna: ‘het Landsbesluit’).
2.8.
Het Bureau Telecommunicatie & Post (hierna: ‘BTP’) is door het Land aangewezen als toezichthouder met betrekking tot de PFC.
2.9.
Het jaar 2020 kende als gevolg van de coronapandemie een grote terugval in passagiers. Geschat werd dat slechts ongeveer de helft van het eerder geraamde aantal van 1.4 miljoen passagiers van Hato zou vertrekken. CAP zag zich daardoor geconfronteerd met een halvering van haar inkomsten uit de PFC’s.
2.10.
Op 28 augustus 2020 heeft CAP een voorstel aan de Minister gedaan tot verhoging van de PFC naar (voor internationale vluchten) USD 193,50 (bij ‘2021 single year settlement’) of naar USD 99 (bij ‘2021 and 2022-2024 multi-year settlement’).
2.11.
De Minister heeft bij brief van 30 oktober 2020 aan CAP te kennen gegeven het voorstel niet acceptabel te achten, met verwijzing naar een advies van BTP en naar afwijzende reacties van de geconsulteerde vliegmaatschappijen.

3.De vordering

3.1.
CAP vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
i. het Land (de Minister) te gebieden om binnen twee weken na het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door het gerecht in goede justitie te bepalen termijn. de PFC's, voor de periode 2021-2024, althans voor 2021 vast te stellen als volgt:
PFC
Bonaire USD 34.50
St Maarten / Aruba USD 57.00
International USD 89.50
Transfer USD 14.00
Transit -
subsidiair:
ii. het Land (de Minister) te gebieden om binnen twee weken na het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door het gerecht in goede justitie te bepalen termijn, met CAP in overleg te treden over een kostengeoriënteerde en verantwoorde tariefaanpassing en hangende dit overleg dan wel totdat de bodemrechter zal hebben beslist op de vordering tot onverbindendverklaring van het AVV, de PFC-tarieven vast te stellen als opgenomen in de primaire vordering, waarbij geldt dat deze tijdelijke tariefaanpassing zal worden vervangen voor de tariefaanpassing die de Minister doorvoert na de uitkomst van het overleg tussen de Minister en CAP;
steeds:
iii. met bepaling dat het Land aan het onder i. en ii. bepaalde zal voldoen op straffe van de verbeurte van een dwangsom van NAf 100.000 per dag(deel) dat het Land niet volledig aan dit gebod heeft voldaan, met een maximum van NAf 5.000.000;
3.2.
Het Land heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het voor een kort geding vereiste spoedeisend belang bij de vordering is aanwezig. Vaststaat immers dat CAP door de terugval in reizigers als gevolg van de coronapandemie veel minder inkomsten uit PFC’s heeft ontvangen en ontvangt dan was begroot en dan nodig is om de kosten van haar luchtvaartactiviteiten te dekken. Volgens CAP zal handhaving van de huidige tarieven er op korte termijn toe leiden dat zij niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, met haar faillissement tot gevolg.
4.2.
De vordering strekt ertoe dat het gerecht voor 2021 PFC-tarieven vaststelt die ingevolge het Landsbesluit door de Minister worden vastgesteld. De civiele rechter dient zich bij aangelegenheden als de onderhavige terughoudend op te stellen en kan zijn oordeel of inschatting over wat redelijk of wenselijk zou zijn niet in de plaats stellen van de aan het bestuur als uitvoerende macht toekomende beslissingsbevoegdheid. Slechts indien sprake is van onrechtmatig handelen van het Land, is ruimte voor civielrechtelijk ingrijpen.
4.3.
Van dat laatste is naar het voorlopig oordeel van het gerecht geen sprake, hetgeen hierna wordt toegelicht.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat de coronapandemie ook voor CAP in 2020 ingrijpende gevolgen heeft gehad en dat het hier een ‘uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheid’ betreft als bedoeld in artikel 20 van het Landsbesluit, op grond waarvan handhaving van de geldende tarieven niet verantwoord is. Dat de PFC omhoog moet om de (investerings)kosten van PAC alsnog te kunnen dekken, is niet in geschil.
4.5.
Zoals blijkt uit de brief van de Minister van 30 oktober 2020 en het in dit geding door het Land ingenomen standpunt, kan de Minister zich echter niet vinden - daarin gesteund door de geconsulteerde vliegmaatschappijen en BTP - in het tempo waarin de niet-gedekte kosten volgens CAP moeten worden doorberekend in de PFC. Dat geldt zowel voor het voorstel van CAP om die kosten in één jaar (2021) terug te verdienen door een verviervoudiging van de PFC, als voor het (niet geheel onvoorwaardelijke) voorstel van CAP de kosten te spreiden over een periode van vier jaar door verdubbeling van de PFC. De Minister acht een dergelijk verhoging onredelijk en slecht voor de concurrentiepositie van Curaçao als reisbestemming.
4.6.
Artikel 13 Landsbesluit bepaalt dat de PFC’s kostengeoriënteerd, non-discriminatoir, transparant en
redelijkzijn. De toelichting bij het Landsbesluit vermeldt dat het redelijkheidscriterium ‘onder meer’ inhoudt dat er geen wanverhouding mag bestaan tussen de tarieven en hetgeen ervoor geboden wordt. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de Minister zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat een sterke tariefsverhoging zoals door CAP voorgesteld niet redelijk is als bedoeld in artikel 13 Landsbesluit. Dat een dergelijke verhoging, zoals CAP met verwijzing naar een deskundigenrapport stelt, geen negatieve uitwerking zal hebben op de passagiersaantallen, heeft het Land gemotiveerd betwist, eveneens met verwijzing naar een deskundigenbericht en met verwijzing naar de reactie van in het bijzonder vliegmaatschappij TUI (‘by raising this from 45 to USD 210 you are literally killing tourism to Curaçao’). Dat de vrees van de Minister dat een sterke tariefsverhoging de concurrentiepositie van Curaçao zal schaden ongegrond is, kan in dit kort geding dan ook niet worden aangenomen. Overigens heeft het Land er op goede grond op gewezen dat, ook als dat wel het geval zou zijn en passagiers zich door de sterk verhoogde PFC’s niet zouden laten ontmoedigen, dat nog niet meebrengt dat de tarieven dus redelijk zijn.
4.7.
Bij het voorgaande komt dat CAP, zoals veel andere bedrijven, gebruikt heeft gemaakt van de NOW-regeling, en dat de door CAP krachtens overeenkomst aan overheidsvennootschap Hato International Airport N.V. verschuldigde concessievergoeding inmiddels is verlaagd. CAP heeft in die zin al enige hulp gekregen om de gevolgen van de coronacrisis het hoofd te bieden. Voorts heeft het Land een voorzet gegeven voor een alternatieve wijze van doorberekening van de niet-gedekte kosten. In zijn pleitnota vermeldt het Land dat bij een spreiding van het tekort over minimaal 10 jaar de tariefsverhoging ‘relatief overzichtelijk’ zou blijven, dat het voor CAP als onderdeel van een internationaal concern mogelijk moet zijn financiering te regelen en dat die financiering in de systematiek van artikel 16 Landsbesluit als activum kan worden opgevoerd en mag worden afgeschreven over een langere periode.
4.8.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat het Land onrechtmatig jegens CAP heeft gehandeld doordat de Minister niet heeft willen besluiten conform het tariefvoorstel van CAP van 28 augustus 2020 en/of door de PFC’s niet vast te stellen op de (iets lagere) bedragen die CAP in dit kort geding voorstaat. Er zijn geen aanwijzingen dat de Minister en BTP niet bereid zijn een alternatief voorstel van CAP (voor zowel 2021 als op grond van artikel 3 Landsbesluit voor de volgende driejaarlijkse tariefperiode) in welwillende behandeling te nemen.
4.9.
Slotsom na het voorgaande is dat de vordering van CAP niet toewijsbaar is. De overige daartegen door het Land gevoerde verweren behoeven geen bespreking.
4.10.
CAP zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.Beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst af het gevorderde;
5.2.
veroordeelt CAP in de proceskosten, aan de zijde van het Land tot op heden begroot op NAf 1.500 voor gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 2 april 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.