ECLI:NL:OGEAC:2021:52

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
CUR201803132
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid erfgenamen voor onverschuldigde betaling van pensioen na overlijden

In deze zaak vorderde de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (SVB) van de erfgenamen van een overleden moeder de terugbetaling van onverschuldigde betalingen van AOV-pensioen die na haar overlijden nog 14 jaar door SVB waren doorbetaald. De moeder overleed in 2003, maar SVB bleef tot juli 2017 het pensioen doorbetalen, wat resulteerde in een totaalbedrag van NAf 135.848. SVB stelde dat de erfgenamen, ondanks dat zij wisten van het overlijden, de betalingen niet hadden gemeld en daardoor onrechtmatig hadden gehandeld. De gedaagden voerden aan dat zij niet verplicht waren om SVB te informeren en dat de betalingen door hun vader waren verbruikt.

Het gerecht oordeelde dat de gedaagden in strijd hadden gehandeld met hun waarheidsplicht en dat zij wisten dat de betalingen onterecht waren. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de onverschuldigde betalingen, zowel als erfgenamen van hun moeder als ontvangers van de betalingen. De vordering van SVB werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 29 maart 2021 door rechter P.E. de Kort.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK CURAÇAO(‘SVB’),
gevestigd te Curaçao,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
e i s e r e s,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1],

2. [GEDAAGDE SUB 2],

beiden wonend te Curaçao,

3. [GEDAAGDE SUB 3],

wonend te Jamaica,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter,
en

4.DE ERVEN [VAN DE MOEDER VAN GEDAAGDEN 1 T/M 3],

5. DE ERVEN [VAN DE VADER VAN GEDAAGDEN 1 T/M 3],
(thans) zonder gemachtigde,
g e d a a g d e n.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 20 september 2018;
- de conclusie van antwoord van gedaagden 1 t/m 3 van 6 mei 2019;
- de conclusie van repliek van 16 september 2019;
- de conclusie van dupliek van gedaagden 1 t/m 3 van 27 januari 2020;
- de akte uitlating producties van eiseres van 11 mei 2020;
- de e-mail van de griffier van 18 mei 2020 dat een comparitie zal worden gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 8 juni 2020;
- de akte houdende verzoek toepassing artikel 142 Rv van 14 september 2020;
- het tussenvonnis van 2 november 2020;
- de door MCB ingediende rekeningoverzichten;
- de aktes uitlating van beide partijen van 25 januari 2021.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De partijen

Nu niets anders is gesteld of gebleken, gaat het gerecht ervan uit dat de als gedaagden sub 4 en 5 in dit geding geroepen personen dezelfde drie personen betreffen als gedaagden sub 1 t/m 3.

3.De feiten

3.1
Gedaagden zijn de kinderen van hun moeder […] (geboren in 1933) en hun vader […] (geboren in 1926). Moeder is overleden op [datum] 2003 te Curaçao, vader op [datum] 2010, eveneens te Curaçao.
3.2
Zowel moeder als vader ontvingen een AOV-uitkering van SVB, in de orde van grootte van NAf 850 per persoon per maand. De betalingen werden gedaan op de en/of-rekening van vader en moeder bij MCB, rekeningnummer […].
3.3
SVB is ook na het overlijden van eerst moeder en vervolgens vader voortgegaan met de betaling van het AOV-pensioen van moeder. Pas in juli 2017 heeft zij de maandelijkse betalingen gestaakt.
3.4
SVB heeft in de periode van februari 2003 tot en met juni 2017 in totaal NAf 135.848 aan pensioen uitbetaald voor de reeds overleden moeder.
3.5
Bij brieven van onder meer 1 en 3 augustus 2017 heeft SVB gedaagden laten weten dat de doorbetaling van moeders pensioen na haar overlijden ten onrechte was geschied en dat die betaling was stopgezet. SVB heeft gedaagden daarbij aangesproken tot terugbetaling. Bij e-mail van 9 augustus 2017 heeft gedaagde sub 1 namens de erven van moeder geantwoord dat de erven nadere uitleg verlangen om zich te kunnen beraden en dat zij vooralsnog enige verantwoordelijkheid ontkennen. Nadere sommatie door SVB heeft niet tot (terug)betaling van enig bedrag geleid.

4.De vordering en het verweer

4.1
SVB vordert dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden ieder voor zich, des dat de een betalende de ander voor het betaalde bedrag zal zijn bevrijd, veroordeelt om aan SVB te voldoen het bedrag van NAf 135.848, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf eind februari 2003 over de telkens maandelijks met de betaling toegenomen hoofdsom, kosten rechtens.
4.2
SVB legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagden, ook in hun hoedanigheid van de gezamenlijke erfgenamen van vader en moeder, jegens SVB gehouden zijn tot terugbetaling wegens onverschuldigde betaling. Ook stelt SVB zich op het standpunt dat gedaagden jegens haar schadeplichtig zijn omdat zij het overlijden van vader en moeder en de onterechte continuering van de AOV-betalingen niet aan SVB hebben gemeld.
4.3
Gedaagden hebben samengevat als verweer gevoerd dat op gedaagden geen verplichting rustte om SVB te informeren over moeders overlijden, dat SVB zelf had moeten controleren of moeder nog in leven was, dat vader tot zijn dood de op de en/of-rekening ontvangen bedragen heeft verbruikt, dat zij de nalatenschappen van moeder en vader niet hebben aanvaard en dat bovendien sprake is van verjaring.

5.De beoordeling

5.1
SVB heeft ruim 14 jaar het ouderdomspensioen doorbetaald van de in januari 2003 gestorven moeder van gedaagden. Dat hiermee in totaal een bedrag van NAf 135.848 gemoeid was en dat voor de betaling daarvan geen rechtsgrond bestond, is niet in geschil. Dat dit kwalificeert als onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek (BW) evenmin.
Schending waarheidsplicht; kwade trouw
5.2
In hun conclusies van antwoord en dupliek en op de comparitie van partijen is door gedaagden de indruk gewekt dat zij niet wisten van de op de desbetreffende rekening door SVB abusievelijk overgemaakte bedragen. Dat leek de mogelijkheid open te laten dat de ten onterechte overgemaakte bedragen (deels) nog op een onaangeroerde rekening bij MCB stonden.
5.3
Bij het tussenvonnis van 2 november 2020 is daarom overwogen dat het voor de beoordeling van deze zaak van belang is dat inzage wordt verkregen in het verloop van de door SVB gebruikte bankrekening van vader en moeder. Op de voet van artikel 142 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft het gerecht MCB hierop verzocht om de griffier een mutatieoverzicht te doen toekomen met betrekking tot bankrekening 27342801 over de periode vanaf 1 januari 2009. MCB heeft gevolg gegeven aan dat verzoek.
5.4
Uit de mutatieoverzichten blijkt dat de ten onrechte door SVB overgemaakte bedragen stelselmatig en frequent - elke maand - van de rekening zijn opgenomen. De laatste jaren, tot SVB de betalingen van moeders pensioen staakte in juli 2017, werd het maandelijkse bedrag van circa NAf 850 meestal in één keer gepind uit geldautomaten bij met name Promenade en Zuikertuintje, maar ook met enige regelmaat (een maand per jaar) vanuit Singapore.
5.5
Bij hun laatste akte hebben gedaagden de opnames erkend en hebben zij, zonder verdere uitleg of onderbouwing, gesteld dat gedaagde sub 1 ‘en derden in zijn huishouden’ de feitelijke beschikkingshandelingen hebben verricht.
5.6
Vastgesteld moet dan ook worden dat gedaagden in deze procedure stellingen hebben ingenomen waarvan zij wisten dat deze niet juist waren. Het jarenlang - en tot recentelijk - maandelijks afromen van de rekening van hun wijlen vader en moeder, waarop niets anders gebeurde dan de maandelijkse bijboeking van het AOV-pensioen en het opnemen daarvan, kan gedaagden - in elk geval degenen van hen die daarbij betrokken waren - niet zijn ontschoten toen zij hun (gezamenlijke) stellingen in hun processtukken en op de comparitie betrokken. Geconcludeerd moet dan ook worden dat gedaagden in strijd hebben gehandeld met de verplichting van artikel 18c Rv de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig, naar waarheid en in een zo vroeg mogelijk stadium aan te voeren. Dit doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van andere stellingen van gedaagden.
5.7
Dit laatste geldt in het bijzonder ook voor de stelling van gedaagden dat zij (ook) toen vader nog leefde, geen weet hadden van het feit dat SVB abusievelijk het pensioen van hun moeder bleef doorbetalen. De desbetreffende rekening stond mede op naam van moeder, van wie gedaagden erfgenamen waren. Ter comparitie is namens gedaagden verklaard dat gedaagde sub 2 uitgaven voor vader deed, nadat hij daartoe zelf niet meer in staat was. Uit de door MCB ter beschikking gestelde mutatieoverzichten over 2009 (eerdere jaren zijn niet opgevraagd) blijkt van uitgaven waarvan, bij gebreke van een toelichting, in redelijkheid niet kan worden aangenomen dat deze door of ten behoeve van vader zijn gedaan. Het betreft onder meer betalingen bij winkels als Casa Amarilla, Sea & Sand, John John, Hunkemoller, Women’s World Livera en Pronto Moda. Het gerecht leidt hieruit af dat door gedaagden ook reeds bij leven van vader beschikkingshandelingen werden verricht met betrekking tot het ten onrechte door SVB overgemaakte pensioen voor hun overleden moeder. Dat heeft zich voortgezet na het overlijden van vader.
5.8
Dat vader en/of gedaagden zich niet gerealiseerd hebben dat het pensioen voor moeder onverschuldigd werd betaald, kan niet worden aangenomen. In Curaçao is van algemene bekendheid dat een (volledig) AOV-pensioen ongeveer NAf 850 per maand bedraagt en dat dit bij overlijden stopt. Ook het pingedrag zoals dat uit de mutatieoverzichten blijkt, wijst op kwade trouw in de zin van artikel 6:205 BW, waardoor vader en gedaagden zonder ingebrekestelling in verzuim waren. Het beroep van gedaagden op artikel 6:204 BW, welk artikel ziet op de ontvanger te goeder trouw, gaat dan ook niet op. Ingevolge artikel 3:11 BW ontbreekt goede trouw niet alleen indien een persoon de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen.
Aansprakelijkheid gedaagden
5.9
Het door gedaagden opnemen en verbruiken van gelden waarvan aan hen bekend was dat deze door SVB abusievelijk werden overgemaakt, is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk betaamt in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW en is daarmee onrechtmatig. Gedaagden zijn uit hoofde daarvan schadeplichtig.
5.1
Voor de betalingen voor zover deze zijn geschied vóór het overlijden van vader zijn gedaagden tevens aansprakelijk als de rechtsopvolgers van hun vader. Artikel 4:182 BW bepaalt immers dat de erfgenamen van de erflater van rechtswege schuldenaar worden van de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan. Het betreft hier de schuld van vader aan SVB uit hoofde van onverschuldigde betaling en onrechtmatig handelen als hiervoor bedoeld. De tegenwerping van gedaagden dat zij de nalatenschap van vader niet hebben aanvaard, treft geen doel. Ingevolge artikel 4:192 lid 1 BW vindt aanvaarding van een nalatenschap ook plaats doordat een erfgenaam zich ondubbelzinnig en als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt. Daarvan is hier sprake, alleen al gelet op de wijze waarop gedaagden zich als opvolgend rekeninghouders van de en/of-rekening hebben gedragen en zijn blijven gedragen en het feit dat zij hebben beschikt over het op die rekening ten tijde van het overlijden van vader nog aanwezige saldo en de nadien daarop binnengekomen bedragen.
5.11
Ten slotte zijn gedaagden ook aansprakelijk als ontvangers van de onverschuldigde betalingen. Zij waren immers de rechtsopvolgers van hun ouders wat betreft de en/of-rekening, en de daarop verrichte betalingen zijn dan ook (mede) aan te merken als betalingen aan gedaagden zelf. SVB is dan ook mede op de voet van artikel 6:203 BW gerechtigd tot terugvordering.
Verjaring
5.12
Het beroep van gedaagden op verjaring faalt. Een rechtsvordering tot terugvordering op grond van onverschuldigde betaling verjaart ingevolge artikel 3:309 BW door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser zowel van het bestaan van zijn vordering, als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. Een rechtsvordering tot schadevergoeding verjaart ingevolge artikel 3:310 BW door verloop van vijf jaar na nadat de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Niet gemotiveerd betwist is dat SVB pas in juni 2017 (na een anonieme tip) bekend werd met het feit dat moeder overleden was en met de onterechte doorbetaling. De verjaringstermijn van vijf jaar is pas toen gaan lopen.
Slotsom, rente en kosten
5.13
Op grond van het voorgaande is het door SVB gevorderde bedrag, waarvan de hoogte door haar is gespecificeerd en door gedaagden niet is betwist, toewijsbaar. Tegen de gevorderde rente en de hoofdelijkheid van de veroordeling is geen specifiek verweer gevoerd. Ook die onderdelen van de vordering zullen dan ook worden toegewezen. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, de door SVB voorgeschoten kosten van MCB ter uitvoering van het verzoek ex artikel 142 lid 1 Rv daaronder begrepen.

6.Beslissing

Het Gerecht:
6.1
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling aan SVB van NAf 135.848, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf eind februari 2003 over de telkens maandelijks met de betaling toegenomen hoofdsom;
6.2
veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding aan de zijde van SVB gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.360 aan griffierecht, NAf 1.501 aan oproepingskosten, NAf 7.000 voor salaris gemachtigde en NAf 1.473,40 aan kosten MCB;
6.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.