ECLI:NL:OGEAC:2021:50

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
CUR202100494 en CUR202100495
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerecht in een bestuursrechtelijke procedure betreffende postzendingen en voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Cpost International N.V. (verzoekster) en een bedrijf dat postzendingen verzorgt (verweerster). Verzoekster had op 19 februari 2021 beroep ingesteld tegen een brief van 15 januari 2021 van de gemachtigde van verweerster, waarin verweerster aankondigde over te gaan van postbezorging aan huis naar postbezorging via zogenaamde 'Community Mailboxes' (C-Boxes). Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, maar het Gerecht heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep, omdat verweerster niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De brief van verweerster werd niet als een beschikking beschouwd, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat de feiten geen nader onderzoek vereisten en deed uitspraak op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep. De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het verzoek om voorlopige voorziening van:

[verzoekster],

wonende in Curaçao,
verzoekster,
procederende in persoon,
tegen

de naamloze vennootschap Cpost International N.V.,

gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.C. Small.

Procesverloop

Op 19 februari 2021 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de brief van 15 januari 2021 van de gemachtigde van verweerster.
Op dezelfde datum heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij het Gerecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 1 maart 2021 ter zitting behandeld. Verzoekster is in persoon verschenen. Namens verweerster zijn verschenen [naam ] (algemeen directeur), [naam ] (financieel directeur) en [naam ] (directeur retail).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 2 van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder bestuursorgaan verstaan een persoon of een college met enig openbaar gezag bekleed.
Op grond van artikel 3, eerste lid, wordt onder een beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Op grond van artikel 7, eerste lid, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. Ten aanzien van rechtspersonen worden mede als hun belangen beschouwd de belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden behartigen.
Op grond van artikel 85, eerste lid, kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, of waaromtrent een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt als bedoeld in hoofdstuk 4, op verzoek van de indiener van het beroepschrift onderscheidenlijk de bezwaarde geheel of gedeeltelijk door het Gerecht worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel als in de eerste volzin bedoeld.
Op grond van artikel 95, eerste lid, kan het Gerecht indien een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, is gedaan onmiddellijk uitspraak op het beroepschrift doen:
a. in de gevallen, genoemd in artikel 79, eerste lid, of
b. indien het Gerecht oordeelt dat de feiten geen nader onderzoek vergen.
1.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a en d van de Postlandsverordening 1998 wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder
a. Minister: de Minister van Verkeer en Vervoer;
d. postzendingen: brieven en andere geadresseerde zendingen die de houder van de concessie ingevolge het bepaalde bij en krachtens artikel 2, tweede lid, verplicht is te vervoeren.
Op grond van artikel 2, eerste lid, wordt ter waarborging van een goede dienstverlening ter zake van het vervoer van postzendingen binnen de Nederlandse Antillen, van en naar Nederland en van en naar Aruba, alsmede van en naar het buitenland aan een bij landsbesluit aan te wijzen rechtspersoon met uitsluiting van anderen voor de duur van ten minste 10 jaar concessie verleend voor:
a. het vervoer tegen vergoeding van brieven die elk afzonderlijk ten hoogste 2000 gram wegen, behoudens de gevallen genoemd in artikel 12, tweede lid, en de gevallen waarin ontheffing is verleend krachtens artikel 13;
b. het aan of op de openbare weg plaatsen van voor het publiek bestemde brievenbussen dan wel postbussen;
c. het uitgeven van postzegels en postzegelafdrukken met daarop een afbeelding van de Koning dan wel de vermelding "Nederlandse Antillen".
Op grond van artikel 9, eerste lid, kan de minister van Verkeer en Vervoer ter bevordering van de aflevering aan geadresseerden van voor hen bestemde postzendingen regels vaststellen omtrent plaats, afmetingen en andere hoedanigheden van de voor die aflevering bestemde brievenbussen.
Op grond van het tweede lid kunnen postzendingen die naar hun aard en omvang in aanmerking komen voor aflevering in brievenbussen als bedoeld in het eerste lid als onbestelbaar worden aangemerkt indien het opgegeven adres niet beschikt over een brievenbus die aan de krachtens het eerste lid gestelde regels voldoet.
2. Verweerster is een bedrijf dat op grond van een door de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning bij Landsbesluit van 14 maart 2003 aan haar verleende concessie belast is met postzendingen binnen het Land Curaçao.
Verweerster is bezig met het proces om van postbezorging aan huis over te gaan naar postbezorging middels een zogenaamde “Community Mailbox (C-Box)”. In verband daarmee wordt in iedere woonwijk een C-Box, een bouwwerk bestaande uit verschillende individuele brievenbussen, geplaatst waar bewoners hun post kunnen ophalen. Verweerster wijst bij iedere C-Box per adres een individuele brievenbus aan en verstrekt per adres een sleutel zodat uitsluitend de bewoners van een bepaald adres toegang hebben tot hun individuele brievenbus. Zodra de C-Box geplaatst is en de sleutels beschikbaar zijn stopt de postbezorging aan huis.
2.2.
Verweerster heeft in december 2020 een brief in de brievenbus van verzoekster achtergelaten waarin zij meedeelt dat zij begonnen is met het plaatsen van C-Boxen en dat binnenkort een C-Box wordt geplaatst in de wijk waar verzoekster woont.
2.3.
Verzoekster heeft hierna bij brief van 11 december 2020 aan verweerster meegedeeld dat zij, kort gezegd, bezwaren heeft tegen de overgang van postbezorging aan huis naar postbezorging via een C-Box en dat de Postlandsverordening geen grondslag biedt voor dat laatste.
2.4.
Bij brief van 15 januari 2021 (de brief) heeft de gemachtigde van verweerster namens haar op de brief van verzoekster gereageerd.
3. Verzoekster stelt dat haar brief van 11 december 2020 een bezwaarschrift is en dat de brief een reactie daarop is en dus een beschikking op bezwaar behelst.
4. Aan de orde is allereerst de vraag of de brief een beschikking is in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar.
4.1.
De eerder genoemde brief die verweerster in december 2020 in de brievenbus van verzoekster heeft achtergelaten is een mededeling van een rechtspersoon. Deze rechtspersoon, verweerster, is op grond van de aan haar verleende concessie, als bedoeld in artikel 2 van de Postlandsverordening 1998, gehouden postzendingen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d van die landsverordening te doen zonder dat daarbij enige publiekrechtelijke bevoegdheid aan haar is gedelegeerd of gemandateerd. Met het uitvoeren van postzendingen oefent verweerster niet een op grond van het publiekrecht aan haar toegekende bevoegdheid uit, maar komt zij een uit de concessie voor haar voortvloeiende verplichting na. Daarbij handelt verweerster uitsluitend als concessiehoudster en dus niet als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 2 van de Lar. Reeds omdat verweerster geen bestuursorgaan is kan de brief die de gemachtigde namens haar heeft opgesteld niet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar. Van een beschikking op bezwaar waartegen verzoekster op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar beroep kon instellen is dus geen sprake. Het Gerecht is dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep. Daarom kan het verzoek om voorlopige voorziening niet worden toegewezen.
5. Het Gerecht is van oordeel dat de feiten in het onderhavige geschil geen nader onderzoek vergen. Het Gerecht zal daarom op grond van artikel 95, eerste lid, van de Lar niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening doen, maar ook op het beroep.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
Zaaknummer CUR202100495:
-
verklaart zich onbevoegdom kennis te nemen van het beroep.
Zaaknummer CUR202100494:
-
wijst afhet verzoek om voorlopige voorziening.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2021 in Curaçao, in aanwezigheid van de griffier P.N.F. Pereira do Tanque.