ECLI:NL:OGEAC:2021:37

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
500.00150/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Verbeek
  • B.G. Scheepbouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gekwalificeerde doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving en vuurwapenbezit met fatale afloop

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van gekwalificeerde doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving en vuurwapenbezit. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk doden van een persoon, genaamd [slachtoffer], in de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020. Het slachtoffer werd ontvoerd, ondervraagd en uiteindelijk levend begraven op een afgelegen landgoed. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen om geld af te geven, maar toen bleek dat er weinig geld beschikbaar was, ontstond er een ruzie die leidde tot de fatale afloop. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer in een kuil hebben gegooid en deze vervolgens levend hebben begraven. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van gijzeling, maar werd wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van wederrechtelijke vrijheidsberoving met de dood tot gevolg. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaar en moet een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00150/20

Uitspraak: 17 februari 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende in Curaçao,
thans gedetineerd in Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou, alhier.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2020 en op 20 januari 2021. Het onderzoek is op 17 februari 2021 gesloten, waarna terstond uitspraak is gedaan. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Prevo, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van NAf 131.792,- die in het kader van het strafrechtelijke proces dient te worden beperkt tot een bedrag van NAf 50.000,-.
De officier van justitie mr. E.V.A. Bos en de officier van justitie mr. C. Jansen hebben ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig jaren, met aftrek van voorarrest.
Hun vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van hetgeen gevorderd is ten aanzien van de kosten van levensonderhoud voor de minderjarige kinderen, tot een bedrag van NAf 44.477, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft (mede)gepleegd en heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de ten laste legging ter terechtzitting - ten laste gelegd:

Feit 1, medeplegen gekwalificeerde doodslag c.q. doodslag

dat hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020, althans in de maanden februari en maart 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij verdachte en/of zijn, verdachte’s mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] (met een riem om de nek) gewurgd en/of (vervolgens) levend begraven ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten: het medeplegen van gijzeling en/of opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of (poging tot) diefstal (met geweld) (in vereniging) en/of het medeplegen van verduistering en/of oplichting,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) aan voormeld feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 2:260 jo 2:259 jo 1:123 lid 1 sub a van het Wetboek van Strafrecht)

Feit 2, primair, medeplegen gijzeling de dood ten gevolg hebbend

dat hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020, althans in de maanden februari en maart 2020 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, zijnde de Banco di Caribe, te dwingen iets te doen of niet doen, namelijk afgifte en/of overboeking van geldbedrag(en) door gebruik van een banktoken en wachtwoord,
immers heeft/hebben hij, verdachte toen en daar tezamen met zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (vanuit de woning waar hij zich bevond) tegen zijn wil meegenomen en/of onder bedreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, bedreigd en/of geplaatst in een personenauto en/of zijn handen vastgebonden en/of zijn hoofd met iets bedekt en/of hem naar een landgoed (te Plantage Groot Sint Joris) meegevoerd en /of (vervolgens) die [slachtoffer] (met een riem om de nek) gewurgd en/of (vervolgens) in een kuil gegooid en/of met een graaflaadmachine zand over hem gegooid en levend begraven, welk feit (de gijzeling) de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 2:250 lid 2 jo 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair,indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,

medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving de dood ten gevolg hebbend

dat hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020, althans in de maanden februari en maart 2020 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft/hebben hij, verdachte toen en daar tezamen met zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (vanuit de woning waar hij zich bevond) tegen zijn wil meegenomen en/of onder bedreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, bedreigd en/of geplaatst in een personenauto en/of zijn handen vastgebonden en/of zijn hoofd met iets bedekt en/of hem naar een landgoed (te Plantage Groot Sint Joris) meegevoerd en /of (vervolgens) die [slachtoffer] (met een riem om de nek) gewurgd en/of (vervolgens) in een kuil gegooid en/of met een graaflaadmachine zand over hem gegooid en/of levend begraven, welk feit (de ontvoering) de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 2:249 Wetboek van Strafrecht)

Feit 3, medeplegen vuurwapenbezit

dat hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020, althans in de maanden februari en maart 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één en/of meerdere vuurwapen(s) en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, althans één of meer soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikte voorwerpen, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Het Gerecht is van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:

medeplegen gekwalificeerde doodslag c.q. doodslag

dat hij in de periode van 8 februari 2020 tot en met
9 februari 2020tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
hebbenverdachte en zijn mededaders opzettelijk die [slachtoffer] met een riem om de nek gewurgd en/of vervolgens levend begraven ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten: het medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of poging tot diefstal met geweld in vereniging en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en zijn mededaders aan voormeld feit straffeloosheid te verzekeren;

Feit 2:

medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving de dood ten gevolg hebbend

dat hij in de periode van 8 februari 2020 tot en met
9 februari 2020tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte toen en daar tezamen met zijn mededaders opzettelijk voornoemde [slachtoffer] vanuit de woning waar hij zich bevond tegen zijn wil meegenomen en bedreigd en geplaatst in een personenauto en zijn handen vastgebonden en zijn hoofd met iets bedekt en hem naar een landgoed te Plantage Groot Sint Joris meegevoerd en vervolgens die [slachtoffer] met een riem om de nek gewurgd en/of vervolgens in een kuil gegooid en met een graaflaadmachine zand over hem gegooid en levend begraven, welk feit (de ontvoering) de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;

Feit 3, medeplegen vuurwapenbezit

dat hij in de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, één vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

1. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 2020031911 00V1, inhoudende proces-verbaal van bevinding bij plaats aanwijzing (plaats delict) met de verdachte [MEDEVERDACHTE 1], gesloten en getekend op 22 maart 2020, door de verbalisanten [verbalisant 1], hoofdagent bij de KPC en [verbalisant 2], brigadier bij de KPC.

Op donderdag 19 maart 2020 gaf de verdachte [medeverdachte 1] aan:
- dat de vermiste persoon genaamd [slachtoffer], bijgenaamd [bijnaam slachtoffer],
dood is.
- dat hij (verdachte) ooggetuige is van de moord op [bijnaam slachtoffer].
- dat [bijnaam slachtoffer] levend op een landgoed in de woonwijk Montagne werd begraven.
- dat hij bereid is de plaats waar [bijnaam slachtoffer] levend begraven werd aan te wijzen.
Op aanwijzing van de verdachte [medeverdachte 1], reden wij naar de plantage Groot Sint Joris. Gekomen op voormeld landgoed wees de verdachte [medeverdachte 1], een open terrein/plek op voormeld landgoed, als zijnde de plaats waar de vermiste persoon genaamd [slachtoffer], bijgenaamd [bijnaam slachtoffer], levend werd begraven.

2. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. zozoo319-mooViAM B., inhoudende proces-verbaal van bevinding bij plaats aanwijzing (plaats delict) met de verdachte [MEDEVERDACHTE 1], gesloten en getekend op 23 maart 2020, door de verbalisant [verbalisant 3], hoofdagent bij de KPC.

De verdachte wees de teams een plek op de plantage naast een mest ophoping. Door de TFO werd onderzoek op de plek verricht.
Er werd gebruik gemaakt van een graafmachine om op de aangewezen plek te graven.
  • Op ongeveer 1.30 m werd een lijk aangetroffen, dat overeen kwam met de door de verdachte aangegeven details (verklaring 202003191545V) dat:
  • De handen en benen van het slachtoffer waren vastgebonden,
  • Het hoofd bedekt was met een doek.
  • De kleur van hemd was niet duidelijk aan te geven.
  • De broek was bruin.
  • Een paar bruine schoenen aangetroffen.
Het lijk werd in opdracht van de officier van justitie mr. E. Bos in beslag genomen voor verdere forensisch onderzoek.

3. Een geschrift, inhoudende een rapport van pathologisch onderzoek verricht door

Dr. L. Althaus, genummerd S20-02, gedateerd 23.03.2020.

AUTOPSY No.: S20-021
  • PRESUMED:
  • LAST NAME: [SLACHTOFFER] FIRST NAME(S): [SLACHTOFFER]
  • BIRTH-DATE: [geboortedatum] (AGE: [leeftijd]) SEX: M
  • ADDRESS: CURACAO
  • TIME OF DEATH /FOUND DEAD: 19.03.2020, 16.30, Montana
  • AUTOPSY: 23.03.2020, 09.30 —12.15
  • PLACE OF AUTOPSY: ADC Mortuarium
  • PATHOLOGIST: Dr. L. Althaus ASSISTANT(s): G. Reinita
CONCLUSIES
De macroscopische anatomische bevindingen geven geen duidelijk zichtbare doodsoorzaak vanwege de zeer slechte toestand van het lichaam. Vanwege de linnen riem, die om de nek wordt gevonden, is strangulatie een mogelijke doodsoorzaak. Een strangulatie met zo'n riem hoeft niet gepaard te gaan met een breuk van de botstructuren van het strottenhoofd. Ook verstikking door zand (grond) is een mogelijke doodsoorzaak ("levend begraven worden"). Door de bedekking van de ademhalingsopeningen met textielstof hoeft er geen zand of aarde te worden aspireert. Mogelijke, typische verstikkingsbevindingen konden door de hoge mate van ontbinding niet worden aangetoond. Ook lijkt een combinatie van strangulatie en verstikking mogelijk.
Tekenen voor externe kracht, bijvoorbeeld door een mes, of voor een schot, konden niet worden gevonden op de overgebleven kleding of op de overgebleven lichaamsdelen. Steek- of schotwonden van de borstkas of de buik kunnen worden uitgesloten. De ernstige botbreuken van de schedel (impressiebreuk met onthechting van het schedeldak) is het gevolg van zware stompe kracht en vertoont tekenen van postmortale toebrenging (geen uitgebreide bloeding of bloeding in de schedel, geen bloedaspiratie). Een traumatische impact met een eenvoudig gereedschap (bijvoorbeeld een baseball-bat of iets dergelijks) lijkt onwaarschijnlijk. Gewoonlijk kunnen dergelijke verwondingen worden gezien in hogesnelheidstrauma's (bv. persoon versus snelrijdende trein) of in ernstige inklemming met machines. Daarom is bij het gebruik van een graafmachine om het slachtoffer te begraven een al dan niet opzettelijke vernieling van de schedel door een schop van een graafmachine mogelijk.
Daarnaast waren er duidelijke aanwijzingen voor bondage in de vorm van kabelbinders aan het linker enkelgewricht en een typische "bondagehouding" van de onderarmen met een geknoopte riem in dit gebied, die ook om de nek werd geplaatst.
Tekenen van postmortale, defensieve kadaverfragmentatie door derden konden niet worden gedetecteerd.
De beoordeling was over het algemeen zeer beperkt door ernstige, late postmortale veranderingen (ontbinding en skeletvorming).
MAATREGELEN VOOR IDENTIFICATIE
- Mannelijk persoon, waarschijnlijk jonger dan 60 jaar.
- Beschrijving van de kleding (zie hierboven).
- Bovenkaak (maxilla) en onderkaak (mandibula) genomen voor een aparte forensische tandheel-
kundige status en DNA-analyses.
- Totale lengte van de rechter femur: 45,0 cm.
- Totale lengte van de rechter tibia: 39 cm
- Totale lengte van de rechter fibula: 39 cm
DOODSOORZAAK
Zeer verdacht voor gewelddadige dood, bijv. verstikking en/of wurging.
MANIER VAN OVERLIJDEN
Zeer verdacht voor een niet-natuurlijke dood (moord).

4. Een geschrift, inhoudende een rapport van forensisch odontologisch onderzoek ter identificatie, verricht door Msc L.C.A. Schwering, gedateerd 24.03.2020.

Op woensdag 24-03-2020 werd door Msc L.C.A. Schwering, geboren 09 juli 1990, wonende Sorsaka W6, Willemstad Curacao, op verzoek van Dr Lars Althaus een onderzoek ingesteld naar de dentale gegevens van een onbekende overleden man aangetroffen op een open terrein naast een plantage op Choloma, ten einde een uitspraak te kunnen doen over de identiteit door middel van gebitsvergelijking.
Daar waren als vergelijkingsmateriaal voorhanden een verslag van de tandarts van behandelingen tot februari 2018, röntgenfoto’s van elementen 26, 27 en 28, en een OPT van 2018. Deze gegevens zijn afkomstig van Clinica Dental, Dra Yurkley Chacon, C.O.V. 9162, San Christobal te Venezuela. De gegevens zijn, op verzoek van Dr Lars Althaus, vertaald door Dr. Jose M. Archuleta Arteaga, Klinisch Patholoog.
De vermoedelijke personalia van het slachtoffer luiden:
[slachtoffer], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats]. ID-kaart nr. Venezuela [ID-kaart nr]. Sedula nr. [Sedula nr]. Laatst wonende te [adres], Curacao.
Onderzoeksresultaten
De vergelijking van de AM en PM gebitsgegevens is gedaan in overleg met collega forensisch odontoloog Drs P. de Vries, deze is hiermede de tweede beoordelaar van deze identificatie. Er is sprake van 22 punten van overeenkomst en geen onverklaarbare verschillen tussen de ante- en post-mortem gegevens. Met een vrijwel identiek beeld op de röntgenfoto’s AM en PM, met als specifieke overeenkomsten genoemde brug 14 naar 16 en op de röntgenfoto’s AM en PM de stand van elementen 18, 27, 28, 36, 37 en 48. Hierbij nog de noot dat de door tandarts genoemde restauraties in elementen 44 en 45 niet op de AM OPT foto zichtbaar zijn en deze PM ook niet zijn aangetroffen. De restauraties in 46 en 47 zijn na 2018 nog vervangen voor twee kronen, dit kan bij een andere tandarts zijn gedaan waar nu geen AM gegevens van aanwezig zijn.
Conclusie
Het door mij geschouwde slachtoffer is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid [slachtoffer].

5. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202003191545V1, inhoudende proces-verbaal 8e verhoor van verdachte [MEDEVERDACHTE 1], gesloten en getekend op 19 maart 2020, door de verbalisanten [verbalisant 1], hoofdagent bij de KPC en [verbalisant 2], brigadier bij de KPC.

AV: Ten eerste moet ik het volgende aangeven, [bijnaam slachtoffer] is dood, ik verklaar dit omdat ik ooggetuige van zijn moord ben geweest. Ik zag dat [bijnaam slachtoffer] in een uitholling in de grond werd gegooid. Ik zag dat de handen met een zwart kleurige plastic (zogenaamd plastic strip) vastgebonden waren. [bijnaam slachtoffer] had zijn benen ook aan elkaar met de zwart kleurige plastic vastgebonden. Verder zag ik het moment dat [bijnaam verdachte] en een andere landgenoot, de bediener van een gele graaf laadmachine, op deze zaten, waarbij de bediener van de graaf laadmachine, met de schoffel van de graaf laadmachine op indicatie van [bijnaam verdachte] zand in de kuil in welke zij [bijnaam slachtoffer] hebben gegooid, gooiden en [bijnaam slachtoffer] zo levend hadden begraven.
VV: Wat had [bijnaam slachtoffer] op dat moment aan?
AV: [bijnaam slachtoffer], had aan een bruin kleurige broek, bruin kleurige schoenen, zijn hoofd was afgedekt met een zwart kleurige doek.
MV: Als de hoofd van [bijnaam slachtoffer] met een zwart kleurige doek afgedekt werd.
VV: Hoe wist je dat het [bijnaam slachtoffer] was?
AV: Want vooraf had [bijnaam verdachte] mij gezegd dat ze [bijnaam slachtoffer] hadden gevangen. Tevens heb ik
[bijnaam slachtoffer] aan zijn lichaamsbouw en postuur herkend.
MV: Ga verder.
AG: [bijnaam slachtoffer] werd levend op de erf van de (finca) landgoed, voorbij rijdende de zaak "Bon Prijs" begraven. Ik zal aangeven, hoe alles was gebeurd.
AV: Dichterbij de graaf laadmachine gekomen zag ik dat de auto werd gestopt. Ik zag dat [bijnaam verdachte] uit de auto stapte, ik zag dat [bijnaam verdachte], [bijnaam slachtoffer] die achterin zat, met zijn hoofd afgedekt met een zwart kleurige doek haalde. 1k zag dat de bediener van de graaf laadmachine, [bijnaam verdachte] hielp om [bijnaam slachtoffer] naar de kuil te brengen, daar de benen van [bijnaam slachtoffer] vastgebonden waren kon hij niet lopen zodoende ging de bediener van de graaf laadmachine hem helpen. Op een gegeven moment zag ik dat de bediener van de graaf laadmachine op deze ging zitten en begon zand in de kuil te gooien en ze hebben zo [bijnaam slachtoffer] levend begraven.

6. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202004080955V1, inhoudende proces-verbaal 12e verhoor van verdachte [MEDEVERDACHTE 1], gesloten en getekend op 8 april 2020, door de verbalisanten [verbalisant 1], hoofdagent bij de KPC en [verbalisant 2], brigadier bij de KPC.

Op 9 februari 2020 om 23.00 uur kwamen [bijnaam verdachte] en [bijnaam medeverdachte 2] bij mij in een Mitsubishi. Ik had gezegd dat [bijnaam slachtoffer] te Jan Doret woonde en op mijn aanwijzing reden wij naar de woning van [persoon 1] te Jan Doret. Ik kon zien dat [bijnaam slachtoffer] in de woning stond. Ik zag [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 4] uit de Fits stappen. Ik zag dat ze gemaskerd waren. Ik zag dat [bijnaam medeverdachte 4] een vuurwapen in zijn handen had. In minder dan vijf minuten zag ik dat ze [bijnaam slachtoffer] in zijn auto brachten. Wij reden richting de landgoed in de omgeving van de woonwijk Montagne. Gekomen nabij een open plek stopte [bijnaam medeverdachte 2]e de auto. Ik kon toen zien dat [bijnaam slachtoffer] aan zijn armen en benen vastgebonden was, zijn hoofd was met iets bedekt. Bij hem stonden [bijnaam medeverdachte 3], [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam verdachte]. Ik zag en hoorde dat ze [bijnaam slachtoffer] waren aan het ondervragen. Ik had gehoord dat zij [bijnaam slachtoffer] onder andere vroegen waar [bijnaam slachtoffer] het geld had, verder wilden ze de bankrekeningen van [bijnaam slachtoffer] weten. Ik zag dat [bijnaam medeverdachte 3] de mobiel en banktoken van [bijnaam slachtoffer] in handen had. Ik zag dat hij met de toegangscode die [bijnaam slachtoffer] aan hem had gegeven begon in te toetsen. Op de rekening stond niets, met niets bedoel ik Naf 1000,-.
Op een gegeven moment begonnen [bijnaam verdachte] en [bijnaam medeverdachte 4] te discussieren, het motief van hun discussie was dat in eerste instantie waren ze van plan om [bijnaam slachtoffer] in de landgoed gegijzeld te houden tot dat ze aan zijn geld konden komen. Maar daar gedurende de ontvoering [bijnaam slachtoffer] het gezicht van [bijnaam medeverdachte 4] had gezien, had [bijnaam medeverdachte 4] aan [bijnaam verdachte] gezegd dat hij geen risico zal nemen. Dat [bijnaam verdachte] met de bediener van de graaf laadmachine moet praten, om [bijnaam slachtoffer] te begraven.

7. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 20200615055.2319, inhoudende proces-verbaal 1e verhoor verdachte [MEDEVERDACHTE 5], gesloten en getekend op 15 juni 2020, door de verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent bij de KPC.

[medeverdachte 1] vertelde aan mij dat hij werkte voor een man genaamd [slachtoffer]. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] geld heeft. [medeverdachte 1] vroeg of ik mensen kende die [slachtoffer] konden beroven. Mijn neef [bijnaam medeverdachte 3] doet berovingen dus ik zei tegen [medeverdachte 1] dat [bijnaam medeverdachte 3] dit wel kon doen. lk heb [medeverdachte 1] het nurnmer gegeven van [bijnaam medeverdachte 3].
Degene die betrokken zijn bij de beroving en ontvoering zijn:
· [ [bijnaam medeverdachte 4] -Ik weet dat zijn achternaarn [medeverdachte 4] is
· [ [bijnaam medeverdachte 3] - Zijn naam is [medeverdachte 3]
· [ [medeverdachte 1] -Ik ken alleen de naam [medeverdachte 1].
· [ [bijnaam medeverdachte 2] - Zijn naam is [medeverdachte 2]
· [ [bijnaam verdachte] - Zijn naam is [bijnaam verdachte]
V: Hoe weet u met welke mannen [bijnaam medeverdachte 3] de beroving zou plegen?
A: [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam verdachte] verzamelden in mijn woning aan de Gosieweg, hier werd een vergadering belegd over de aanstaande beroving van [slachtoffer].
V. Wat zou de beloning zijn, voor de bewezen diensten?
A: tijdens de vergadering heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij aan [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3], [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam verdachte] elk 20.000 gulden geven voor hun onderdeel in de ontvoering en beroving. ongeacht de buit.
V: Waarom [slachtoffer]?
A: [medeverdachte 1] werkte voor [slachtoffer]. Het werk van [slachtoffer] is dat Venezolanen op Curacao geld aan hem geven en dan kan dit bedrag, minus een klein bedrag voor [slachtoffer], opgehaald worden door andere mensen in Venezuela. Zoals bijvoorbeeld Western Union.
[medeverdachte 1] heeft veel geld opgehaald bij klanten, dit is het werk wat hij voor [slachtoffer] doet. [medeverdachte 1] dacht dat er veel geld te halen was bij [slachtoffer], daarom kwam hij met dit plan.
[bijnaam medeverdachte 2] vertelde mij dat hij op de dag van de ontvoering omstreeks 23.00 uur samen met [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] op pad gingen. Ze reden met een witte Mitsubishi Lancer richting Piscadera. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] in de buurt van Piscadera woont en dat [slachtoffer] daar ook een vriendin heeft. Toen [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] bij Piscadera aankwamen gingen zij voor de woning van [slachtoffer] staan. Vervolgens zaten ze te wachten tot [slachtoffer] naar buiten kwam lopen. De auto van [slachtoffer] stond buiten geparkeerd. [slachtoffer] kwam naar buiten en liep naar zijn auto. Zodra [slachtoffer] bij zijn auto aankwam liepen [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] naar hem toe. [medeverdachte 1] bleef uit het zicht zodat hij niet herkend zou worden door [slachtoffer]. [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] zeiden tegen [slachtoffer] "Sta stil en schreeuw niet". Vervolgens namen ze de autosleutels van [slachtoffer] weg. [bijnaam medeverdachte 4] ging achter het stuur van de auto van [slachtoffer] zitten. [bijnaam medeverdachte 2] ging samen met [slachtoffer] achter in zitten. Toen [slachtoffer] achterin gezet was werd hij geblinddoekt.
Vervolgens reed het voertuig van [bijnaam medeverdachte 3] voorop en het voertuig waar [bijnaam medeverdachte 4] in reed volgde hem. Toen ze bij het landhuis (Finca) bij Fuik aankwamen gingen [bijnaam verdachte] en [medeverdachte 1] in de auto zitten bij [slachtoffer]. [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 4] gingen in de auto van [bijnaam medeverdachte 3] zitten. Bij het wisselen van auto heeft [bijnaam medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij en [bijnaam medeverdachte 3] klaar waren met hun opdracht en dat het er voor hun opzat. Nadat [bijnaam medeverdachte 3], [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] in de Mitsubishi zaten zijn ze weg gereden. Op dit moment was [slachtoffer] nog in leven. [bijnaam verdachte] en [medeverdachte 1] bleven achter met [slachtoffer] in zijn auto.
[bijnaam medeverdachte 2] vertelde mij dat [bijnaam medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] belde. [medeverdachte 1] zei tegen [bijnaam medeverdachte 3] dat ze in de nacht een kuil hebben gegraven met een graafmachine. [bijnaam medeverdachte 3] vroeg waarom ze dit gedaan hebben. [medeverdachte 1] verklaarde hierop dat ze [slachtoffer] dood moesten maken, maar dat ze wel zijn telefoon en banktoken hebben weggenomen. Vervolgens vroeg [bijnaam medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] waarom ze [slachtoffer] vermoord hebben, want [slachtoffer] was eerder rustig toen hij in de auto zat. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] boos was geworden en dat ze hem daarom vermoord hebben. [bijnaam medeverdachte 2] vertelde verder aan mij dat [medeverdachte 1] aan [bijnaam medeverdachte 3] had gezegd dat [bijnaam verdachte] de auto van [slachtoffer] naar de mondi had gebracht en deze heeft verbrand.
V: Dus [slachtoffer], die tegen zijn wil in is ontvoerd, werd hier boos om en daarom is hij vermoord?
A: Ja zo is het gegaan, maar [bijnaam medeverdachte 2] zei mij dat hij dacht dat [slachtoffer] de stem heeft herkend van [medeverdachte 1] en dat hij daarom dood moest.
A: lk heb de mensen bij elkaar gebracht, ik heb het vuurwapen geregeld.
V: Wat zou u krijgen?
A: lk zou 5000 gulden krijgen van [medeverdachte 1].
8. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202006161430.2319, inhoudende proces-verbaal 5e verhoor verdachte [MEDEVERDACHTE 5], gesloten en getekend op 16 juni 2020, door [verbalisant 5], wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, werkzaam als buitengewoon agent bij het KPC, en de verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent bij de KPC.
A: [bijnaam medeverdachte 3] heeft mij vertelt wat er in de nacht gebeurd is. Hij vertelde mij dat ze de man hebben ontvoerd en dat ze [bijnaam slachtoffer] naar de Finca hebben gebracht. [bijnaam medeverdachte 3] zei mij dat [bijnaam medeverdachte 4] heeft gezegd dat hij [medeverdachte 1] dood wil maken, door wat er gebeurd is, dat alles verkeerd is gegaan. [medeverdachte 1] had tevens gezegd dat [slachtoffer] bij zijn ontvoering veel geld bij zich zou hebben, maar dat was niet het geval. [bijnaam medeverdachte 4] was boos hierover. [slachtoffer] heeft gezegd dat hij het geld niet heeft, daarom was [bijnaam medeverdachte 4] boos op [medeverdachte 1]. [bijnaam medeverdachte 3] vroeg mij toen of ik iemand kende die de overboeking bij de bank kon doen omdat ze [medeverdachte 1] niet langer vertrouwden.
[bijnaam medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] stappen uit de Mitsubishi bij de Finca. In de andere auto stappen [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 4] uit. Ze lieten [slachtoffer] in de auto zitten. [bijnaam medeverdachte 4] vroeg aan [bijnaam medeverdachte 2] "Wat heeft de man tegen jou gezegd over de code". [bijnaam medeverdachte 2] zegt tegen [bijnaam medeverdachte 4] dat de man niks tegen hem wilde verklaren en dat hij maar 10 gulden op zak had. [bijnaam medeverdachte 2] zei dat de man wel bankpasjes bij zich had. [bijnaam medeverdachte 4] nam het vuurwapen en zei tegen [bijnaam medeverdachte 3] dat hij [medeverdachte 1] zou vermoorden, want de man had geen geld.
[medeverdachte 1] zei tegen [bijnaam medeverdachte 4] om rustig te blijven, want [slachtoffer] zou wel geld hebben [bijnaam medeverdachte 4] zei: "welk geld, hij heeft niks". [medeverdachte 1] zei dat iedereen rustig moest blijven en dat hij zelf met [slachtoffer] zou praten. Vervolgens gingen [bijnaam verdachte] en [medeverdachte 1] naar het voertuig waar [slachtoffer] zat.
[medeverdachte 1] vertelde aan [bijnaam medeverdachte 3] dat [persoon 2] een gat had gegraven op de Finca. [medeverdachte 1] zei dat de man zijn stem had herkend, daarom moest hij dood.
A: [bijnaam medeverdachte 3] vertelde mij dat [medeverdachte 1] hem had gezegd dat ze [slachtoffer] levend hadden begraven, maar dat [slachtoffer] wel bewusteloos was. Hoe dat gegaan is wist [bijnaam medeverdachte 3] niet. Omdat de graafmachine niet goed werkte was het gat niet heel diep. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] levend in het gat gegooid en [persoon 2] heeft met de graafmachine het gat proberen dicht te maken. Daarna heeft [persoon 2] met de graafmachine een paar keer goed aangedrukt. [bijnaam verdachte] was toen bezig de auto aan het verbranden, maar hij was wel op de hoogte van de kuil die gegraven is.
V: Waarom weet [bijnaam medeverdachte 3] dit van [medeverdachte 1]? Dat [medeverdachte 1] vertelt tegen [bijnaam medeverdachte 3] dat ze [slachtoffer] hebben vermoord is nog wel wat begrijpelijk, maar dat hij in geuren en kleuren vertelt hoe ze hem vermoord hebben is opmerkelijk. Waarom zou hij dat doen? A: [bijnaam medeverdachte 3] was de leider van het groepje [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] was de leider van het groepje samen met [bijnaam verdachte].
9. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202006231140VV5, inhoudende proces-verbaal 5e verhoor van verdachte [MEDEVERDACHTE 3], gesloten en getekend op 23 juni 2020, door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7], beiden hoofdagent bij KPC .
V: wie zijn bij de zaak betrokken?
A: [medeverdachte 1] zelf, [bijnaam verdachte], en ik. De twee andere personen weet ik niet wie ze waren.
V: [bijnaam medeverdachte 5] verklaarde:
Degenen die betrokken zijn bij de beroving en ontvoering zijn:
[bijnaam medeverdachte 4] - lk weet dat zijn achternaam [medeverdachte 4] is
[bijnaam medeverdachte 3] – zijn naam is [medeverdachte 3]
[medeverdachte 1] - lk ken alleen de naam [medeverdachte 1]
[bijnaam medeverdachte 2] – zijn naam is [medeverdachte 2]
[bijnaam verdachte] – zijn naam is [bijnaam verdachte].
Wat kunt u hierover verklaren?
A: ik had [bijnaam medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet gezien. De anderen waren wel betrokken bij de beroving en ontvoering.
V: Wat kunt u verklaren over de vergadering bij [bijnaam medeverdachte 5] thuis?
A: Het klopt, de week voor de overval hadden wij inderdaad een vergadering bij de woning van [bijnaam medeverdachte 5]. Bij die vergadering was aanwezig [bijnaam medeverdachte 2], [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en ik. [bijnaam medeverdachte 4] werd opgehaald door [medeverdachte 1]. lk begreep dat [medeverdachte 1] al contact had met [bijnaam medeverdachte 4] want ze zaten samen hier op het eiland opgesloten.
De twee mannen die je niet had gezien waren [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 4].
V: Wat kan je hierover verklaren?
A: Ze waren inderdaad bij betrokken, maar ik had ze bij de gedeelte ontvoering niet gezien.
V: Wat is er in deze vergadering besproken?
A: [medeverdachte 1] was degene die het woord had gedurende de vergadering. [medeverdachte 1] had ons uitgelegd over zijn plan.
Tijdens de vergadering werd bepaald dat [bijnaam verdachte] degene was die [bijnaam slachtoffer] moest ontvoeren. lk was degene die de witte Mitsubishi moest besturen. De witte Mitsubishi hadden [bijnaam verdachte] en [medeverdachte 1] sinds de maandag voor het voorval gehuurd.
[bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 4] moesten [bijnaam slachtoffer] samen met [bijnaam verdachte] ontvoeren. Dus vanuit de auto uitstappen en [bijnaam slachtoffer] tegen zijn wil meebrengen (ontvoeren).
Het plan hield in dat [medeverdachte 1] eerst met [bijnaam slachtoffer] moest ontmoeten. Hierna moest [bijnaam medeverdachte 2], [bijnaam verdachte] en [bijnaam medeverdachte 4] aankomen en hun beroven. Vervolgens moest [bijnaam slachtoffer]
overmeesterd worden en aan [medeverdachte 1] over gedragen worden. [medeverdachte 1] zou dan zelf gaan uitzoeken hoe hij aan de informatie van de bankrekeningen van [bijnaam slachtoffer] zou komen, dus door [bijnaam slachtoffer] te ondervragen. Maar die zaterdag 8 februari was de plan niet zo gegaan.
[bijnaam medeverdachte 5] moest zorgen voor het vuurwapen dat gebruikt moest worden bij de beroving van [bijnaam slachtoffer].
V: Hoeveel auto's waren dan betrokken bij de ontvoering en moord van [bijnaam slachtoffer]?
A: Alleen de witte Mitsubishi. Wij waren allemaal in die auto naar Jan Doret gegaan. lk fungeerde als bestuurder, [medeverdachte 1] zat als mede inzittende, achter mij zat [bijnaam medeverdachte 2], in het midden op het achterbank zat [bijnaam verdachte] en achter [medeverdachte 1] zat [bijnaam medeverdachte 4],
O: [bijnaam medeverdachte 5] verklaart over deze vergadering het volgende:
[bijnaam medeverdachte 2] vertelde mij dat [medeverdachte 1] een plan had om een man genaamd [slachtoffer] te ontvoeren. In het plan van [medeverdachte 1] moesten [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] de man [slachtoffer] ontvoeren. Na de ontvoering moesten ze [slachtoffer] afleveren aan [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte]. [bijnaam medeverdachte 2] zei mij dat de aflevering van [slachtoffer] in de buurt van Santa Rosa of Fuik zou plaatsvinden bij een landhuis (Finca) .
Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ja, dat is waar.
O: [bijnaam medeverdachte 5] verklaarde het volgende: Tijdens de vergadering heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij aan [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3], [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam verdachte] elk 20.000 gulden zou geven voor hun aandeel in de ontvoering, ongeacht de buit.
A. Ja, dat is waar [medeverdachte 1] had ons gezegd dat wij minimaal ang. 20.000- zouden ontvangen.
O. [bijnaam medeverdachte 5] verklaarde dat [medeverdachte 1] had gezegd dat [bijnaam slachtoffer] in het bezit is van 300.000.
Wat kunt u hierover verklaren?
A. Dat is ook waar. Dat had ik al eerder verklaard.
O. Tijdens de ontvoering, beroving en moord is een vuurwapen gebruikt.
V- Wie heeft het vuurwapen geregeld en hoe is dit gegaan?
A. [medeverdachte 1] had het met [bijnaam medeverdachte 5] geregeld. Hoe is dat gegaan, weet ik niet.
V: Wie waren in de auto samen met [bijnaam slachtoffer]?
A: [medeverdachte 1], [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam verdachte] en [bijnaam medeverdachte 2]
V:. Waar was jij?
A: ik bleef alleen achter in de witte Mitsubishi Lancer. lk moet verklaren dat ik in totaal drie rondjes in de omgeving reed. Het eerste rondje reed ik langs om te kijken of de auto van [bijnaam slachtoffer] thuis was. Het tweede rondje had ik [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] afgezet in de omgeving van de woning van [bijnaam slachtoffer]. Het derde rondje had ik [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] achtergelaten. lk weet niet of het toevallig is maar het lukte [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] om [bijnaam slachtoffer] uit zijn woning te krijgen. Op dat moment kwamen [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] aanlopen en ze hadden [bijnaam slachtoffer] vervolgens onder bedreiging in de auto gestopt.
V: Wat gebeurde er nadat [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] [bijnaam slachtoffer] vast gepakt hadden en bedreigd
hadden met het vuurwapen?
A: lk weet het niet. lk ging een rondje rijden en toen ik terug langs reeds was iedereen al in de auto van [bijnaam slachtoffer].
V: Wie waren allemaal in de auto van [bijnaam slachtoffer]?
A: [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] zaten samen met [bijnaam slachtoffer] in zijn auto.
V: Waar waren [medeverdachte 1] en [verdachte]?
A: Beiden stapten hierna terug in de auto samen met dus in de witte Mitsubishi.
Hierna reden wij achter elkaar richting de finca. [medeverdachte 1] trad op als bestuurder van de witte Mitsubishi. [bijnaam verdachte] ging achter [medeverdachte 1] zitten en [bijnaam slachtoffer] zat naast [bijnaam verdachte].
lk was toen de bestuurder van de auto van [bijnaam slachtoffer], de mede inzittende was [bijnaam medeverdachte 4] en in het midden op de achterbank zat [bijnaam medeverdachte 2].
A: Toen wij bij de Finca waren aangekomen waren reed ik met de auto van [bijnaam slachtoffer] eerst het erf op. [bijnaam verdachte] was degene die de poort van de Finca open had gemaakt. Vervolgens toen wij op het erf waren, stapten wij uit de auto van [bijnaam slachtoffer] en wij liepen naar de witte Mitsubishi alwaar [bijnaam slachtoffer] zat. [bijnaam verdachte] vertelde ons dat ze al [bijnaam slachtoffer] ondervraagd hadden. [bijnaam verdachte] vertelde ons dat [bijnaam slachtoffer] niet over het apparaat wilde verklaren. lk vroeg [bijnaam slachtoffer] voor zijn bankrekeningen van Maduro, Banesco en een andere bank. Tevens vroeg ik aan [bijnaam slachtoffer] voor de code van het transactie apparaat en de code van zijn telefoon. Dit zijn de beide vragen dat ik aan [bijnaam slachtoffer] had gevraagd op aanwijzing van [medeverdachte 1]. Ondertussen begon er een discussie tussen [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4]. [bijnaam medeverdachte 4] was heel boos op [medeverdachte 1] want wij merkten dat [bijnaam slachtoffer] geen geld had. Op dat moment stapte ik samen met [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] in de witte Mitshubishi en vervolgens reden wij naar de woning van [bijnaam medeverdachte 5] te Gosieweg. lk moet verklaren dat voordat ik weg ging hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen dat hij [bijnaam slachtoffer] zal vermoorden. De discussie tussen [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4] was ook omdat [medeverdachte 1] het vuurwapen wou hebben om de man [bijnaam slachtoffer] te vermoorden.
Laten we nogmaals twee gesprekken van die nacht met u doornemen:
Starttijd 09-02.2020
00:27:07 uur
Inkomend:
Beller: [telefoonnummer 1] [bijnaam medeverdachte 5]
Gebelde: [telefoonnummer 2] [bijnaam medeverdachte 3]
C: Hallo
Y: Ben je aan het slapen of wat?
C: Wat is er aan de hand.
Y: Actief
C: Ito?
Y: Ja, ik heb de gevangene/gedetineerde al, we gaan kijken of (verder
onverstaanbaar)
C: Is hij aan het los laten of wat?
Y: Haa.
C: Laat hij de soep los of wat? (Manier in het Spaans om naar een bekentenis te
refereren)
Y: ja, pas nu gaan wij hem verhoren
C: "Naguebuna" (een uitdrukking in het Spaans dat aangeeft dat iemand verbaasd
is)
O: Jullie hadden [bijnaam slachtoffer] ontvoerd, dat zegt u in dit gesprek tegen [bijnaam medeverdachte 5]. U zegt dat jullie het verhoor gaan starten.
V: Waar vindt dit verhoor plaats?
A: Op de parkeerplaats die op de finca is.
V: wie waren daarbij aanwezig?
A: [medeverdachte 1], [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 2], [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam slachtoffer] en ik.
V: Wie stelde de vragen?
A: [bijnaam verdachte] en ik. op de aanwijzing van [medeverdachte 1] had ik [bijnaam slachtoffer] de vragen gesteld.
V: Wat antwoordde [bijnaam slachtoffer]?
A: [bijnaam slachtoffer] zei dat hij die bedrag niet had. [bijnaam slachtoffer] zei dat het bedrag op zijn rekening was een
klein bedrag. Na elk antwoord van [bijnaam slachtoffer] zei [medeverdachte 1], dat [bijnaam slachtoffer] aan het liegen was.
A: [bijnaam verdachte] had ons verteld dat [bijnaam slachtoffer] levend werd begraven. [bijnaam verdachte] vertelde dat hij samen met [medeverdachte 1] [bijnaam slachtoffer] in de kuil had gegooid. [bijnaam verdachte] vertelde verder dat [bijnaam slachtoffer] was nog vastgebonden aan zijn armen en benen. [bijnaam verdachte] vertelde dat [persoon 2] was degene die zand in de kuil had gegooid met de graaflaadmachine. lk vroeg [bijnaam verdachte] voor de auto van [bijnaam slachtoffer]. [bijnaam verdachte] vertelde mij dat [bijnaam verdachte] zelf de auto van [bijnaam slachtoffer] ging verbranden. [medeverdachte 1] had de transactie apparaat en de codes van [bijnaam slachtoffer] mee genomen. Waar de auto van [bijnaam slachtoffer] verbrand werd, had [bijnaam verdachte] mij niet verteld.
V: was [slachtoffer] nog in leven toen hij begraven werd.
A: Ja, hij was nog in leven.
O: we gaan U nogmaals vragen naar de verdachten van de ontvoering, beroving en moord op [slachtoffer]. We willen graag van U kort weten wat de rol was van deze personen.
V. Wat was de betrokkenheid van [bijnaam medeverdachte 2] bij de ontvoering, beroving en moord op [slachtoffer]?
A: [bijnaam medeverdachte 2] moest [bijnaam slachtoffer] vast grijpen om hem tegen zijn wil weg te brengen.
V: Wat was de betrokkenheid van [bijnaam medeverdachte 4] bij de ontvoering, beroving en moord op [slachtoffer]?
A: [bijnaam medeverdachte 4] moest samen [bijnaam medeverdachte 2] [bijnaam slachtoffer] vastgrijpen om hem tegen zijn wil weg te brengen.
V: Wat was de betrokkenheid van [bijnaam verdachte] bij de ontvoering, beroving en moord op [slachtoffer]?
A: [bijnaam verdachte] was betrokken in al die feiten. Hij was betrokken bij de beroving/ontvoering van [bijnaam slachtoffer]. [bijnaam verdachte] had samen met [medeverdachte 1] [bijnaam slachtoffer] in de kuil gegooid. Hij had met [persoon 2] de Finca geregeld. [persoon 2] werd ang. 5000,- voor zijn rol.
V: Wat was de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de ontvoering, beroving en moord op [slachtoffer]?
A: [medeverdachte 1] was degene die met de plan was gekomen. [medeverdachte 1] was betrokken bij de beroving, ontvoering en de moord van [bijnaam slachtoffer]. [medeverdachte 1] had alle informatie verschaft van [bijnaam slachtoffer]. Hij was de Baas.
V: Wat was de betrokkenheid van [bijnaam medeverdachte 5] bij de ontvoering, beroving en moord op
[slachtoffer]?
A: Hij had alleen de vuurwapen verschaft.
V: Wat zou [bijnaam medeverdachte 5] ontvangen voor zijn aandeel hierin?
A: Het hangt af van het geld bedrag die de beroving/ontvoering opleverde.
V: Wat was uw betrokkenheid hij de ontvoering, beroving en moord op [slachtoffer]?
A: ik fungeerde als bestuurder van de witte Mitsubishi, ik had [bijnaam slachtoffer] (vragen) gesteld omtrent zijn bankrekeningen en codes.
10. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202007061200.2319. VV4, inhoudende proces-verbaal 4e verhoor van verdachte [VERDACHTE], gesloten en getekend op 6 juli 2020, door de verbalisanten [verbalisant 5] wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, werkzaam als buitengewoon agent bij het KPC, en de verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent bij de KPC.
A: Het gedeelte dat ik bij [medeverdachte 1] thuis kwarn dat klopt. Op de dag van de moord heeft [medeverdachte 1] mij thuis opgehaald. Daarna ging ik met [medeverdachte 1] [bijnaam medeverdachte 3] ophalen, daarna [bijnaam medeverdachte 2]. Daarna hebben we diverse rondjes gereden en toen omstreeks 15.00 uur hebben we [bijnaam medeverdachte 4] in Montana gevonden. Daarna reden we naar Parera.
Omstreeks 8 uur reden we naar Jan Doret te Blue Bay naar een huis waar [persoon 1] woonde. [medeverdachte 1] zei ons dat [bijnaam slachtoffer] vanzelf naar dit huis zou komen. Eenmaal bij Jan Doret zei [medeverdachte 1] dat [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] bij het huis in Jan Doret moesten wachten tot [bijnaam slachtoffer] thuis zou komen. We zagen de auto staan van [bijnaam slachtoffer]. [medeverdachte 1] zei dat we rustig voor de auto langs moesten rijden zodat we konden kijken of we [bijnaam slachtoffer] konden zien.
[medeverdachte 1] parkeerde de auto in de buurt van het huis en we stonden daar even. Daarna reden we nog een keer langs. [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] stapten uit en zij liepen in de richting van de woning en wij reden een rondje met de auto. Toen wij terug kwamen zag ik dat [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 4] [bijnaam slachtoffer] al ontvoerd hadden. lk heb niet gezien hoe hij gepakt was of hoe hij in de auto is gezet. lk zag alleen dat ze al in de auto zaten. [bijnaam medeverdachte 4] zat achter het stuur en [bijnaam slachtoffer] zat in de voorstoel naast hem. [bijnaam medeverdachte 2] zat achterin achter [bijnaam slachtoffer].
Vervolgens reden we naar de Finca. Eenmaal binnen de Finca was er een grote discussie tussen [bijnaam medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]. [bijnaam medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 2] hebben de auto van [bijnaam slachtoffer] doorzocht maar er was geen geld. [bijnaam slachtoffer] zat toen nog in de auto. [bijnaam medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bleven vragen waar het geld is. [medeverdachte 1] vervormde zijn stem. Ze zeiden hem dat ze heel goed wisten dat [bijnaam slachtoffer] geld had van de Colombianen en Venezolanen. Dat hij moest betalen.
[bijnaam medeverdachte 4] bleef tegen [medeverdachte 1] zeggen: 'De man heeft mijn gezicht gezien, de man heeft mijn gezicht gezien". [bijnaam slachtoffer] had alleen het gezicht gezien van [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 4] tijdens de ontvoering.
V. Waarom was [medeverdachte 1] bedekt?
A: [medeverdachte 1] was bang dat [bijnaam slachtoffer] door de stof heen kon kijken en hem zo kon herkennen.
A: [medeverdachte 1] zei tegen [bijnaam medeverdachte 4] om rustig te blijven want de discussie was hevig. [medeverdachte 1] zei tegen [bijnaam medeverdachte 4] dat hij [persoon 2] ging bellen om het graf te graven. [medeverdachte 1] zei dat hij het gat ging gebruiken op [bijnaam slachtoffer] bang te maken. Vervolgens heb ik samen met [medeverdachte 1] [persoon 2] opgehaald.
A: Toen [persoon 2] een kuil aan het graven was toen gingen ik en [medeverdachte 1] terug naar de anderen. Daar aangekomen zei [bijnaam medeverdachte 3] dat hij de code had van de telefoon van [bijnaam slachtoffer] Toen [bijnaam slachtoffer] de rekening van [bijnaam slachtoffer] op zijn telefoon opende zag [medeverdachte 1] dat er maar 1000 gulden op stond. [bijnaam medeverdachte 4] was boos en zei tegen [medeverdachte 1] dat hij hem bedrogen had.
Ze bleven in de auto zoeken en daar vonden ze de banktoken. Deze is aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] vertelde ons rustig te blijven want [medeverdachte 1] kon geld wegnemen met deze banktoken van zijn Colombiaanse rekening. Hier zou wel veel geld op staan. [medeverdachte 1] zei verder dat [bijnaam slachtoffer] altijd contant geld bij zich had en dat we door moesten zoeken. Er zou zeker 50 tot 60.000 gulden zijn, want het was laat en het geld was bij de mensen al opgehaald. [medeverdachte 1] bleef met de banktoken bezig. [bijnaam medeverdachte 4] zei dat het grootste probleem is dat [bijnaam slachtoffer] zijn gezicht heeft gezien. Toen gingen [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] weg in de auto van [medeverdachte 1]. lk bleef achter met [medeverdachte 1] en [bijnaam slachtoffer].
[medeverdachte 1] veranderde zijn stem en zei tegen [bijnaam slachtoffer] dat hij de code van zijn banktoken moest geven. [bijnaam slachtoffer] bleef zeggen dat deze rekening niet van hem is maar van Colombianen en hij wilde de code niet geven. Na ongeveer een half uur belde [persoon 2] mij op en zei mij dat de graafmachine stuk is gegaan. Dit gaf ik door aan [medeverdachte 1] en hij zei mij dat we moesten gaan. [medeverdachte 1], [bijnaam slachtoffer] en ik gingen met de auto van [bijnaam slachtoffer] naar [persoon 2].
Daar aangekomen zagen we olie uit de machine spuiten. [medeverdachte 1] bleef om de code vragen. [persoon 2] zei mij om de bak van de graafmachine omhoog te houden. [medeverdachte 1] haalde [bijnaam slachtoffer] uit de auto en vroeg mij hem te helpen. Ik hielp hem [bijnaam slachtoffer] naast de kuil te plaatsen. Daarna ging ik helpen met de machine bak omhoog te houden. Toen de kuil dicht was gingen we weg. [medeverdachte 1] zei ons een plek te zoeken om de auto in brand te steken.
[persoon 2] heeft 1 van de auto's van de Finca genomen en daar stapte ik met hem in. [medeverdachte 1] reed in die van [bijnaam slachtoffer]. We gingen naar de plek waar we de auto hebben verbrand. Daar hebben [medeverdachte 1] en ik de auto in brand gestoken. Toen we klaar waren keerden we terug naar de Finca. Wij liepen naar de voorzijde van de finca en daar zagen wij opeens het voertuig van [medeverdachte 1] staan. lk denk dat 1 van de jongens, [bijnaam medeverdachte 2], [bijnaam medeverdachte 3] of [bijnaam medeverdachte 4], het voertuig voor ons bij de Finca hebben gezet. Toen we bij de auto aankwamen zat de sleutel in het contact. [medeverdachte 1] en ik pakten deze auto.
11. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202007070940, inhoudende proces-verbaal 5e verhoor van verdachte [VERDACHTE], gesloten en getekend op 7 juli 2020, door de verbalisanten [verbalisant 5] wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, werkzaam als buitengewoon agent bij het KPC, en de verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent bij de KPC.
O: Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] blijkt dat alle 5 de ontvoerders aanwezig waren bij de moord op [bijnaam slachtoffer]. Dat [bijnaam medeverdachte 4] de opdracht had gegeven om hem te vermoorden en dat u hem naar de kuil had gebracht. Uit de verklaring van [bijnaam medeverdachte 5] blijkt dat [bijnaam medeverdachte 3], [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] weg zijn gegaan bij de Finca en dat ze [bijnaam slachtoffer] achter hebben gelaten bij [medeverdachte 1] en u. Kort daarna is hij vermoord.
V: Dat zijn twee tegenstrijdige verklaringen. Welke klopt?
A: Wat [medeverdachte 1] zei klopt niet. Wat [bijnaam medeverdachte 5] zegt klopt wel.
[bijnaam slachtoffer] is niet op zijn knieen gezet voor hij in het gat is gegooid. lk was aanwezig op het moment dat [bijnaam slachtoffer] vermoord werd. lk heb [bijnaam slachtoffer] uit de auto gehaald en bij de rand van het gat gezet. Toen ging ik helpen met de Machine. [medeverdachte 1] heeft [bijnaam slachtoffer] in het gat gegooid terwijl hij recht op stond. Verder heb ik niet alleen het voertuig verbrand. Dit heb ik samen met [medeverdachte 1] en [persoon 2] gedaan.
12. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202007221150.2319.VV7, inhoudende proces-verbaal 7e verhoor van verdachte [VERDACHTE], gesloten en getekend op 22 juli 2020, door de verbalisanten [verbalisant 5] wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, werkzaam als buitengewoon agent bij het KPC, en de verbalisant [verbalisant 6], hoofdagent bij de KPC.
1. van de jongens heeft verklaard dat ik aanwezig was bij een vergadering. lk zei toen dat dit niet waar was. Dit was een leugen. lk was daar wel bij aanwezig. Hier waren [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bij aanwezig. Zij hebben de vergadering belegd en [medeverdachte 1] zei dat ik in de auto zat. Toen heeft [medeverdachte 1] mij geroepen en ben ik uit de auto gestapt. Vervolgens zag ik [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 3]. lk herkende hen vanuit Venezuela. [bijnaam medeverdachte 4] vroeg aan [medeverdachte 1] naar mijn rol in dit alles. [medeverdachte 1] zei toen dat ik verantwoordelijk was om [bijnaam slachtoffer] naar de Finca te gaan brengen. Dit was allemaal ongeveer 4 dagen voor de daadwerkelijke ontvoering. Die (http://ontvoering.t.ie) ontmoeting vond plaats in een huis bij de Gosieweg. lk heb [bijnaam medeverdachte 5] daar ook bij de woning gezien.
A: Bij de Finca was er uiteindelijk wederom een woordenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4]. Er was geen geld en [bijnaam slachtoffer] had het gezicht gezien van [bijnaam medeverdachte 4]. Vervolgens gingen [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] weg. Ze zijn weggegaan in de auto met donkere glazen. Ik ben toen samen met [bijnaam slachtoffer] en [medeverdachte 1] achtergebleven.
lk zei tegen [medeverdachte 1] dat er geen geld was en het plan was om alleen geld van hem weg te nemen. Iedereen moest geld krijgen.
V: U ook?
A. Ja ik ook. Hij had mij 10.000 gulden beloofd.
V: Dus dat gedeelte dat u gedwongen was? Wat is daar van waar dan?
A: Dit was een leugen. lk ben niet gedwongen. lk heb bewust meegedaan. lk zou er 10.000 gulden voor krijgen. Mijn gedeelte was het stukje van de Finca. De gelegenheid bieden om [bijnaam slachtoffer] te beroven. Volgens [medeverdachte 1] had hij geld in zijn voertuig. Dat moesten we er daar uithalen.
A: Toen het gat gegraven was stapte ik samen met [medeverdachte 1] uit de auto. We liepen naar [persoon 2] die ons zei dat de graafmachine kapot was gegaan. Op dat moment was het gat al bijna klaar. [medeverdachte 1] liep toen naar de auto en haalde [bijnaam slachtoffer] vanuit de auto. De graafmachine had bij het maken van de kuil een heuvel gemaakt met het zand wat van de kuil afkomstig was. Omdat [medeverdachte 1] [bijnaam slachtoffer] niet alleen over die heuvel heen kreeg met vastgebonden voeten heb ik [medeverdachte 1] geholpen om [bijnaam slachtoffer] naar de kuil te brengen. Toen ik [bijnaam slachtoffer] naar de kuil had gebracht ging ik naar [persoon 2] en zijn defecte machine. Ik was bezig om een onderdeel vast te houden zodat de graafbak niet naar beneden zou vallen. [medeverdachte 1] had [bijnaam slachtoffer] in de kuil gegooid. [persoon 2] bestuurde de graafmachine en ik hield het onderdeel vast van de graafmachine zodat het vullen van het gat mogelijk was.
A: lk was aanwezig bij de vergaderingen, ik was aanwezig toen hij werd vermoord, het huren van de auto. Gedurende de ontvoering was ik aanwezig. Wat ik verklaard heb over de Finca was de waarheid.
13. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202003271015V1, inhoudende proces-verbaal 10e verhoor verdachte [MEDEVERDACHTE 1], gesloten en getekend op 27 maart 2020, door de verbalisanten [verbalisant 1], hoofdagent bij de KPC [verbalisant 2], brigadier bij de KPC [verbalisant 8], brigadier bij de KPC
AV: Ik herken de man met de profile [medeverdachte 5], die ook samen met [bijnaam verdachte] rond hangt, ze noemen hem [bijnaam medeverdachte 5].
VV: Wat is zijn betrokkenheid bij de ontvoering/moord van de man genaamd [slachtoffer] bijgenaamd [bijnaam slachtoffer]?
AV: [bijnaam medeverdachte 5] is degene die het vuist vuurwapen aan [bijnaam verdachte] had verschaft, die [bijnaam verdachte] op zijn beurt had gebruikt om [bijnaam slachtoffer] onder bedreiging te ontvoeren.
14. Verklaring van de verdachte [MEDEVERDACHTE 4], zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2020:
Ik word [bijnaam medeverdachte 4] genoemd. U vraagt mij of ik op 8 februari 2020 ’s avonds op de finca was waar [slachtoffer] werd ondervraagd. [medeverdachte 1] kwam naar mijn huis met [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2]. Het klopt dat ik ben meegenomen naar de finca omdat ik dacht dat daar een verblijfsvergunning zou kunnen regelen.
16. Verklaring van de verdachte [MEDEVERDACHTE 2], zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2020:
Ik word [bijnaam medeverdachte 2] genoemd.
17. Verklaring van de verdachte [VERDACHTE], zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2020:
Ik word [bijnaam verdachte] genoemd.
18. Verklaring van de verdachte [MEDEVERDACHTE 3], zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2020:
Ik word [bijnaam medeverdachte 3] genoemd.
19. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 2020.03.22.10.20, inhoudende proces-verbaal van bevinding, gesloten en getekend op 20 april 2020 door de verbalisant [verbalisant 9].
Op zondag 9 februari 2020 hebben een drietal telefoongesprekken plaatsgevonden. Het eerste gesprek vond omstreeks 00.27 uur plaats. Het betreft een telefoongesprek tussen “[bijnaam medeverdachte 5]” en “[bijnaam medeverdachte 3]”. Hieronder volgt de uitwerking:
Starttijd 09-02.2020
00:27:07 uur
Inkomend:
Beller: [telefoonnummer 1] [bijnaam medeverdachte 5]
Gebelde: [telefoonnummer 2] [bijnaam medeverdachte 3]
C: Hallo
Y: Ben je aan het slapen of wat?
C: Wat is er aan de hand.
Y: Actief
C: Ito?
Y: Ja, ik heb de gevangene/gedetineerde al, we gaan kijken of (verder onverstaanbaar)
C: Is hij aan het los laten of wat?
Y: Haa.
C: Laat hij de soep los of wat? (Manier in het Spaans om naar een bekentenis te
refereren)
Y: ja, pas nu gaan wij hem verhoren
C: "Naguebuna" (een uitdrukking in het Spaans dat aangeeft dat iemand verbaasd is)
Overwegingen ten aanzien van de vrijspraak van feit 2 primair en ten aanzien van het bewijs van feit 1, 2 subsidiair en 3
Feiten
In deze zaak staat vast dat [slachtoffer] in de nacht van 8 op 9 februari 2020 om het leven is gebracht op een verlaten landgoed (een zogenaamde finca) in Curaçao. Het slachtoffer is levend begraven in een kuil. Zijn benen waren met een tie-wrap vastgebonden. Zijn hoofd was bedekt met een kledingstuk, terwijl hij met riemen zodanig was vastgebonden aan handen en hals, dat iedere beweging van zijn armen de band om zijn hals strakker zou aantrekken. Uit het sectierapport is gebleken dat de doodsoorzaak is gelegen in verwurging door deze wijze van vastbinden en/of door verstikking omdat het slachtoffer levend is begraven. De auto van het slachtoffer is diezelfde nacht op de finca in brand gestoken.
Waardering van het bewijsmateriaal [2]
De onderhavige zaak kenmerkt zich door het gegeven dat vaststaat dat het slachtoffer door één of meer van de verdachten is ontvoerd en om het leven is gebracht, maar dat geen objectieve bewijsmiddelen, zoals technisch bewijs, voorhanden zijn op grond waarvan bewezen of zelfs maar aannemelijk kan worden geacht, wie van de verdachten dit heeft of hebben gedaan. Dit betekent dat het Gerecht voor de beoordeling van de precieze toedracht van de ontvoering en het om het leven brengen van het slachtoffer is aangewezen op de verklaringen die de verdachten hierover hebben afgelegd. Het Gerecht stelt vast dat een aantal verdachten voor een deel gelijkluidend hebben verklaard, met name waar het de ontvoering betreft, maar op een aantal punten ook wisselende en/of tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Daarbij valt op dat verdachten veelal over anderen verklaren en hun eigen rol lijken te minimaliseren. Sommige verdachten hebben in een zeer laat stadium een verklaring afgelegd of hebben iedere betrokkenheid bij de ontvoering en dood van het slachtoffer ontkend. In deze omstandigheden ziet het Gerecht aanleiding om bij de beoordeling van deze zaak en het daartoe selecteren en waarderen van bewijsmiddelen behoedzaamheid in acht te nemen. Slechts die (delen van) verklaringen worden voor het bewijs gebezigd die door het Gerecht betrouwbaar worden geacht omdat een verdachte in de betreffende verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of dat deze verklaring (voldoende) ondersteund wordt door andere verklaringen.
Een aantal verdachten heeft verklaard dat zij onder druk van en bedreiging door verdachte [medeverdachte 1] betrokken zijn geraakt bij de ontvoering en/of dood van het slachtoffer. Ook zouden zij bepaalde – onjuiste – verklaringen bij de politie hebben afgelegd omdat zij ernstig door [medeverdachte 1] bedreigd zouden zijn. Veel van deze verklaringen zijn pas afgelegd in een zeer laat stadium, nadat zij kennis hebben kunnen nemen van alle stukken in het dossier. Het Gerecht acht deze verklaringen niet geloofwaardig en kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er onderlinge afstemming heeft plaatsgevonden om [medeverdachte 1] zo veel mogelijk te belasten. De verklaringen worden op geen enkele manier ondersteund door objectieve gegevens en het komt het Gerecht bijzonder onwaarschijnlijk voor dat [medeverdachte 1] – die veruit de jongste van alle verdachten is en geen imposant postuur heeft – in staat is en de middelen heeft om een groep mannen tegen hun wil mee te laten doen aan één of meer strafbare feiten dan wel hun op een bepaalde wijze te laten verklaren, terwijl hij al gedetineerd zit. Ook ontberen de verklaringen soms elke logica, bijvoorbeeld waar [bijnaam medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij uit angst voor [medeverdachte 1] bij de politie heeft gezegd dat een vergadering heeft plaatsgevonden over de ontvoering, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat de vergadering in werkelijkheid over verblijfsdocumenten zou zijn gegaan. Het Gerecht kan niet inzien waarom [bijnaam medeverdachte 5] vanwege de gestelde bedreiging ook voor [medeverdachte 1] belastend over een ontvoering heeft verklaard, terwijl de bijeenkomst over een onschuldig onderwerp zou zijn gegaan. Ten slotte overweegt het Gerecht dat de positie die aan [medeverdachte 1] wordt toegedicht en de vermeende druk die hij op anderen zou hebben uitgeoefend omdat ze bij de politie over zijn betrokkenheid zouden hebben verklaard, zich totaal niet verhoudt met de openheid die hij uiteindelijk zelf bij de politie over de gebeurtenissen heeft gegeven. [medeverdachte 1] is namelijk degene geweest die de politie heeft aangewezen waar het lichaam van het slachtoffer lag begraven, uitgebreid heeft verklaard over de aanleiding en daadwerkelijke strafbare feiten, heeft verklaard welke andere personen daar nog meer bij betrokken zouden zijn en ook zichzelf in zijn verklaringen heeft belast. Zonder zijn verklaringen zou het lichaam van het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk nooit gevonden zijn en zou deze zaak niet zijn opgelost. Gelet hierop hecht het Gerecht geen enkele waarde aan de verklaringen van verdachten voor zover deze zien op de beweerdelijke druk en/of bedreiging die door [medeverdachte 1] op hen zou zijn uitgeoefend. Dit betekent dat het Gerecht ervan uit gaat dat de verdachten niet onder druk van [medeverdachte 1] onware verklaringen hebben afgelegd en uit eigen vrije wil de bewezenverklaarde gedragingen hebben verricht.
Het Gerecht is hetzelfde oordeel toegedaan ten aanzien van het verweer van [medeverdachte 1] dat (ook) hij onder bedreiging van andere verdachten, meer in het bijzonder [bijnaam verdachte], inlichtingen over het slachtoffer heeft verstrekt en bij de ontvoering en dood van het slachtoffer aanwezig was. Voor deze bewering van [medeverdachte 1] is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden. Uit de verklaringen van de mededaders komt [medeverdachte 1] juist naar voren als de initiatiefnemer en degene met de sterkste motieven om [slachtoffer] te ontvoeren, beroven en doden. En het staat inderdaad vast dat [medeverdachte 1] degene was die [slachtoffer] goed kende, wist waar hij woonde en een aanzienlijke schuld bij hem had. Bovendien was de verdachte samen met [bijnaam verdachte] aanwezig op het moment dat [slachtoffer], die zelf niet kon lopen, naar het gat werd gebracht, daarin werd geduwd en levend werd begraven. Het Gerecht acht het niet voorstelbaar dat [medeverdachte 1] zo’n prominente rol heeft gespeeld terwijl hij naar eigen zeggen slechts tegen zijn zin aanwezig was. Ook voor [medeverdachte 1] heeft daarom te gelden dat het Gerecht ervan uit gaat dat hij uit eigen vrije wil de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht.
In een zeer laat stadium, en nadat ze kennis hebben kunnen nemen van alle stukken in het dossier, hebben [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 5] ook nog verklaard dat de contacten en ontmoetingen met [medeverdachte 1] en het slachtoffer te maken hadden met het verkrijgen van verblijfsvergunningen. Ook deze verklaringen missen echter iedere geloofwaardigheid en lijken door deze verdachten onderling afgestemd te zijn. Niet valt in te zien waarom verdachten hier niet vanaf hun eerste verhoren over verklaard zouden hebben. Ook is er geen enkele aanwijzing dat [medeverdachte 1] en/of het slachtoffer bemiddelden bij of handelden in verblijfsvergunningen. Verdachten hebben ook niet kunnen uitleggen waarom het nodig was om in verband met een (aan)betaling voor de verblijfsvergunningen met het slachtoffer vanaf zijn woning in de nacht naar een afgelegen finca te rijden om daar het geld te overhandigen. Het Gerecht slaat dan ook geen acht op dit alternatieve scenario. De verklaringen worden ook weerlegd door de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de verdachten andere, misdadige intenties hadden jegens het slachtoffer.
Betrokkenheid
Op grond van de verklaringen en overige bewijsmiddelen komt het Gerecht tot de volgende conclusies. [medeverdachte 1], [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3], [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 5] vatten het plan op om [slachtoffer] te ontvoeren en te beroven. Zij werken het plan uit tijdens één of meer bijeenkomsten in het huis van [bijnaam medeverdachte 5]. [bijnaam medeverdachte 5] regelt een vuurwapen en blijft verder wat meer op de achtergrond. Bij de ontvoering van [slachtoffer] zijn [medeverdachte 1], [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] fysiek aanwezig. [slachtoffer] wordt in de middernachtelijke uren onder dwang van een vuurwapen bij zijn woning ontvoerd, wordt meegenomen in zijn eigen voertuig en onderweg vastgebonden. Hij wordt meegenomen naar een verlaten finca. Na aankomst op de finca wordt [slachtoffer] ondervraagd. Tijdens de ondervraging bellen [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 5] met elkaar. Uiteindelijk wordt een banktoken van [slachtoffer] afgenomen en met de verkregen informatie probeert [medeverdachte 1] telefonisch in te loggen op de bankrekening van [slachtoffer]. Wanneer duidelijk wordt dat op de bankrekening van het slachtoffer slechts NAf 1000,- staat, laaien de emoties hoog op en ontstaat er een hevige ruzie tussen [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4]. Daarbij is [medeverdachte 1] ook met de dood bedreigd. Voorts is toen besproken dat het slachtoffer één of meer verdachten aan hun stem of gezicht zou hebben herkend en dat er geen risico genomen moest worden. Vervolgens is telefonisch dan wel in persoon aan ene [persoon 2] gezegd dat hij een kuil moest graven. Deze [persoon 2] heeft met een graafmachine een kuil gegraven. Door [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] is het slachtoffer vervolgens een klein stukje meegenomen naar de plek waar de kuil was gegraven en door hen in deze kuil gegooid. [persoon 2] heeft vervolgens zand in de kuil gegooid waardoor het slachtoffer levend is begraven. Vervolgens is de auto van [slachtoffer] in brand gestoken.
De gebezigde bewijsmiddelen vormen voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte strafbaar betrokken is geweest bij de ontvoering en de daarop gevolgde dood van [slachtoffer].
Feit 1: Opzet op levensberoving
Het handelen van [bijnaam verdachte], te weten samen met [medeverdachte 1] en [persoon 2] het slachtoffer, terwijl deze aan handen, benen en hals vastgebonden was, in een diepe kuil duwen, deze kuil met een graafmachine volledig vullen met aarde en vervolgens de plaats delict verlaten, is er naar het oordeel van het Gerecht naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig op gericht het slachtoffer van het leven te beroven, dat er sprake is van opzet op de levensberoving.
Met betrekking tot de vraag of de bewezenverklaarde doodslag onder strafverzwarende omstandigheden heeft plaatsgevonden, overweegt het Gerecht als volgt. De kern van deze strafbaarstelling bestaat uit een doodslag die in een onmiddellijk verband staat met een ander strafbaar feit, zowel in causaal opzicht als wat het tijdstip van het zich voordoen van de feiten betreft: het andere feit (ook wel aangeduid als oorsprongsfeit) moet de doodslag in zo’n mate vergezellen of van nabij volgen of daaraan voorafgaan dat het geacht kan worden er één geheel van uit te maken met als nadere beperking van de reikwijdte van de strafbaarstelling het (bijkomende) oogmerk van verdachte dat de doodslag is gericht op het bijvoorbeeld straffeloosheid verzekeren voor dat andere feit.
De verdachte heeft meegewerkt aan de ontvoering en de ondervraging van het slachtoffer, met het oogmerk hem te dwingen geld af te geven dan wel hem te beroven c.q. af te persen. De doodslag is direct op dit feit gevolgd en gepleegd met het oogmerk om herkenning en bestraffing van de daders te voorkomen en aldus straffeloosheid te verzekeren.
Feit 2
Onder feit 2 primair is aan verdachte het medeplegen van gijzeling de dood ten gevolge hebbend ten laste gelegd, welke gijzeling in de kern bestaat uit het wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven van het slachtoffer met het oogmerk de Banco Caribe te dwingen iets te doen. Anders dan de officier van justitie is het Gerecht van oordeel dat de Banco Caribe nergens toe is gedwongen en de verdachten daartoe ook niet het oogmerk hebben gehad maar dat de ontvoering juist tot doel had het slachtoffer zelf te dwingen geld af te geven dan wel hem te beroven c.q. af te persen. Nu artikel 2:250 Sr enkel de dader van het daarin omschreven feit strafbaar stelt indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen, kan het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet worden bewezen verklaard. Het Gerecht zal daarom de verdachte van dit feit vrijspreken.
Onder feit 2 subsidiair is aan verdachte het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving de dood ten gevolge hebbend ten laste gelegd. Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat het slachtoffer van zijn vrijheid is beroofd en beroofd is gehouden. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er strafrechtelijk causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. Daarbij heeft te gelden dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde strafverzwarende gevolg van het handelen van verdachte, te weten het overlijden van het slachtoffer, niet is vereist dat sprake is van opzet van verdachte op dat gevolg. Bij het strafverzwarende gevolg als bedoeld in het derde lid van artikel 2:249 Sr gaat het immers om een geobjectiveerd bestanddeel, dat aan de opzeteis is onttrokken. Wel is vereist dat het gevolg redelijkerwijs als gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving aan verdachte kan worden toegerekend.
In deze zaak is niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de wederrechtelijke vrijheidsberoving een onmisbare schakel factor is geweest voor het overlijden van het slachtoffer en staat dat overlijden dus in conditio sine qua non-verband tot de vrijheidsberoving, welk verband als ondergrens van het causaal verband fungeert. Als het slachtoffer niet was ontvoerd, zou hij niet levend zijn begraven en dan zou hij niet ten gevolge daarvan zijn overleden.
Voorts acht het Gerecht de volgende feiten en omstandigheden van belang. Vast staat dat de verdachten [medeverdachte 1], [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] de ontvoering van het slachtoffer feitelijk gepleegd hebben. [bijnaam medeverdachte 5] had daarbij een organiserende en instrumentele rol op afstand. Door geen van de verdachten is verklaard dat het de bedoeling was het slachtoffer op enig moment weer te laten gaan. De vijf ontvoerders hebben het slachtoffer na twaalf uur ’s avonds meegenomen naar een afgelegen finca. Het slachtoffer was daarbij vastgebonden en geblinddoekt. Op de finca is het slachtoffer ondervraagd. Tenminste één en vermoedelijk twee van de verdachten hadden op dat moment een vuurwapen bij zich. Toen op enig moment duidelijk werd dat er bij het slachtoffer niet veel te halen viel, laaiden de emoties hoog op en is er een hevige ruzie ontstaan tussen [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4]. Daarbij is [medeverdachte 1] ook met de dood bedreigd. Voorts is toen besproken dat het slachtoffer één of meer verdachten aan hun stem of gezicht zou hebben herkend en dat er geen risico genomen moest worden. Vervolgens is toen telefonisch dan wel in persoon aan ene [persoon 2] gezegd dat hij een kuil moest graven. Deze [persoon 2] heeft ook met een graafmachine een kuil gegraven. Door [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] is het slachtoffer vervolgens een klein stukje meegenomen naar de plek waar de kuil was gegraven en door hen in deze kuil gegooid. [persoon 2] heeft vervolgens zand in de kuil gegooid waardoor het slachtoffer levend is begraven.
Op grond van wat hiervoor is overwogen stelt het Gerecht vast dat het overlijden van het slachtoffer als gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen is en dat dit overlijden de op de finca aanwezige verdachten redelijkerwijs kan worden toegerekend. Daarbij doet niet ter zake dat [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] inmiddels waren vertrokken op het moment dat het slachtoffer daadwerkelijk in de kuil werd gegooid, nu zij tenminste konden weten wat er zou gaan gebeuren en niet hebben ingegrepen om dat te voorkomen.
De verdachte zal daarom ook worden veroordeeld voor het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde.
Medeplegen
De vraag of het handelen van de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 subsidiair en 3 moet worden geduid als medeplegen, wordt door het Gerecht bevestigend beantwoord. Daartoe heeft het Gerecht het volgende overwogen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het Gerecht het volgende vast. De verdachte heeft met de medeverdachten van te voren gesproken over het plan om [slachtoffer] te ontvoeren. Er is gesproken over de te verwachten buit en de verdeling daarvan. Er is een vuurwapen geregeld. De verdachte is samen met de medeverdachten naar het huis van [slachtoffer] gereden waar [slachtoffer] is ontvoerd en zijn auto is weggenomen, was aanwezig op de finca tijdens de ondervraging, het wegnemen van de telefoon en banktoken van [slachtoffer], de poging om geld van [slachtoffer] te krijgen, de discussie over het ombrengen van [slachtoffer] en het moment dat [slachtoffer] in de kuil werd geduwd en levend begraven.
Naar het oordeel van het Gerecht kan hieruit worden afgeleid dat de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte aan de ten laste gelegde feiten van voldoende gewicht is geweest om te concluderen dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
feit 1:
medeplegen van doodslag, voorafgegaan door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of een andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid te verzekeren,
artikel 2:260 jo 2:259 van het Wetboek van Strafrecht
feit 2 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft,
artikel 2:249 Wetboek van Strafrecht
feit 3:
medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930,
artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima.
Bewezen is verklaard dat verdachte samen met anderen het slachtoffer van zijn vrijheid heeft beroofd ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Dat is op gruwelijke wijze gebeurd. Het slachtoffer is, terwijl hij aan zijn handen, voeten en hals vastgebonden was, in een kuil gegooid en vervolgens levend begraven. Het slachtoffer moet doodsangsten hebben doorstaan en de laatste momenten van zijn leven moeten vreselijk zijn geweest. Het slachtoffer is gedood omdat de verdachten vreesden dat aan het licht zou komen dat het slachtoffer was ontvoerd om hem geld afhandig te maken.
Dit misdrijf heeft de samenleving in Curaçao door zijn uitzonderlijke wreedheid ernstig geschokt en de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dat laatste blijkt ook uit de verklaring van de echtgenote van het slachtoffer, waaruit duidelijk naar voren komt in welke nachtmerrie zij is beland en welke grote financiële en emotionele gevolgen dit feit heeft en naar verwachting nog zeer lange tijd voor haar en hun kinderen zal hebben.
Gedurende de ruim vijf weken dat het slachtoffer werd vermist en zijn familie en vrienden grote inspanningen deden om hem te vinden, hebben verdachten gezwegen en zo de kleine hoop in stand gehouden dat hij nog in leven was. Door de nabestaanden op die manier in het ongewisse te laten, hebben verdachten het leed dat samenhing met de onverklaarbare verdwijning van het slachtoffer nog eens verergerd. Dit gedrag getuigt van gevoelloosheid tegenover het slachtoffer en zijn nabestaanden.
Ten slotte rekent het Gerecht de verdachte aan dat hij ook nu nog geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn betrokkenheid bij de ontvoering en dood van het slachtoffer.
Het behoeft geen betoog dat gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder ze zijn gepleegd niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van zeer aanzienlijke duur met zich brengt.
Het Gerecht heeft acht geslagen op het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Voorts heeft het Gerecht kennis genomen van het rapport van 18 januari 2021 van psychologen L. Bonofacia en H. Linkels.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van twee-en-twintig jaren passend en geboden is.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 131.792,- doch dient in het kader van het strafrechtelijke proces te worden beperkt tot een bedrag van NAf 50.000,-.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de kosten van levensonderhoud voor de minderjarige kinderen niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De
benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De overige posten zijn voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
NAf 42.512,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet aanleiding een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Het Gerecht zal aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan het Land Curacao van een bedrag van NAf 42.512,- ten behoeve van de benadeelde partij, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 247 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk, met dien verstande dat voor zover genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door één van de medeverdachten zijn betaald aan de benadeelde partij en/of het Land, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen, alsmede dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en spreekt hem hiervan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
22 (tweeën-twintig) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 42.512,- (tweeënveertig-duizend vijfhonderdentwaalf gulden, nul cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 42.512,- (tweeënveertigduizend vijfhonderdentwaalf gulden, nul cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 247 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover één van de eerder genoemde mededaders van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Verbeek, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, (zittingsgriffier), en op 17 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. [datum], geregistreerd onder de onderzoeksnaam “Bari”.
2.De betrokkenen in deze zaak worden onderling aangeduid met bijnamen. Voor de duidelijkheid zal het Gerecht hetzelfde doen en aan de betrokkenen refereren als [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1] ), [bijnaam verdachte] ([verdachte]), [bijnaam medeverdachte 4] ([medeverdachte 4]), [bijnaam medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]), [bijnaam medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]), [bijnaam medeverdachte 5] ([medeverdachte 5]), [bijnaam medeverdachte 6] ([medeverdachte 6]), [bijnaam medeverdachte 7] ([medeverdachte 7]) en [bijnaam medeverdachte 8] ([medeverdachte 8]).