V. Waarom was [medeverdachte 1] bedekt?
A: [medeverdachte 1] was bang dat [bijnaam slachtoffer] door de stof heen kon kijken en hem zo kon herkennen.
A: [medeverdachte 1] zei tegen [bijnaam medeverdachte 4] om rustig te blijven want de discussie was hevig. [medeverdachte 1] zei tegen [bijnaam medeverdachte 4] dat hij [persoon 2] ging bellen om het graf te graven. [medeverdachte 1] zei dat hij het gat ging gebruiken op [bijnaam slachtoffer] bang te maken. Vervolgens heb ik samen met [medeverdachte 1] [persoon 2] opgehaald.
A: Toen [persoon 2] een kuil aan het graven was toen gingen ik en [medeverdachte 1] terug naar de anderen. Daar aangekomen zei [bijnaam medeverdachte 3] dat hij de code had van de telefoon van [bijnaam slachtoffer] Toen [bijnaam slachtoffer] de rekening van [bijnaam slachtoffer] op zijn telefoon opende zag [medeverdachte 1] dat er maar 1000 gulden op stond. [bijnaam medeverdachte 4] was boos en zei tegen [medeverdachte 1] dat hij hem bedrogen had.
Ze bleven in de auto zoeken en daar vonden ze de banktoken. Deze is aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] vertelde ons rustig te blijven want [medeverdachte 1] kon geld wegnemen met deze banktoken van zijn Colombiaanse rekening. Hier zou wel veel geld op staan. [medeverdachte 1] zei verder dat [bijnaam slachtoffer] altijd contant geld bij zich had en dat we door moesten zoeken. Er zou zeker 50 tot 60.000 gulden zijn, want het was laat en het geld was bij de mensen al opgehaald. [medeverdachte 1] bleef met de banktoken bezig. [bijnaam medeverdachte 4] zei dat het grootste probleem is dat [bijnaam slachtoffer] zijn gezicht heeft gezien. Toen gingen [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] weg in de auto van [medeverdachte 1]. lk bleef achter met [medeverdachte 1] en [bijnaam slachtoffer].
[medeverdachte 1] veranderde zijn stem en zei tegen [bijnaam slachtoffer] dat hij de code van zijn banktoken moest geven. [bijnaam slachtoffer] bleef zeggen dat deze rekening niet van hem is maar van Colombianen en hij wilde de code niet geven. Na ongeveer een half uur belde [persoon 2] mij op en zei mij dat de graafmachine stuk is gegaan. Dit gaf ik door aan [medeverdachte 1] en hij zei mij dat we moesten gaan. [medeverdachte 1], [bijnaam slachtoffer] en ik gingen met de auto van [bijnaam slachtoffer] naar [persoon 2].
Daar aangekomen zagen we olie uit de machine spuiten. [medeverdachte 1] bleef om de code vragen. [persoon 2] zei mij om de bak van de graafmachine omhoog te houden. [medeverdachte 1] haalde [bijnaam slachtoffer] uit de auto en vroeg mij hem te helpen. Ik hielp hem [bijnaam slachtoffer] naast de kuil te plaatsen. Daarna ging ik helpen met de machine bak omhoog te houden. Toen de kuil dicht was gingen we weg. [medeverdachte 1] zei ons een plek te zoeken om de auto in brand te steken.
[persoon 2] heeft 1 van de auto's van de Finca genomen en daar stapte ik met hem in. [medeverdachte 1] reed in die van [bijnaam slachtoffer]. We gingen naar de plek waar we de auto hebben verbrand. Daar hebben [medeverdachte 1] en ik de auto in brand gestoken. Toen we klaar waren keerden we terug naar de Finca. Wij liepen naar de voorzijde van de finca en daar zagen wij opeens het voertuig van [medeverdachte 1] staan. lk denk dat 1 van de jongens, [bijnaam medeverdachte 2], [bijnaam medeverdachte 3] of [bijnaam medeverdachte 4], het voertuig voor ons bij de Finca hebben gezet. Toen we bij de auto aankwamen zat de sleutel in het contact. [medeverdachte 1] en ik pakten deze auto.
11. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202007070940, inhoudende proces-verbaal 5e verhoor van verdachte [VERDACHTE], gesloten en getekend op 7 juli 2020, door de verbalisanten [verbalisant 5] wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, werkzaam als buitengewoon agent bij het KPC, en de verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent bij de KPC.
O: Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] blijkt dat alle 5 de ontvoerders aanwezig waren bij de moord op [bijnaam slachtoffer]. Dat [bijnaam medeverdachte 4] de opdracht had gegeven om hem te vermoorden en dat u hem naar de kuil had gebracht. Uit de verklaring van [bijnaam medeverdachte 5] blijkt dat [bijnaam medeverdachte 3], [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 2] weg zijn gegaan bij de Finca en dat ze [bijnaam slachtoffer] achter hebben gelaten bij [medeverdachte 1] en u. Kort daarna is hij vermoord.
V: Dat zijn twee tegenstrijdige verklaringen. Welke klopt?
A: Wat [medeverdachte 1] zei klopt niet. Wat [bijnaam medeverdachte 5] zegt klopt wel.
[bijnaam slachtoffer] is niet op zijn knieen gezet voor hij in het gat is gegooid. lk was aanwezig op het moment dat [bijnaam slachtoffer] vermoord werd. lk heb [bijnaam slachtoffer] uit de auto gehaald en bij de rand van het gat gezet. Toen ging ik helpen met de Machine. [medeverdachte 1] heeft [bijnaam slachtoffer] in het gat gegooid terwijl hij recht op stond. Verder heb ik niet alleen het voertuig verbrand. Dit heb ik samen met [medeverdachte 1] en [persoon 2] gedaan.
12. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202007221150.2319.VV7, inhoudende proces-verbaal 7e verhoor van verdachte [VERDACHTE], gesloten en getekend op 22 juli 2020, door de verbalisanten [verbalisant 5] wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, werkzaam als buitengewoon agent bij het KPC, en de verbalisant [verbalisant 6], hoofdagent bij de KPC.
1. van de jongens heeft verklaard dat ik aanwezig was bij een vergadering. lk zei toen dat dit niet waar was. Dit was een leugen. lk was daar wel bij aanwezig. Hier waren [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bij aanwezig. Zij hebben de vergadering belegd en [medeverdachte 1] zei dat ik in de auto zat. Toen heeft [medeverdachte 1] mij geroepen en ben ik uit de auto gestapt. Vervolgens zag ik [bijnaam medeverdachte 4] en [bijnaam medeverdachte 3]. lk herkende hen vanuit Venezuela. [bijnaam medeverdachte 4] vroeg aan [medeverdachte 1] naar mijn rol in dit alles. [medeverdachte 1] zei toen dat ik verantwoordelijk was om [bijnaam slachtoffer] naar de Finca te gaan brengen. Dit was allemaal ongeveer 4 dagen voor de daadwerkelijke ontvoering. Die (http://ontvoering.t.ie) ontmoeting vond plaats in een huis bij de Gosieweg. lk heb [bijnaam medeverdachte 5] daar ook bij de woning gezien.
A: Bij de Finca was er uiteindelijk wederom een woordenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4]. Er was geen geld en [bijnaam slachtoffer] had het gezicht gezien van [bijnaam medeverdachte 4]. Vervolgens gingen [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] weg. Ze zijn weggegaan in de auto met donkere glazen. Ik ben toen samen met [bijnaam slachtoffer] en [medeverdachte 1] achtergebleven.
lk zei tegen [medeverdachte 1] dat er geen geld was en het plan was om alleen geld van hem weg te nemen. Iedereen moest geld krijgen.
V: U ook?
A. Ja ik ook. Hij had mij 10.000 gulden beloofd.
V: Dus dat gedeelte dat u gedwongen was? Wat is daar van waar dan?
A: Dit was een leugen. lk ben niet gedwongen. lk heb bewust meegedaan. lk zou er 10.000 gulden voor krijgen. Mijn gedeelte was het stukje van de Finca. De gelegenheid bieden om [bijnaam slachtoffer] te beroven. Volgens [medeverdachte 1] had hij geld in zijn voertuig. Dat moesten we er daar uithalen.
A: Toen het gat gegraven was stapte ik samen met [medeverdachte 1] uit de auto. We liepen naar [persoon 2] die ons zei dat de graafmachine kapot was gegaan. Op dat moment was het gat al bijna klaar. [medeverdachte 1] liep toen naar de auto en haalde [bijnaam slachtoffer] vanuit de auto. De graafmachine had bij het maken van de kuil een heuvel gemaakt met het zand wat van de kuil afkomstig was. Omdat [medeverdachte 1] [bijnaam slachtoffer] niet alleen over die heuvel heen kreeg met vastgebonden voeten heb ik [medeverdachte 1] geholpen om [bijnaam slachtoffer] naar de kuil te brengen. Toen ik [bijnaam slachtoffer] naar de kuil had gebracht ging ik naar [persoon 2] en zijn defecte machine. Ik was bezig om een onderdeel vast te houden zodat de graafbak niet naar beneden zou vallen. [medeverdachte 1] had [bijnaam slachtoffer] in de kuil gegooid. [persoon 2] bestuurde de graafmachine en ik hield het onderdeel vast van de graafmachine zodat het vullen van het gat mogelijk was.
A: lk was aanwezig bij de vergaderingen, ik was aanwezig toen hij werd vermoord, het huren van de auto. Gedurende de ontvoering was ik aanwezig. Wat ik verklaard heb over de Finca was de waarheid.
13. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 202003271015V1, inhoudende proces-verbaal 10e verhoor verdachte [MEDEVERDACHTE 1], gesloten en getekend op 27 maart 2020, door de verbalisanten [verbalisant 1], hoofdagent bij de KPC [verbalisant 2], brigadier bij de KPC [verbalisant 8], brigadier bij de KPC
AV: Ik herken de man met de profile [medeverdachte 5], die ook samen met [bijnaam verdachte] rond hangt, ze noemen hem [bijnaam medeverdachte 5].
VV: Wat is zijn betrokkenheid bij de ontvoering/moord van de man genaamd [slachtoffer] bijgenaamd [bijnaam slachtoffer]?
AV: [bijnaam medeverdachte 5] is degene die het vuist vuurwapen aan [bijnaam verdachte] had verschaft, die [bijnaam verdachte] op zijn beurt had gebruikt om [bijnaam slachtoffer] onder bedreiging te ontvoeren.
14. Verklaring van de verdachte [MEDEVERDACHTE 4], zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2020:
Ik word [bijnaam medeverdachte 4] genoemd. U vraagt mij of ik op 8 februari 2020 ’s avonds op de finca was waar [slachtoffer] werd ondervraagd. [medeverdachte 1] kwam naar mijn huis met [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2]. Het klopt dat ik ben meegenomen naar de finca omdat ik dacht dat daar een verblijfsvergunning zou kunnen regelen.
16. Verklaring van de verdachte [MEDEVERDACHTE 2], zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2020:
Ik word [bijnaam medeverdachte 2] genoemd.
17. Verklaring van de verdachte [VERDACHTE], zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2020:
Ik word [bijnaam verdachte] genoemd.
18. Verklaring van de verdachte [MEDEVERDACHTE 3], zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 december 2020:
Ik word [bijnaam medeverdachte 3] genoemd.
19. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. 2020.03.22.10.20, inhoudende proces-verbaal van bevinding, gesloten en getekend op 20 april 2020 door de verbalisant [verbalisant 9].
Op zondag 9 februari 2020 hebben een drietal telefoongesprekken plaatsgevonden. Het eerste gesprek vond omstreeks 00.27 uur plaats. Het betreft een telefoongesprek tussen “[bijnaam medeverdachte 5]” en “[bijnaam medeverdachte 3]”. Hieronder volgt de uitwerking:
Starttijd 09-02.2020
00:27:07 uur
Inkomend:
Beller: [telefoonnummer 1] [bijnaam medeverdachte 5]
Gebelde: [telefoonnummer 2] [bijnaam medeverdachte 3]
C: Hallo
Y: Ben je aan het slapen of wat?
C: Wat is er aan de hand.
Y: Actief
C: Ito?
Y: Ja, ik heb de gevangene/gedetineerde al, we gaan kijken of (verder onverstaanbaar)
C: Is hij aan het los laten of wat?
Y: Haa.
C: Laat hij de soep los of wat? (Manier in het Spaans om naar een bekentenis te
refereren)
Y: ja, pas nu gaan wij hem verhoren
C: "Naguebuna" (een uitdrukking in het Spaans dat aangeeft dat iemand verbaasd is)
Overwegingen ten aanzien van de vrijspraak van feit 2 primair en ten aanzien van het bewijs van feit 1, 2 subsidiair en 3
Feiten
In deze zaak staat vast dat [slachtoffer] in de nacht van 8 op 9 februari 2020 om het leven is gebracht op een verlaten landgoed (een zogenaamde finca) in Curaçao. Het slachtoffer is levend begraven in een kuil. Zijn benen waren met een tie-wrap vastgebonden. Zijn hoofd was bedekt met een kledingstuk, terwijl hij met riemen zodanig was vastgebonden aan handen en hals, dat iedere beweging van zijn armen de band om zijn hals strakker zou aantrekken. Uit het sectierapport is gebleken dat de doodsoorzaak is gelegen in verwurging door deze wijze van vastbinden en/of door verstikking omdat het slachtoffer levend is begraven. De auto van het slachtoffer is diezelfde nacht op de finca in brand gestoken.
Waardering van het bewijsmateriaal
De onderhavige zaak kenmerkt zich door het gegeven dat vaststaat dat het slachtoffer door één of meer van de verdachten is ontvoerd en om het leven is gebracht, maar dat geen objectieve bewijsmiddelen, zoals technisch bewijs, voorhanden zijn op grond waarvan bewezen of zelfs maar aannemelijk kan worden geacht, wie van de verdachten dit heeft of hebben gedaan. Dit betekent dat het Gerecht voor de beoordeling van de precieze toedracht van de ontvoering en het om het leven brengen van het slachtoffer is aangewezen op de verklaringen die de verdachten hierover hebben afgelegd. Het Gerecht stelt vast dat een aantal verdachten voor een deel gelijkluidend hebben verklaard, met name waar het de ontvoering betreft, maar op een aantal punten ook wisselende en/of tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Daarbij valt op dat verdachten veelal over anderen verklaren en hun eigen rol lijken te minimaliseren. Sommige verdachten hebben in een zeer laat stadium een verklaring afgelegd of hebben iedere betrokkenheid bij de ontvoering en dood van het slachtoffer ontkend. In deze omstandigheden ziet het Gerecht aanleiding om bij de beoordeling van deze zaak en het daartoe selecteren en waarderen van bewijsmiddelen behoedzaamheid in acht te nemen. Slechts die (delen van) verklaringen worden voor het bewijs gebezigd die door het Gerecht betrouwbaar worden geacht omdat een verdachte in de betreffende verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of dat deze verklaring (voldoende) ondersteund wordt door andere verklaringen.
Een aantal verdachten heeft verklaard dat zij onder druk van en bedreiging door verdachte [medeverdachte 1] betrokken zijn geraakt bij de ontvoering en/of dood van het slachtoffer. Ook zouden zij bepaalde – onjuiste – verklaringen bij de politie hebben afgelegd omdat zij ernstig door [medeverdachte 1] bedreigd zouden zijn. Veel van deze verklaringen zijn pas afgelegd in een zeer laat stadium, nadat zij kennis hebben kunnen nemen van alle stukken in het dossier. Het Gerecht acht deze verklaringen niet geloofwaardig en kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er onderlinge afstemming heeft plaatsgevonden om [medeverdachte 1] zo veel mogelijk te belasten. De verklaringen worden op geen enkele manier ondersteund door objectieve gegevens en het komt het Gerecht bijzonder onwaarschijnlijk voor dat [medeverdachte 1] – die veruit de jongste van alle verdachten is en geen imposant postuur heeft – in staat is en de middelen heeft om een groep mannen tegen hun wil mee te laten doen aan één of meer strafbare feiten dan wel hun op een bepaalde wijze te laten verklaren, terwijl hij al gedetineerd zit. Ook ontberen de verklaringen soms elke logica, bijvoorbeeld waar [bijnaam medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij uit angst voor [medeverdachte 1] bij de politie heeft gezegd dat een vergadering heeft plaatsgevonden over de ontvoering, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat de vergadering in werkelijkheid over verblijfsdocumenten zou zijn gegaan. Het Gerecht kan niet inzien waarom [bijnaam medeverdachte 5] vanwege de gestelde bedreiging ook voor [medeverdachte 1] belastend over een ontvoering heeft verklaard, terwijl de bijeenkomst over een onschuldig onderwerp zou zijn gegaan. Ten slotte overweegt het Gerecht dat de positie die aan [medeverdachte 1] wordt toegedicht en de vermeende druk die hij op anderen zou hebben uitgeoefend omdat ze bij de politie over zijn betrokkenheid zouden hebben verklaard, zich totaal niet verhoudt met de openheid die hij uiteindelijk zelf bij de politie over de gebeurtenissen heeft gegeven. [medeverdachte 1] is namelijk degene geweest die de politie heeft aangewezen waar het lichaam van het slachtoffer lag begraven, uitgebreid heeft verklaard over de aanleiding en daadwerkelijke strafbare feiten, heeft verklaard welke andere personen daar nog meer bij betrokken zouden zijn en ook zichzelf in zijn verklaringen heeft belast. Zonder zijn verklaringen zou het lichaam van het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk nooit gevonden zijn en zou deze zaak niet zijn opgelost. Gelet hierop hecht het Gerecht geen enkele waarde aan de verklaringen van verdachten voor zover deze zien op de beweerdelijke druk en/of bedreiging die door [medeverdachte 1] op hen zou zijn uitgeoefend. Dit betekent dat het Gerecht ervan uit gaat dat de verdachten niet onder druk van [medeverdachte 1] onware verklaringen hebben afgelegd en uit eigen vrije wil de bewezenverklaarde gedragingen hebben verricht.
Het Gerecht is hetzelfde oordeel toegedaan ten aanzien van het verweer van [medeverdachte 1] dat (ook) hij onder bedreiging van andere verdachten, meer in het bijzonder [bijnaam verdachte], inlichtingen over het slachtoffer heeft verstrekt en bij de ontvoering en dood van het slachtoffer aanwezig was. Voor deze bewering van [medeverdachte 1] is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden. Uit de verklaringen van de mededaders komt [medeverdachte 1] juist naar voren als de initiatiefnemer en degene met de sterkste motieven om [slachtoffer] te ontvoeren, beroven en doden. En het staat inderdaad vast dat [medeverdachte 1] degene was die [slachtoffer] goed kende, wist waar hij woonde en een aanzienlijke schuld bij hem had. Bovendien was de verdachte samen met [bijnaam verdachte] aanwezig op het moment dat [slachtoffer], die zelf niet kon lopen, naar het gat werd gebracht, daarin werd geduwd en levend werd begraven. Het Gerecht acht het niet voorstelbaar dat [medeverdachte 1] zo’n prominente rol heeft gespeeld terwijl hij naar eigen zeggen slechts tegen zijn zin aanwezig was. Ook voor [medeverdachte 1] heeft daarom te gelden dat het Gerecht ervan uit gaat dat hij uit eigen vrije wil de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht.
In een zeer laat stadium, en nadat ze kennis hebben kunnen nemen van alle stukken in het dossier, hebben [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 5] ook nog verklaard dat de contacten en ontmoetingen met [medeverdachte 1] en het slachtoffer te maken hadden met het verkrijgen van verblijfsvergunningen. Ook deze verklaringen missen echter iedere geloofwaardigheid en lijken door deze verdachten onderling afgestemd te zijn. Niet valt in te zien waarom verdachten hier niet vanaf hun eerste verhoren over verklaard zouden hebben. Ook is er geen enkele aanwijzing dat [medeverdachte 1] en/of het slachtoffer bemiddelden bij of handelden in verblijfsvergunningen. Verdachten hebben ook niet kunnen uitleggen waarom het nodig was om in verband met een (aan)betaling voor de verblijfsvergunningen met het slachtoffer vanaf zijn woning in de nacht naar een afgelegen finca te rijden om daar het geld te overhandigen. Het Gerecht slaat dan ook geen acht op dit alternatieve scenario. De verklaringen worden ook weerlegd door de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de verdachten andere, misdadige intenties hadden jegens het slachtoffer.
Betrokkenheid
Op grond van de verklaringen en overige bewijsmiddelen komt het Gerecht tot de volgende conclusies. [medeverdachte 1], [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3], [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 5] vatten het plan op om [slachtoffer] te ontvoeren en te beroven. Zij werken het plan uit tijdens één of meer bijeenkomsten in het huis van [bijnaam medeverdachte 5]. [bijnaam medeverdachte 5] regelt een vuurwapen en blijft verder wat meer op de achtergrond. Bij de ontvoering van [slachtoffer] zijn [medeverdachte 1], [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] fysiek aanwezig. [slachtoffer] wordt in de middernachtelijke uren onder dwang van een vuurwapen bij zijn woning ontvoerd, wordt meegenomen in zijn eigen voertuig en onderweg vastgebonden. Hij wordt meegenomen naar een verlaten finca. Na aankomst op de finca wordt [slachtoffer] ondervraagd. Tijdens de ondervraging bellen [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 5] met elkaar. Uiteindelijk wordt een banktoken van [slachtoffer] afgenomen en met de verkregen informatie probeert [medeverdachte 1] telefonisch in te loggen op de bankrekening van [slachtoffer]. Wanneer duidelijk wordt dat op de bankrekening van het slachtoffer slechts NAf 1000,- staat, laaien de emoties hoog op en ontstaat er een hevige ruzie tussen [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4]. Daarbij is [medeverdachte 1] ook met de dood bedreigd. Voorts is toen besproken dat het slachtoffer één of meer verdachten aan hun stem of gezicht zou hebben herkend en dat er geen risico genomen moest worden. Vervolgens is telefonisch dan wel in persoon aan ene [persoon 2] gezegd dat hij een kuil moest graven. Deze [persoon 2] heeft met een graafmachine een kuil gegraven. Door [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] is het slachtoffer vervolgens een klein stukje meegenomen naar de plek waar de kuil was gegraven en door hen in deze kuil gegooid. [persoon 2] heeft vervolgens zand in de kuil gegooid waardoor het slachtoffer levend is begraven. Vervolgens is de auto van [slachtoffer] in brand gestoken.
De gebezigde bewijsmiddelen vormen voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte strafbaar betrokken is geweest bij de ontvoering en de daarop gevolgde dood van [slachtoffer].
Feit 1: Opzet op levensberoving
Het handelen van [bijnaam verdachte], te weten samen met [medeverdachte 1] en [persoon 2] het slachtoffer, terwijl deze aan handen, benen en hals vastgebonden was, in een diepe kuil duwen, deze kuil met een graafmachine volledig vullen met aarde en vervolgens de plaats delict verlaten, is er naar het oordeel van het Gerecht naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig op gericht het slachtoffer van het leven te beroven, dat er sprake is van opzet op de levensberoving.
Met betrekking tot de vraag of de bewezenverklaarde doodslag onder strafverzwarende omstandigheden heeft plaatsgevonden, overweegt het Gerecht als volgt. De kern van deze strafbaarstelling bestaat uit een doodslag die in een onmiddellijk verband staat met een ander strafbaar feit, zowel in causaal opzicht als wat het tijdstip van het zich voordoen van de feiten betreft: het andere feit (ook wel aangeduid als oorsprongsfeit) moet de doodslag in zo’n mate vergezellen of van nabij volgen of daaraan voorafgaan dat het geacht kan worden er één geheel van uit te maken met als nadere beperking van de reikwijdte van de strafbaarstelling het (bijkomende) oogmerk van verdachte dat de doodslag is gericht op het bijvoorbeeld straffeloosheid verzekeren voor dat andere feit.
De verdachte heeft meegewerkt aan de ontvoering en de ondervraging van het slachtoffer, met het oogmerk hem te dwingen geld af te geven dan wel hem te beroven c.q. af te persen. De doodslag is direct op dit feit gevolgd en gepleegd met het oogmerk om herkenning en bestraffing van de daders te voorkomen en aldus straffeloosheid te verzekeren.
Feit 2
Onder feit 2 primair is aan verdachte het medeplegen van gijzeling de dood ten gevolge hebbend ten laste gelegd, welke gijzeling in de kern bestaat uit het wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven van het slachtoffer met het oogmerk de Banco Caribe te dwingen iets te doen. Anders dan de officier van justitie is het Gerecht van oordeel dat de Banco Caribe nergens toe is gedwongen en de verdachten daartoe ook niet het oogmerk hebben gehad maar dat de ontvoering juist tot doel had het slachtoffer zelf te dwingen geld af te geven dan wel hem te beroven c.q. af te persen. Nu artikel 2:250 Sr enkel de dader van het daarin omschreven feit strafbaar stelt indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen, kan het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet worden bewezen verklaard. Het Gerecht zal daarom de verdachte van dit feit vrijspreken.
Onder feit 2 subsidiair is aan verdachte het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving de dood ten gevolge hebbend ten laste gelegd. Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat het slachtoffer van zijn vrijheid is beroofd en beroofd is gehouden. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er strafrechtelijk causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. Daarbij heeft te gelden dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde strafverzwarende gevolg van het handelen van verdachte, te weten het overlijden van het slachtoffer, niet is vereist dat sprake is van opzet van verdachte op dat gevolg. Bij het strafverzwarende gevolg als bedoeld in het derde lid van artikel 2:249 Sr gaat het immers om een geobjectiveerd bestanddeel, dat aan de opzeteis is onttrokken. Wel is vereist dat het gevolg redelijkerwijs als gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving aan verdachte kan worden toegerekend.
In deze zaak is niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de wederrechtelijke vrijheidsberoving een onmisbare schakel factor is geweest voor het overlijden van het slachtoffer en staat dat overlijden dus in conditio sine qua non-verband tot de vrijheidsberoving, welk verband als ondergrens van het causaal verband fungeert. Als het slachtoffer niet was ontvoerd, zou hij niet levend zijn begraven en dan zou hij niet ten gevolge daarvan zijn overleden.
Voorts acht het Gerecht de volgende feiten en omstandigheden van belang. Vast staat dat de verdachten [medeverdachte 1], [bijnaam verdachte], [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] de ontvoering van het slachtoffer feitelijk gepleegd hebben. [bijnaam medeverdachte 5] had daarbij een organiserende en instrumentele rol op afstand. Door geen van de verdachten is verklaard dat het de bedoeling was het slachtoffer op enig moment weer te laten gaan. De vijf ontvoerders hebben het slachtoffer na twaalf uur ’s avonds meegenomen naar een afgelegen finca. Het slachtoffer was daarbij vastgebonden en geblinddoekt. Op de finca is het slachtoffer ondervraagd. Tenminste één en vermoedelijk twee van de verdachten hadden op dat moment een vuurwapen bij zich. Toen op enig moment duidelijk werd dat er bij het slachtoffer niet veel te halen viel, laaiden de emoties hoog op en is er een hevige ruzie ontstaan tussen [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4]. Daarbij is [medeverdachte 1] ook met de dood bedreigd. Voorts is toen besproken dat het slachtoffer één of meer verdachten aan hun stem of gezicht zou hebben herkend en dat er geen risico genomen moest worden. Vervolgens is toen telefonisch dan wel in persoon aan ene [persoon 2] gezegd dat hij een kuil moest graven. Deze [persoon 2] heeft ook met een graafmachine een kuil gegraven. Door [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] is het slachtoffer vervolgens een klein stukje meegenomen naar de plek waar de kuil was gegraven en door hen in deze kuil gegooid. [persoon 2] heeft vervolgens zand in de kuil gegooid waardoor het slachtoffer levend is begraven.
Op grond van wat hiervoor is overwogen stelt het Gerecht vast dat het overlijden van het slachtoffer als gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen is en dat dit overlijden de op de finca aanwezige verdachten redelijkerwijs kan worden toegerekend. Daarbij doet niet ter zake dat [bijnaam medeverdachte 4], [bijnaam medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 2] inmiddels waren vertrokken op het moment dat het slachtoffer daadwerkelijk in de kuil werd gegooid, nu zij tenminste konden weten wat er zou gaan gebeuren en niet hebben ingegrepen om dat te voorkomen.
De verdachte zal daarom ook worden veroordeeld voor het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde.
Medeplegen
De vraag of het handelen van de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 subsidiair en 3 moet worden geduid als medeplegen, wordt door het Gerecht bevestigend beantwoord. Daartoe heeft het Gerecht het volgende overwogen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het Gerecht het volgende vast. De verdachte heeft met de medeverdachten van te voren gesproken over het plan om [slachtoffer] te ontvoeren. Er is gesproken over de te verwachten buit en de verdeling daarvan. Er is een vuurwapen geregeld. De verdachte is samen met de medeverdachten naar het huis van [slachtoffer] gereden waar [slachtoffer] is ontvoerd en zijn auto is weggenomen, was aanwezig op de finca tijdens de ondervraging, het wegnemen van de telefoon en banktoken van [slachtoffer], de poging om geld van [slachtoffer] te krijgen, de discussie over het ombrengen van [slachtoffer] en het moment dat [slachtoffer] in de kuil werd geduwd en levend begraven.
Naar het oordeel van het Gerecht kan hieruit worden afgeleid dat de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte aan de ten laste gelegde feiten van voldoende gewicht is geweest om te concluderen dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
feit 1:
medeplegen van doodslag, voorafgegaan door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of een andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid te verzekeren,
artikel 2:260 jo 2:259 van het Wetboek van Strafrecht
feit 2 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft,
artikel 2:249 Wetboek van Strafrecht
feit 3:
medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930,
artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima.
Bewezen is verklaard dat verdachte samen met anderen het slachtoffer van zijn vrijheid heeft beroofd ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Dat is op gruwelijke wijze gebeurd. Het slachtoffer is, terwijl hij aan zijn handen, voeten en hals vastgebonden was, in een kuil gegooid en vervolgens levend begraven. Het slachtoffer moet doodsangsten hebben doorstaan en de laatste momenten van zijn leven moeten vreselijk zijn geweest. Het slachtoffer is gedood omdat de verdachten vreesden dat aan het licht zou komen dat het slachtoffer was ontvoerd om hem geld afhandig te maken.
Dit misdrijf heeft de samenleving in Curaçao door zijn uitzonderlijke wreedheid ernstig geschokt en de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dat laatste blijkt ook uit de verklaring van de echtgenote van het slachtoffer, waaruit duidelijk naar voren komt in welke nachtmerrie zij is beland en welke grote financiële en emotionele gevolgen dit feit heeft en naar verwachting nog zeer lange tijd voor haar en hun kinderen zal hebben.
Gedurende de ruim vijf weken dat het slachtoffer werd vermist en zijn familie en vrienden grote inspanningen deden om hem te vinden, hebben verdachten gezwegen en zo de kleine hoop in stand gehouden dat hij nog in leven was. Door de nabestaanden op die manier in het ongewisse te laten, hebben verdachten het leed dat samenhing met de onverklaarbare verdwijning van het slachtoffer nog eens verergerd. Dit gedrag getuigt van gevoelloosheid tegenover het slachtoffer en zijn nabestaanden.
Ten slotte rekent het Gerecht de verdachte aan dat hij ook nu nog geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn betrokkenheid bij de ontvoering en dood van het slachtoffer.
Het behoeft geen betoog dat gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder ze zijn gepleegd niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van zeer aanzienlijke duur met zich brengt.
Het Gerecht heeft acht geslagen op het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Voorts heeft het Gerecht kennis genomen van het rapport van 18 januari 2021 van psychologen L. Bonofacia en H. Linkels.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van twee-en-twintig jaren passend en geboden is.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 131.792,- doch dient in het kader van het strafrechtelijke proces te worden beperkt tot een bedrag van NAf 50.000,-.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de kosten van levensonderhoud voor de minderjarige kinderen niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De
benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De overige posten zijn voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
NAf 42.512,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet aanleiding een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Het Gerecht zal aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan het Land Curacao van een bedrag van NAf 42.512,- ten behoeve van de benadeelde partij, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 247 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk, met dien verstande dat voor zover genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door één van de medeverdachten zijn betaald aan de benadeelde partij en/of het Land, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen, alsmede dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.