ECLI:NL:OGEAC:2021:33

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
CUR202002259
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermissing na schipbreuk voor de kust van Cuba en rechtsvermoeden van overlijden

In deze zaak heeft verzoekster, de (niet-erkende) dochter van de vermiste, op 30 juli 2020 een verzoekschrift ingediend met het doel dat het gerecht verklaart dat haar vader, de vermiste, op 29 november 2013 is overleden. De zaak is behandeld op de zitting van 28 januari 2021, waar verzoekster, haar gemachtigde mr. E. Kleist, haar moeder en een broer van de vermiste aanwezig waren. De vermiste is echter niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

Verzoekster heeft aangevoerd dat de sociale verzekeringsbank haar een wezenpensioen heeft toegekend in afwachting van een officiële overlijdensverklaring. Volgens artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek kunnen belanghebbenden de rechter verzoeken om de vermiste op te roepen om van zijn in leven zijn te doen blijken. Indien dit niet blijkt, kan de rechter verklaren dat er een rechtsvermoeden van overlijden bestaat. De wettelijke termijn voor het uitspreken van een rechtsvermoeden van overlijden is vijf jaar, maar kan worden verkort tot een jaar indien de omstandigheden de dood waarschijnlijk maken.

Het gerecht heeft vastgesteld dat sinds eind november 2013 geen teken van leven meer is ontvangen van de vermiste, wat voldoet aan de wettelijke eis. Verzoekster heeft ook bewijs geleverd van de omstandigheden rondom de schipbreuk van de 'Broken Vessel Too', waarbij de vermiste en andere opvarenden in zee zijn gevallen. Gezien de omstandigheden en de verklaringen van de aanwezigen, heeft het gerecht geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de vermiste is overleden.

De rechter heeft vervolgens verklaard dat er rechtsvermoeden bestaat dat de vermiste op 29 november 2013 is overleden en dat de verplichtingen zoals genoemd in artikel 1:418 BW niet zullen bestaan. De kosten van de procedure zullen ten laste van het vermogen van de vermiste worden gebracht. Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort en op 25 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonend te Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E. Kleist,
betreffende de vermissing van:
[DE VERMISTE],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Curaçao of daarbuiten,
hierna: de vermiste.

1.Het verloop van de procedure

Verzoekster heeft op 30 juli 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 28 januari 2021. Aanwezig waren verzoekster met haar gemachtigde, verzoeksters moeder […], en een broer van de vermiste.
De vermiste is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt er primair toe dat het gerecht zal verklaren dat de vermiste op 29 november 2013 is overleden. Subsidiair verzoekt verzoekster te gelasten dat de vermiste wordt opgeroepen om van zijn in leven zijn te doen blijken, en, als daarvan niet blijkt, te verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat.

3.De beoordeling

3.1
Verzoekster (geboren in 1990) is een (niet-erkende) dochter van de vermiste, die samenleefde met verzoeksters moeder. De vermiste is geboren te Curaçao op […] 1963. Tot zijn vermissing woonde de vermiste met verzoekster en verzoeksters moeder aan de Kaya […] alhier.
3.2
Als directe aanleiding voor haar verzoek heeft verzoekster gesteld dat de sociale verzekeringsbank haar in verband met de vermissing van haar vader voorlopig een wezenpensioen heeft toegekend, in afwachting van de officiële overlijdensverklaring van de vermiste. Bij uitblijven daarvan kan tot terugvordering worden overgegaan.
3.3
Artikel 1:413, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat, indien het bestaan van een persoon onzeker is en de in het tweede lid aangegeven tijdruimte is verlopen, belanghebbenden de rechter in eerste aanleg kunnen verzoeken dat hij die belanghebbenden zal gelasten de vermiste op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat de rechter, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat. Artikel 1:413 lid 2 BW bepaalt dat de in het eerste lid genoemde tijdruimte vijf jaren beloopt, te rekenen van het vertrek van de vermiste of de laatste tijding van zijn leven, en verkort wordt tot een jaar, indien de omstandigheden de dood van de vermiste waarschijnlijk maken.
3.4
Verzoekster is belanghebbende in de zin van artikel 1:413 lid 1 BW.
3.5
Uit het verzoekschrift en de verklaringen ter zitting van de broer van de vermiste en de moeder van verzoekster blijkt dat sinds eind november 2013 geen teken van leven meer is ontvangen van de vermiste. Dit betekent dat voldaan is aan de wettelijke eis van verloop van tijdruimte voor het uitspreken van rechtsvermoeden van overlijden.
3.6
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift en met verwijzing naar brieven van het Cubaanse
Ministerio de Relaciones Exterioresen van de Nederlandse Ambassade te Havanna gemotiveerd aangevoerd dat de vermiste moet zijn overleden. De vermiste zou in november 2013 met vier andere mannen een boot, de ‘Broken Vessel Too’, overvaren van de Verenigde Staten naar Curaçao, via Cuba en de Dominicaanse Republiek. Op 29 november 2013 trof de Cubaanse kustwacht voor de kust van Punta de Maisi (Guantánamo, Cuba) een klein opblaasbaar reddingsbootje aan (2.62 meter bij 1.40 meter) met één opvarende, […]. Iets verderop werd op het strand, ongeveer elf meter uit de waterlijn, het levenloze lichaam gevonden van een tweede opvarende. Dit was […]. [De overlevende opvarende] verklaarde tegenover de Cubaanse autoriteiten dat de ‘Broken Vessel Too’ ongeveer anderhalve dag na het uitvaren uit de haven van Vita (Holguin, Cuba) water maakte en dat de opvarenden genoodzaakt waren het reddingsbootje op te blazen en daarin plaats te nemen. Als gevolg van honger, dorst en uitputting zijn volgens [diens] verklaring vervolgens drie opvarenden, te weten […], […] en de vermiste, overboord in zee gevallen. Hun lichamen zijn niet teruggevonden. De ‘Broken Vessel Too’, of het wrak daarvan, evenmin. Voor zover bekend, heeft niemand ooit meer iets van de vermiste vernomen.
3.7
Gelet op de stellingen van verzoekster en de daarbij overlegde stukken, is het gerecht van oordeel dat sprake is van omstandigheden die de dood van de vermiste waarschijnlijk maken. Het subsidiair verzochte rechtsvermoeden van overlijden zal dan ook worden uitgesproken.
3.8
Als de dag waarop de vermiste wordt vermoed te zijn overleden geldt ingevolge artikel 1:414 lid 3 BW de dag volgend op de laatste tijding van zijn leven, tenzij voldoende vermoedens bestaan dat hij daarna nog enige tijd in leven was. Gelet op hetgeen bekend is geworden over de schipbreuk, zal de overlijdensdatum van de vermiste worden gesteld op 29 november 2013.
3.9
Bij gebreke van zekerheid van overlijden als bedoeld in artikel 1:426 lid 1 BW, is de primair gevorderde verklaring niet toewijsbaar.
3.1
Gelet op de omstandigheden van het geval zal worden bepaald dat de in artikel 1:418 BW genoemde verplichtingen niet zullen bestaan.

4.De beslissing

Het Gerecht:
4.1
verleent verzoekster toestemming kosteloos te procederen;
4.2
verklaart dat rechtsvermoeden bestaat dat [de vermiste], geboren op […] 1963 op Curaçao, Nederlandse Antillen, laatstelijk gewoond hebbend te Curaçao, op 29 november 2013 te Cuba is overleden;
4.3
bepaalt dat de in artikel 1:418 BW genoemde verplichtingen niet zullen bestaan;
4.4
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift daarvan te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van het Land Curaçao;
4.5
bepaalt dat de door verzoekster gemaakte kosten die verband houden met de onderhavige procedure op grond van artikel 1:414 lid 4 BW ten laste van het vermogen van de vermiste worden gebracht.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 25 februari 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.