In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft de eiseres, een bank gevestigd in Curaçao, een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die zonder gemachtigde procedeerde. De vordering betreft een persoonlijke leningsovereenkomst die de gedaagde op 14 november 2018 bij de bank heeft afgesloten voor een hoofdsom van NAf 46.550. De lening had een looptijd van 65 maanden en was bedoeld voor de herstructurering van een uitstaande lening. De overeenkomst bevatte bepalingen over een rentepercentage van 18% per jaar en de mogelijkheid voor de bank om incassokosten in rekening te brengen indien de gedaagde in gebreke bleef met aflossen.
De gedaagde heeft echter, ondanks aanmaningen, gedurende meerdere maanden niet afgelost en heeft de overeenkomst op 23 september 2019 beëindigd. De bank heeft daarop een incassobureau ingeschakeld om de gedaagde te sommeren het openstaande bedrag te voldoen, vermeerderd met boeterente en buitengerechtelijke incassokosten. In het vonnis van 15 maart 2021 heeft het Gerecht de vordering van de bank grotendeels toegewezen, waarbij de hoofdsom en de boeterente als onweersproken zijn toegewezen. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden toegewezen op basis van het liquidatietarief, in plaats van de overeengekomen 15%.
Het Gerecht heeft partijen aangeraden om na ontvangst van het vonnis in overleg te treden over een betalingsregeling. De gedaagde werd verder veroordeeld in de proceskosten van de bank, die tot op heden zijn begroot op NAf 3.611,46. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.R.J. van Wel en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.