ECLI:NL:OGEAC:2021:30

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
CUR20201305
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incassozaak lening bank met afwijzing van overeengekomen incassokosten

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft de eiseres, een bank gevestigd in Curaçao, een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die zonder gemachtigde procedeerde. De vordering betreft een persoonlijke leningsovereenkomst die de gedaagde op 14 november 2018 bij de bank heeft afgesloten voor een hoofdsom van NAf 46.550. De lening had een looptijd van 65 maanden en was bedoeld voor de herstructurering van een uitstaande lening. De overeenkomst bevatte bepalingen over een rentepercentage van 18% per jaar en de mogelijkheid voor de bank om incassokosten in rekening te brengen indien de gedaagde in gebreke bleef met aflossen.

De gedaagde heeft echter, ondanks aanmaningen, gedurende meerdere maanden niet afgelost en heeft de overeenkomst op 23 september 2019 beëindigd. De bank heeft daarop een incassobureau ingeschakeld om de gedaagde te sommeren het openstaande bedrag te voldoen, vermeerderd met boeterente en buitengerechtelijke incassokosten. In het vonnis van 15 maart 2021 heeft het Gerecht de vordering van de bank grotendeels toegewezen, waarbij de hoofdsom en de boeterente als onweersproken zijn toegewezen. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden toegewezen op basis van het liquidatietarief, in plaats van de overeengekomen 15%.

Het Gerecht heeft partijen aangeraden om na ontvangst van het vonnis in overleg te treden over een betalingsregeling. De gedaagde werd verder veroordeeld in de proceskosten van de bank, die tot op heden zijn begroot op NAf 3.611,46. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.R.J. van Wel en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR20201305
Vonnis van 15 maart 2021
inzake
[bank],
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
hierna te noemen: [bank],
gemachtigden: mr. A. Huizing en mr. E.J.J. Huizing,
tegen
[gedaagde],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend zonder gemachtigde.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met bijlagen (hierna: producties), op 19 mei 2020 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek tevens akte tot wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
gedaagde] heeft op 14 november 2018 een persoonlijke leningsovereenkomst bij [bank] afgesloten voor een hoofdsom van NAf 46.550 ter herstructurering van een uitstaande lening. In de voorwaarden bij deze overeenkomst staat dat bij debetstanden op de rekening-courant van [gedaagde] een interestpercentage zal worden berekend van 18% per jaar over het uitstaande saldo. Bovendien is bepaald dat, als [bank] gerechtelijke stappen moet ondernemen om uitstaande debetstanden te doen innen, alle kosten die in dat verband worden gemaakt ten laste van [gedaagde] komen, waarbij is opgemerkt dat de incassokosten momenteel ongeveer 20% van de te innen vorderingen bedragen. Deze overeenkomst heeft een looptijd van 65 maanden en is geldig tot 24 maart 2024.
2.2. [
gedaagde] heeft ondanks aanmaningen gedurende meerdere maanden niet afgelost op haar lening.
2.3. [
gedaagde] heeft bij brief van 23 september 2019 de overeenkomst beëindigd en meegedeeld dat daarmee de openstaande schuld direct opeisbaar is. Bij brief van 25 september 2019 heeft een incassobureau [gedaagde] gesommeerd het openstaande bedrag, vermeerderd met een boeterente van 18% per jaar en de buitengerechtelijke incassokosten van 15% daarover, te voldoen.

3.Het geschil

3.1. [
bank] vordert – na vermindering van haar eis – dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van NAf 41.427,86, te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 18% per jaar vanaf 11 maart 2020 en met de overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten van 15% daarover, en in de proceskosten.
3.2. [
bank] legt aan deze vorderingen ten grondslag, dat [gedaagde] niet voldoet aan haar aflossingsverplichtingen op grond van de leningsovereenkomst.
3.3. [
gedaagde] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd, maar verzocht of zij het openstaande bedrag mag aflossen tot aan het einde van de oorspronkelijke looptijd van de lening, indien mogelijk zonder 15% incassokosten.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen boeterente, zal als onweersproken worden toegewezen. Het Gerecht geeft partijen in overweging om na ontvangst van dit vonnis met elkaar in overleg te treden over een betalingsregeling.
4.2.
Op grond van deel G onder III van het Procesreglement 2018 worden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief voor bodemzaken in eerste aanleg, als voldoende is gesteld en gebleken dat deze kosten daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt, tenzij in het verzoekschrift ten genoegen van de rechter wordt aangetoond waarom een zodanige begroting niet op haar plaats is. [bank] heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, maar niet waarom voor een andere dan bovenstaande begrotingswijze moet worden gekozen. Het enkele feit, dat partijen iets afwijkends zijn overeengekomen, is hiertoe niet zonder meer voldoende. Gelet hierop wordt deze vordering toegewezen tot een bedrag van NAf 1.875 (1,5 punt x tarief 1.250).
4.3. [
gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van [bank] worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 361,46
griffierecht NAf 750,00
salaris gemachtigde
NAf 2.500,00 (2 punten x tarief 1.250) +
totaal: NAf 3.611,46.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [bank] van NAf 41.427,86, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 18% per jaar vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [bank] van NAf 1.875,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [bank], tot op heden begroot op NAf 3.611,46;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel, rechter, en op 15 maart 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.