ECLI:NL:OGEAC:2021:266

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
CUR202102663
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake achterstallig loon en vakantiedagen in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft verzoeker, een werknemer, een verzoek ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao om verweerster, zijn werkgever, te veroordelen tot betaling van achterstallig loon en niet opgenomen vakantiedagen. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2021, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigden, mrs. M.C.G.G. Verkade-van Hoek en E. Bokkes, en verweerster werd vertegenwoordigd door haar directeur. Verzoeker had op 23 juni 2021 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van één maand. Hij vorderde onder andere betaling van zijn bruto maandsalaris van NAf 5.500,= voor de maand juli 2021, vertragingsrente, uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen en afgifte van loonstroken.

Het Gerecht oordeelde dat verzoeker recht had op zijn loon over de maand juli 2021, aangezien de arbeidsovereenkomst eindigde op 31 juli 2021. Verweerster had ten onrechte geweigerd het loon door te betalen. Daarnaast werd vastgesteld dat verzoeker recht had op uitbetaling van 24 niet opgenomen vakantiedagen, omdat hij in totaal 42 vakantiedagen tegoed had aan het begin van 2021. Het Gerecht wees de vorderingen van verzoeker toe, inclusief de vertragingsrente, en veroordeelde verweerster in de proceskosten. De beschikking werd uitgesproken op 29 november 2021 door mr. U.I.D. Luydens.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKER],
wonende in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigden: mrs. M.C.G.G. Verkade-van Hoek en E. Bokkes,
tegen
de besloten vennootschap
BEHEER PLUS CURAÇAO B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
procederend bij haar directeur dhr. [naam 1] ([naam 1]) [naam 2].

1.Het procesverloop

Dat blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties;
  • de mondelinge behandeling op 1 november 2021.
Ter mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigden en verweerster bij haar directeur. Van te voren heeft verzoeker een productie in het geding gebracht. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen het woord gevoerd. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het geschil

Verzoeker het Gerecht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. verweerster te veroordelen tot het betalen van het bruto maandsalaris a NAf 5.500,= minus NAf 579,54;
II. verweerster te veroordelen tot het betalen van de vertragingsrente;
III. verweerster te veroordelen tot uitbetaling van de niet opgenomen vakantiedagen gedurende de arbeidsovereenkomst;
IV. verweerster te veroordelen tot afgifte van zijn loonstroken;
V. verweerster te veroordelen in de kosten deze procedure.
Verweerster voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Verzoeker is op 1 maart 2019 bij schriftelijke overeenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van verweerster in de functie van “Manager Operations”, tegen een bruto maandsalaris van NAf 5.500,=, een winstpremie van 5% van de netto winst na afloop van het eerste jaar en 20 vakantiedagen per jaar.
3.2.
Op 23 juni 2021 heeft verzoeker tijdens een gesprek met onder meer de directeur van verweerster de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van 1 maand. Daarbij is afgesproken dat verzoeker na terugkomst van zijn vakantie in de periode 25 juni 2021 tot en met 14 juli 2021 zijn werkzaamheden aan een bouwproject te Grote Berg zou afmaken.
3.3.
In overleg is de vakantie verlengd tot en met 18 juli 2021.
3.4.
Op 19 juli 2021 hebben partijen gesproken over de werkzaamheden te Grote Berg. Daarbij is afgesproken dat verweerster een bedrag van NAf 1.000,= zou overmaken op de rekening van verzoeker voor het aanschaffen van (bouw)materiaal. Op 21 juli 2021 heeft verzoeker voornoemd bedrag ontvangen. Daarnaast heeft verzoeker werkzaamheden verricht aan de badkamer van de directeur van verweerster.
3.5.
Op 23 juli 2021 ontving verzoeker een whatsApp bericht van de directeur van verweerster inhoudende dat verzoeker geen salaris over de maand juli zou ontvangen. Na contact over en weer heeft verzoeker zijn werkzaamheden gestaakt.
3.6.
Op 27 juli 2021 heeft verzoeker alle nog in bezit zijnde materialen, gereedschappen en overige eigendommen van verweerster ingeleverd.
3.7.
Bij brief van 17 augustus 2021 heeft verzoeker betaling van het salaris over de maand juli 2021 gevorderd van verweerster, vermeerderd met vertragingsrente. Daarnaast heeft hij betaling van zijn niet opgenomen vakantiedagen (in totaal 24) gevorderd.
3.8.
Verweerster heeft het in voornoemde brief gevorderde niet betaald.
Voorop wordt gesteld dat verzoeker de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en daarbij, terecht, een maand opzegtermijn heeft gehanteerd. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst, nu die op 23 juni 2021 is opgezegd, eindigt op de laatste dag van de volgende maand, dus 31 juli 2021. Het standpunt van verweerster dat zij verzoeker over de maand juli 2021 geen loon hoeft door te betalen is derhalve rechtens onjuist.
3.10.
Voor zover verweerster zich op het standpunt stelt dat zij niet gehouden is aan haar loondoorbetalingsverplichting ingaande de in 3.5. bedoelde staking van de werkzaamheden door verzoeker overweegt het gerecht als volgt.
3.11.
Naar het oordeel van het gerecht is niet uitgesloten dat een werknemer op grond van artikel 6:262 lid 1 BW zijn verplichting tot het verrichten van arbeid opschort bij een tekortkoming aan de zijde van de werkgever, zoals een tekortkoming in diens verplichting tot loonbetaling. Uit de vast staande feiten volgt dat verweerster zich niet gehouden achtte om het loon door te betalen en ondanks contact over een weer volhardde in haar weigering tot nakoming van haar loondoorbetalingsverplichting uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. In zoverre mocht verzoeker uit het contact met verweerster afleiden dat deze in de nakoming van haar loondoorbetalingsverplichting zal tekortschieten en was verweerster dus in verzuim getreden (zonder dat daarvoor een ingebrekestelling nodig was). Nu het niet verzoeker maar verweerster was die in verzuim verkeerde, was verzoeker bevoegd zijn verplichting om arbeid te verrichten op te schorten.
3.12.
Derhalve wordt het onder I gevorderde toegewezen.
3.13.
De gevorderde vertragingsrente (wettelijke verhoging) over het onder I gevorderde wordt, zoals gebruikelijk, gematigd tot 10%.
3.14.
Niet in geschil is dat verzoeker van de in 2019, 2020 en 2021 toegekende vakantiedagen respectievelijk 3 (van de 17), 3 (van de 20) en 18 (van de 12) vakantiedagen heeft opgenomen. Gelet op de niet genoten vakantiedagen over 2019 en 2020 kon verzoeker maximaal 30 vakantie dagen overhevelen naar 2021. Dit betekent dat verzoeker aan het begin van 2021 in totaal nog (30 plus 12 is) 42 vakantiedagen tegoed had. Minus hetgeen verzoeker in 2021 aan vakantiedagen heeft opgenomen, is verweerster gehouden om hem (42 minus 18 is) 24 vakantiedagen te doen uitbetalen.
3.15.
Voor zover verweerster zich op het standpunt stelt dat gelet op de Covid-19 (lockdown) periode verweerster weinig tot geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten waardoor verzoeker weinig heeft gewerkt doch wel iedere maand loon uitbetaald heeft gekregen en dus dat om die reden geen verplichting bestaat om de niet genoten vakantiedagen in geld uit te betalen, slaagt dat niet. Gesteld noch gebleken is immers dat partijen daaromtrent een afspraak hebben gemaakt. Voor het geval verweerster beoogd heeft te stellen dat gelet op het voorgaande het onder III gevorderde in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, slaagt dat evenmin. Van verweerster had dan verwacht mogen worden dat zij dat met verzoeker bespreekbaar had gemaakt, dan wel daartoe een concreet verzoek aan verzoeker zou hebben gedaan. Dat verzoeker niet om vakantiedagen heeft gevraagd doet daaraan niet af. Derhalve wordt het onder III gevorderde toegewezen.
3.16.
Het onder IV gevorderde wordt, als zijnde niet weersproken, toegewezen.
3.17.
Verweerster wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen in de proceskosten begroot op:
Griffierechten NAf 50,=
Gemachtigdensalaris
NAf 1.000,= +
NAf 1.050,=

4.De beslissing

Het Gerecht:

4.1.
veroordeelt verweerster tot het betalen aan verzoeker van het bruto maandsalaris over de maand juli 2021 ad NAf 5.500,= minus NAf 579,54, vermeerderd met de gematigde vertragingsrente ad 10% daarover;
4.2.
veroordeelt verweerster tot uitbetaling aan verzoeker van in totaal 24 niet opgenomen vakantiedagen;
4.3.
veroordeelt verweerster tot afgifte aan verzoeker van de loonstroken;
4.4.
veroordeelt verweerster in de kosten deze procedure begroot op NAf 1.050,=;
4.5.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. U.I.D. Luydens, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 november 2021.