ECLI:NL:OGEAC:2021:254

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
500.00076/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van cocaïne en strafrechtelijke gevolgen

Op 11 januari 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de uitvoer van 5430 gram cocaïne. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.A. Martina, verscheen ter terechtzitting waar de officier van justitie, mr. A.B. Bennett, een gevangenisstraf van 24 maanden eiste, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De tenlastelegging betrof de uitvoer van cocaïne op of omstreeks 10 maart 2020. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de bewijsvoering, waaronder getuigenverklaringen en de resultaten van laboratoriumtests, oordeelde het Gerecht dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumlandsverordening 1960. Het Gerecht achtte de verdachte schuldig aan de uitvoer van cocaïne en sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten. Bij de strafoplegging hield het Gerecht rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte gelast, terwijl de cocaïne van rechtswege aan het Land verviel.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00076/20

Uitspraak: 11 januari 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.A. Martina, advocaat in Curaçao, occuperende voor mr. S. Snel.
De officier van justitie, mr. A.B. Bennett, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen cocaïne, teruggave van de overige in beslag genomen voorwerpen en opheffing van de schorsing van de geschorste voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij, op of omstreeks 10 maart 2020, althans in of omstreeks de maand maart 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer
5430 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, althans enige bereiding van
cocaïne, zijnde
cocaïne(een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005
,no.13).
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 10 maart 2020 te Curaçao opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960
5430 gram cocaïne,zijnde
cocaïneeen middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen expliciete landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Op 10 maart 2020 omstreeks 18:10 uur, werden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar aanleiding van een melding van een vermoedelijk aantreffen van verdovende middelen gedirigeerd naar de particuliere bergplaats van het bedrijf [naam bedrijf]. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“[medewerker bedrijf] verwees ons naar een doos die hij op een tafel in een kantoor had staan. Het betrof hier een blauwe doos met opschrift “Midea/Ollas Arrocera” (rijstkoker). [medewerker bedrijf] vertelde aan ons, verbalisanten, dat doordat op voormelde doos niet vermeld stond voor wie het bestemd was, hij de beslissing had genomen om in bijzijn van andere werknemers de doos te openen. Toen nam hij waar wat de inhoud van de doos was. Wij verbalisanten constateerden dat de inhoud van de doos uit vijf (5) pakken bestond, elk ingepakt in zwarte plastic band en voorzien van een rode sticker met het opschrift “[opschrift]”.
Doordat wij, verbalisanten, weten dat verdovende middelen zo ingepakt worden, hebben wij, in opdracht van de hulpofficier van justitie de heer [hulpofficier van justitie], de doos met inhoud in beslag genomen.” [2]
2. De verbalisanten [verbalisant 3] en -verbalisant 4] hebben op 10 maart 2020 de inhoud van de in beslag genomen doos gewogen en gewaarmerkt teneinde ze te laten testen. De verbalisanten hebben het volgende gerelateerd:
“Bij weging op een op 18 februari 2020 door het personeel van de Dienst Economische Zaken geijkte weegschaal van de op 10 maart 2020 van de verbalisanten [verbalisant 1] en[verbalisant 2]
overgenomen inbeslaggenomen vijf (5) met doorzichtige en zwarte plastic bewerkte pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste witachtige poeder, bleken deze gezamenlijk een brutogewicht van 5.430 gram te hebben.
Wij, verbalisanten, testten vervolgens vanuit 3 (drie) afzonderlijke pakken een geringe hoeveelheid van de witachtige poeder op de aanwezigheid van cocaïne door gebruikmaking van de Narcoticatest (“Scott Reagent Modified”). De test reageerde positief op cocaïne.
Vanuit die 3 (drie) afzonderlijke pakken werd een geringe hoeveelheid witachtige poeder als monster genomen en werd deze in drie afzonderlijke plastic potjes met dopjes voorzien van het opschriftnummer 26/20 code II-B-1 tot en met II-B-3 gedaan. Bedoelde potjes met inhoud werden in een verzegeld enveloppe op woensdag 11 maart 2020 ter beschikking gesteld aan F. Faulborn van de afdeling Toxicologie van het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V., met het verzoek te willen nagaan of in bijgaande materialen een van de verdovende middelen als bedoeld in de Opiumlandsverordening 1960, zoals gewijzigd, kan worden aangetoond.” [3]
3. De apotheker van het Analytisch Diagnostisch Centrum drs. F.J.I. Faulborn heeft de op 11 maart 2020 aangeboden monsters, voorzien van opschrift 26/II-B-1 t/m II-B-3, op 19 mei 2020 ontvangen en onderzocht. Hij heeft de volgende verklaring opgesteld:
“Uit de verkregen resultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaalcocaïnebevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.” [4]
4. Op 11 maart 2020 omstreeks 13:30 uur werd de verdachte verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Op 9 maart 2020 tussen 19:00 uur en 20:00 uur kwam een onbekende man bij mij thuis en vroeg of ik de persoon ben die bij [naam bedrijf] werkt. Ik zei ja. Nadien heeft hij aan mij gevraagd of ik een doos voor hem naar Bonaire kan verzenden. Voorts zei hij tegen mij dat er een beetje ding (iets) in de doos is. Ik zei tegen hem ”ja” en had vervolgens tegen hem gezegd dat ik de doos de volgende dag bij het veld te [wijk] zou gaan halen. Zoals we hebben afgesproken ben ik de volgende dag naar het veld te [wijk] gegaan om bedoelde doos te halen. Toen ik bedoelde doos in ontvangst had genomen had ik aan de man gevraagd voor wie de doos moet gaan. Hierbij zei hij tegen mij dat hij de volgende dag bij mij op het werk zou komen om de gegevens aan mij door te geven en dat hij iets (geld) voor mij zal brengen.
Om eerlijk te zijn, ik dacht dat het een beetje Marihuana erin heeft.” [5]
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe – kort en samengevat – aangevoerd dat hoewel de verdachte de doos in zijn bezit had, er geen sprake was van bewuste opzet nu de verdachte geen wetenschap had van de aangetroffen cocaïne.
Het Gerecht overweegt als volgt:
Anders dan de raadsman betoogt, blijkt uit het verhoor van de verdachte dat hem was gezegd dat er een beetje ding in de doos is en dat de verdachte heeft gedacht dat het een beetje marihuana betreft. Door de doos met deze wetenschap van een onbekende man aan te nemen zonder de inhoud ervan te controleren, en deze naar zijn werk, [naam bedrijf], te hebben gebracht met als doel om die naar Bonaire te verschepen, heeft de verdachte zich minst genomen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de door hem ontvangen doos cocaïne zou bevatten.
De verdachte heeft aldus naar het oordeel van het Gerecht (op zijn minst genomen) voorwaardelijk opzet gehad op de uitvoer van de vijf pakken cocaïne naar Bonaire.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumlandsverordening 1960. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Opiumlandsverordening 1960.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van een hoeveelheid cocaïne. Het is van algemene bekendheid dat deze verdovende middelen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. De verdachte heeft bijgedragen aan de verslaving van veel drugsgebruikers, alsmede aan de daarmee samenhangende criminaliteit.
Bij het bepalen van de hoogte van de vrijheidsstraf heeft het Gerecht acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin is voor de in-/uitvoer van een hoeveelheid van 5.001 – 10.000 gram cocaïne als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden opgenomen. De verdachte had een hoeveelheid van 5.430 gram cocaïne bij zich aanwezig.
Ten aanzien van de duur van de vrijheidsstraf houdt het Gerecht ten gunste van de verdachte rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
De in beslaggenomen cocaïne vervalt ingevolge artikel 11, zesde lid van de Opiumlandsverordening 1960 van rechtswege aan het Land. De gevorderde onttrekking aan het verkeer daarvan is om die reden niet nodig.
De mobiele telefoon van het merk Samsung, CM-J260 M, IMEI nummer: [IMEI nummer], portemonnee met diverse pasjes en NAf 57,50 en US$ 2,-, Curaçaose identiteitskaart op naam van [verdachte] en een SVB pasje behoren toe aan de verdachte. Het Gerecht zal de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten, nu de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20 en 1:21, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
24 (vierentwintig) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de mobiele telefoon van het merk Samsung, CM-J260 M, IMEI nummer: [IMEI nummer], portemonnee met diverse pasjes en NAf 57,50 en US$ 2,-, Curaçaose identiteitskaart op naam van [verdachte] en een SVB pasje;
- heft op de (geschorste) voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, zittingsgriffier, en op 11 januari 2021 in tegenwoordigheid van de zittingsgriffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Divisie Georganiseerde Criminaliteit), geregistreerd onder documentcode 20200619 en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”, doorgenummerde dossierpagina’s 1 - 108.
2.Proces-verbaal van bevinding, weging en testen van Douane Curaçao, d.d. 11 maart 2020, dossierpagina’s 12-13.
3.Proces-verbaal van weging, testen en opsturen van monsters naar het laboratorium van het Korps Politie Curaçao, d.d. 11 maart 2020, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 20200310:1915, dossierpagina’s 14-15.
4.Schriftelijk bescheid, te weten: een ADC rapport van drs. F.J.I. Faulborn, d.d. 10 juni 2020 met nummer 296507 t/m 296509.
5.Proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, d.d. 11 maart 2020, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202003111330, dossierpagina’s 90-92+.