ECLI:NL:OGEAC:2021:233

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
CUR202005070
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypothecaire vordering en rangorde tussen Arctica Adventure and Cruise Shipping Limited en Republica Bolivariana de Venezuela

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een renvooiprocedure tussen Arctica Adventure and Cruise Shipping Limited (hierna: Arctica) en de Republica Bolivariana de Venezuela (hierna: Venezuela). Arctica vorderde erkenning van haar hypothecaire vordering op Bunnys Adventure and Cruise Shipping Company Limited (hierna: Bunnys) tot een bedrag van EUR 6.887.645,88, met voorrang boven de vordering van Venezuela. De zaak is ontstaan uit een kredietovereenkomst tussen Arctica en Bunnys, waarbij Arctica op 14 januari 2020 krediet heeft verstrekt en een recht van hypotheek heeft gevestigd op een schip. Venezuela heeft een vordering ingediend op Bunnys en betwist dat de hypothecaire vordering van Arctica hoger in rang is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Arctica heeft gesteld dat de hypotheken rechtsgeldig zijn gevestigd en dat haar vordering voorrang heeft boven die van Venezuela. Venezuela heeft betoogd dat er sprake is van een ongerechtvaardigde benadeling en dat de hypotheken niet rechtsgeldig zijn. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de hypotheken zijn ingeschreven in het register in de Bahamas en dat de vordering van Arctica op Bunnys niet is betwist. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de hypotheken naar het recht van de Bahama’s kunnen worden ingepast in het Curaçaose systeem van goederenrechtelijke rechten.

Het Gerecht heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vordering van Arctica wordt toegewezen en dat Venezuela als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Arctica zijn begroot op NAf 19.500. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202005070
Vonnis d.d. 23 augustus 2021
inzake
de rechtspersoon naar het recht van de Gemenebest van de Bahamas
ARCTICA ADVENTURE AND CRUISE SHIPPING LIMITED,
gevestigd te Nassau, Bahama’s,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.M. Pennings,
tegen
REPUBLICA BOLIVARIANA DE VENEZUELA,
gezeteld te Caracas, Venezuela,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Gonet.
Partijen zullen hierna Arctica en Venezuela worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 30 november 2020 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitaantekeningen van Arctica;
  • de pleitaantekeningen van Venezuela.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2021 plaatsgevonden in aanwezigheid van de gemachtigden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet, mede aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Bij overeenkomst van 14 januari 2020 is door Arctica krediet verstrekt aan
Bunnys Adventure and Cruise Shipping Company Limited (hierna: Bunnys). Op 15 januari 2020 is een recht van hypotheek ingeschreven in het register in de Bahamas.
2.2.
Per 12 maart 2020 bedroeg de schuld van Bunnys aan Arctica
USD 3.937.669,87 in hoofdsom en EUR 47.251,97 aan rente. Op 17 maart 2020 heeft Bunnys in Rotterdam een notariële akte van schuldbekentenis getekend, waarin deze schuld is erkend.
2.3.
Na 12 maart 2020 is aanvullend krediet getrokken onder de hiervoor genoemde kredietovereenkomst. Er is vervolgens een aanvullende hypotheek gevestigd tot een bedrag van USD 25.000.000. Deze hypotheek is op 17 maart 2020 ingeschreven in het register in de Bahama’s.
2.4.
Op 30 maart 2020 heeft een aanvaring plaatsgevonden tussen het schip en een oorlogsschip van de Venezolaanse marine.
2.5.
Bij verzoekschrift van 15 mei 2020 heeft Arctica de openbare verkoop verzocht van het schip “RCGS Resolute” (hierna: het schip), op grond van de notariële akte van schuldbekentenis van 17 maart 2020. Eigenaar van het schip was Bunnys Adventure and Cruise Shipping Company Limited (hierna: Bunnys).
2.6.
Ter zitting van 22 juni 2020 heeft Arctica, als enige bieder, op het schip geboden tot een bedrag van USD 600.000. De verkoopopbrengst en de kosten zijn gestort in handen van de griffier. Bij vonnis van 6 juli 2020 (hersteld bij vonnis van 8 juli 2020 en 20 juli 2020) is het schip toegewezen aan Arctica.
2.7.
Op 10 september 2020 is door Arctica een gerechtelijke rangregeling verzocht. Arctica heeft haar vordering op Bunnys ter hoogte van EUR 6.887.645,88 uit hoofde van een recht van hypotheek aangemeld bij de rechter-commissaris.
2.8.
Venezuela heeft een vordering op Bunnys ter hoogte van NAf 250.000.000 aangemeld.
2.9.
Bij proces-verbaal van 7 oktober 2020 is door de rechter-commissaris een staat van verdeling opgesteld. Arctica en Venezuela hebben de mogelijkheid gekregen tegenspraak te doen op de zitting van 28 oktober 2020. Op die zitting heeft Venezuela de vordering van Arctica, althans de rang daarvan, tegengesproken. Op 17 november 2020 is een beschikking tot renvooi als bedoeld in artikel 486 Rv gewezen.

3.Het geschil

3.1.
Arctica vordert dat het gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de vordering en de rang van deze hypothecaire vordering van Arctica, met voorrang erkent tot een bedrag van EUR 6.887.645,88, met veroordeling van Venezuela in de kosten.
3.2.
Venezuela heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil, althans door Venezuela is niet betwist, dat de vordering van Arctica op Bunnys per 1 oktober 2020 inclusief verschuldigde rente EUR 6.887.645,88 bedraagt. Arctica heeft de vordering van Venezuela betwist.
4.2.
Venezuela betwist dat de vordering van Arctica hoger in rang is. In dat verband heeft Venezuela het volgende aangevoerd. Het is zeer de vraag of er een rechtsgeldig recht van hypotheek is gevestigd. Afgezien daarvan is het recht van hypotheek gevestigd op 64 aandelen en niet op het schip in kwestie. De documenten betreffende de hypotheek bevatten discrepanties, nu daarin verschillende bedragen worden genoemd. Het is bovendien niet reëel dat de betreffende leningen binnen vijf dagen moesten worden terugbetaald, zoals in de kredietovereenkomst is opgenomen. Ook is het niet logisch dat Arctica korte tijd voor de schuldbekentenis nog een nieuwe lening heeft verstrekt. Gelet daarop is volgens Venezuela sprake van een een-tweetje tussen Arctica en Bunnys om Venezuela buiten spel te zetten en haar vordering en verhaalsmogelijkheden te frustreren. Daarnaast is het schip verkocht op grond van de akte van schulderkenning en is toen geen gebruik gemaakt van het recht van hypotheek. Als er wel wordt verdeeld, dient die verdeling daarom pro rata te geschieden, aldus Venezuela.
4.3.
Het gerecht stelt allereerst vast dat de aanvaring tussen het schip en een schip van de Venezolaanse marine (waardoor Venezuela stelt schade te hebben geleden) heeft plaatsgevonden op 30 maart 2020, dus nadat door Arctica de (nieuwe) kredieten zijn verstrekt en de hypotheken zijn ingeschreven. Van het door Venezuela gestelde ‘een-tweetje’ tussen Arctica en Bunnys kan dus geen sprake zijn. Arctica noch Bunnys konden bij het opstellen van de overeenkomsten immers weten dat nadien een aanvaring zou plaatsvinden waardoor Venezuela (mogelijk) schade zou oplopen en (mogelijk) zou worden benadeeld in haar verhaalsmogelijkheden.
4.4.
Voor zover Venezuela heeft willen stellen dat de vestiging van het recht van hypotheek potentieel een ongerechtvaardigde benadeling zou opleveren voor een toekomstige schuldeiser (zoals Venezuela), geldt het volgende.
4.5.
In artikel 8:204 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de door hypotheek gedekte vordering rang neemt na de vorderingen bedoeld in de artikel 210, 211, 221 en 222 eerste lid, maar vóór alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend. Als de vordering van Arctica door hypotheek is gedekt, betekent dit dus dat deze vordering voorrang heeft boven de vordering van Venezuela uit hoofde van onrechtmatige daad.
4.6.
In deze zaak staat in beginsel niet ter discussie dat Arctica de hypotheken heeft ingeschreven in het register in de Bahamas. Venezuela stelt weliswaar dat het ‘zeer de vraag is’ of dit rechtsgeldig is gebeurd, maar geeft niet gemotiveerd aan op grond waarvan het niet rechtsgeldig zou zijn. Dat tussen Arctica en Bunnys een nieuwe overeenkomst is gesloten op basis waarvan Bunnys krediet kon trekken terwijl er al een opeisbare vordering was, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Ook de door Venezuela genoemde korte (terug)betalingstermijn maakt niet dat de kredietovereenkomst en de op grond daarvan gevestigde hypotheek niet rechtsgeldig zou zijn. Bunnys heeft blijkbaar ingestemd met de voorwaarden waaronder de kredietovereenkomst is gesloten. Ten slotte heeft Arctica voldoende gemotiveerd gesteld dat, anders dan door Venezuela is aangevoerd, de hypotheek niet is gevestigd op 64 aandelen maar op het schip zelf.
4.7.
Daarmee komt het gerecht toe aan de vraag of de ten behoeve van Arctica gevestigde hypotheken naar het recht van de Bahama’s kunnen worden ingepast in het Curaçaose systeem van goederenrechtelijke rechten. Het gaat daarbij (blijkens rechtspraak van de Hoge Raad) met name om de vraag of het buitenlandse zekerheidsrecht uit het oogpunt van rechtvaardigheid en doelmatigheid op één lijn kan worden gesteld met het eigen zekerheidsrecht. Arctica heeft in dat verband een legal opinion in het geding gebracht. De inhoud daarvan is niet door Venezuela betwist. Uit deze legal opinion volgt dat aan de eisen voor het rechtsgeldig vestigen van een hypotheek is voldaan. Ook Bunnys heeft bevestigd dat de hypotheken rechtsgeldig zijn gevestigd. Het hypothecaire zekerheidsrecht (de mortgage) naar het recht van de Bahama’s is wat betreft functie en strekking voldoende gelijkwaardig aan het recht van hypotheek in Curaçao. Het gaat in beide gevallen om een zekerheidsrecht op een registergoed, dat doorgaans is gekoppeld aan een lening. De hypotheeknemer kan zijn vordering met voorrang verhalen op het registergoed. Als de hypotheekgever zijn verplichtingen niet nakomt kan de hypotheeknemer het registergoed gedwongen verkopen. Ten slotte geldt in beide rechtsstelsels dat de vordering vervolgens met voorrang op de opbrengst kan worden verhaald vóór alle andere schuldeisers. Dit betekent dat de mortgage naar het recht van de Bahama’s kan worden ingepast in het Curaçaose wettelijke systeem van het recht van hypotheek en dat de vordering van Arctica in beginsel voorrang heeft boven de vordering van Venezuela.
4.8.
Venezuela heeft nog aangevoerd dat de verkoop van het schip op basis van de schuldbekentenis heeft plaatsgevonden. Dat is op zichzelf juist, maar het betekent niet dat het recht van hypotheek daarmee teniet is gegaan. Ten slotte bestaat er geen aanleiding om de beslissing in onderhavige zaak aan te houden totdat is beslist in de hoofdzaak waarin de door Venezuela gestelde schade aan het marineschip en de aansprakelijkheid van Bunnys
centraal staat.
4.9.
Samenvattend wordt geoordeeld dat niet is gebleken van een opzet tussen Arctica en Bunnys met het doel om Venezuela ongerechtvaardigd te benadelen. Er bestaat evenmin aanleiding om te veronderstellen dat de mortgage (het recht van hypotheek) niet rechtsgeldig is gevestigd. De mortgage naar het recht van de Bahama’s is wat betreft functie en strekking gelijkwaardig aan het Curaçaose recht van hypotheek. De vordering van Arctica heeft daardoor voorrang boven de vordering van Venezuela. De vordering van Arctica wordt daarom toegewezen.
4.10.
Venezuela zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Arctica tot op heden begroot op NAf 12.000 (2 punten x tarief NAf 6.000) aan salaris gemachtigde en
NAf 7.500 aan griffierecht.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
erkent de vordering en de rang van de hypothecaire vordering van Arctica met voorrang tot een bedrag van EUR 6.887.645,88;
5.2.
veroordeelt Venezuela in de proceskosten, aan de zijde van Arctica tot op heden begroot op NAf 19.500;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 23 augustus 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.