ECLI:NL:OGEAC:2021:19

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
CUR202000299
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingvermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten uit onroerende zaken in Curaçao

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een inwoner van Curaçao, de belanghebbende, en de Inspecteur der Belastingen over de belastingvermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor het jaar 2017. De belanghebbende verhuurt een appartement in Bonaire en heeft een aanslag inkomstenbelasting opgelegd gekregen. De Inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd, maar de belanghebbende betwist dit en stelt dat hij recht heeft op een belastingvermindering op basis van de vrijstellingsmethode. De rechtbank oordeelt dat de Inspecteur een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de relevante wetgeving, met name artikel 21, lid 6 van de Belastingregeling Nederland Curaçao (BRNC). De rechtbank concludeert dat de belastingvermindering moet worden berekend op basis van de vrijstellingsmethode, wat betekent dat de belanghebbende recht heeft op een hogere vermindering dan de Inspecteur heeft toegepast. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag tot een bedrag van NAf 19.967. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 9 februari 2020
BBZ nr. CUR202000299
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 21 juni 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 108.898, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf 23.312.
1.2
Belanghebbende heeft op 11 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 november 2019 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 28 januari 2020 beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft een bedrag van NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.5
De Inspecteur heeft op 24 september 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [A] en [B]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding.
1.7
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A].
1.8
Op verzoek van het Gerecht heeft belanghebbende op 4 december 2020 nadere informatie overgelegd. De Inspecteur heeft op 19 januari 2020 daarop gereageerd. Partijen hebben te kennen gegeven geen nadere zitting te wensen. Het Gerecht heeft hierna het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in het onderhavige jaar 2017 inwoner van Curaçao. Hij bezit een appartement in Bonaire (hierna: de onroerende zaak) dat door hem wordt verhuurd.
2.2
Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 105.815. In dit inkomen is begrepen een bedrag van NAf 10.551 aan huuropbrengsten uit de onroerende zaak. Belanghebbende heeft voor de huuropbrengsten verzocht om voorkoming van dubbele belasting.
2.3
In Bonaire is belanghebbende voor de onroerende zaak in 2017 een bedrag van USD 80 aan vastgoedbelasting verschuldigd.
2.4
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 108.898. De correctie heeft betrekking op het bedrag aan betaalde premies AOV/AWW. Voor de huuropbrengsten is geen tegemoetkoming (belastingvermindering) ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is uitsluitend de belastingvermindering ter voorkoming van dubbele belasting in geschil.
3.2
Belanghebbende betoogt dat de belastingvermindering berekend moet worden op basis van de vrijstellingsmethode, resulterend in een belastingvermindering van NAf 2.436. De Inspecteur verdedigt het standpunt dat de belastingvermindering berekend moet worden op basis van de verrekeningsmethode waarbij de vermindering niet meer kan bedragen dan de in Bonaire betaalde vastgoedbelasting over de huuropbrengsten.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Dubbele belasting

4.1
Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) worden natuurlijke personen die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in het onderhavige geval de inkomsten uit de onroerende zaak in Bonaire.
4.2
Belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak ook vastgoedbelasting verschuldigd in Bonaire.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat dit een situatie betreft van dubbele belastingheffing en dat aan belanghebbende om die reden een belastingvermindering moet worden toegekend.
De Belastingregeling Nederland Curaçao
4.4
Tussen Nederland en Curaçao is bij rijkswet (De Rijkswet van 30 september 2015, houdende regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie ter zake van erf- en schenkbelasting) een regeling ter voorkoming van dubbele belasting tot stand gebracht (hierna: BRNC).
4.5
In de Memorie van Toelichting (Kamerstuk 33955 – (R2032) nr.3 (hierna: MvT) is over de BRNC vermeld dat bij het vormgeven van de rijkswet ervoor is gekozen zoveel mogelijk uit te gaan van de situatie dat er tussen beide landen een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting zou kunnen worden gesloten. Daarmee wordt, aldus de MvT, bereikt dat kan worden aangesloten bij de huidige internationale fiscale standaarden zoals neergelegd in het OESO-modelverdrag.
4.6
Het Gerecht merkt op dat ingevolge artikel 2, lid 3, sub 3 BRNC de BRNC van toepassing is op de vastgoedbelasting. Ingevolge artikel 6, lid 1 BRNC komt de heffingsbevoegdheid over de inkomsten uit de onroerende zaak toe aan Bonaire. Dit laat echter onverlet de bevoegdheid van Curaçao om de inkomsten uit de onroerende zaak in de heffingsgrondslag te begrijpen (artikel 21, lid 5 BRNC).
4.7
Om dubbele belasting te voorkomen moet van de zijde van Curaçao een belastingvermindering worden verleend. De wijze van tegemoetkoming is geregeld in artikel 21, lid 6 BRNC. Deze bepaling luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Indien een inwoner van Curaçao, bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde, vierde en vijfde lid (…) in Nederland mogen worden belast en die in het vijfde lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Curaçao deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Curaçaose wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde inkomensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge de bepalingen van Curaçaose belasting zijn vrijgesteld.”
Belastingvermindering ter voorkoming van dubbele belasting
4.8
De Curaçaose wetgeving op basis waarvan de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting moet worden berekend, ontbreekt.
4.9
De Inspecteur heeft aangevoerd dat in voorkomende gevallen – in afwachting van wetgeving – op basis van (niet-gepubliceerd) beleid belastingvermindering wordt verleend. In het onderhavige geval wordt belastingvermindering verleend volgens de zogenoemde verrekeningsmethode. De belastingvermindering moet aldus de Inspecteur als volgt worden berekend: de betreffende buitenlandse inkomsten worden tot het belastbaar inkomen gerekend. Op de berekende belasting wordt een vermindering toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting tot dezelfde verhouding staat als het totaal van die inkomsten staat tot het totale belastbare inkomen. De vermindering bedraagt niet meer dan de in Bonaire ter zake van de onroerende zaak verschuldigde vastgoedbelasting van USD 80.
4.1
Belanghebbende bepleit een belastingvermindering overeenkomstig de zogenoemde vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud. De belastingvermindering wordt op de hiervoor onder 4.9 beschreven berekeningsmethode bepaald maar de vermindering wordt niet beperkt tot het in het buitenland over de inkomsten betaalde belasting.
4.11
Het Gerecht overweegt dat de BRNC de rol van belastingverdrag tussen Nederland en Curaçao vervult. De wetgeving van de landen mag niet in strijd komen met de bepalingen van de rijkswet. Dit geldt ook voor beleid over belastingvermindering ter voorkoming van dubbele belasting.
4.12
In artikel 21, lid 6 BRNC is geregeld de wijze waarop Curaçao voor haar inwoners voorziet in de vermijding van dubbele belasting voor inkomsten uit onroerende zaken. Uit de tekst van artikel 21, lid 6 BRNC kan worden afgeleid dat de belastingvermindering voor de inkomsten uit onroerende zaken dient te geschieden op basis van de vrijstellingsmethode. Deze tekst biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van de Inspecteur dat slechts de in Bonaire betaalde belasting in aftrek komt.
4.13
Voornoemde uitleg volgt ook uit de MvT bij artikel 21, lid 2 BRNC. In artikel 21, lid 2 BRNC is geregeld de wijze waarop Nederland voor haar inwoners voorziet in de vermijding van dubbele belasting voor inkomsten uit onroerende zaken. Volgens de MvT bij artikel 21 lid 2 BRNC wordt voor inkomsten uit onroerende zaken belastingvermindering verleend volgens de vrijstellingsmethode. In de MvT is voorts vermeld:
De toelichting bij artikel 21, lid 5 tot en met 8 van de BRNC waarin de vermijding van de dubbele belasting voor inwoners van Curaçao is geregeld, is ‘mutatis mutandis’ gelijk aan die van artikel 21, lid 1 tot en met artikel 21, lid 4 van de BRNC voor inwoners van Nederland, omdat Curaçao voor haar inwoners op een vergelijkbare wijze voorziet in de vermijding van dubbele belasting.”
4.14
In dat verband wordt opgemerkt dat de tekst van artikel 21, lid 6 BRNC is ontleend aan artikel 23A, lid 1 en 2 van het OESO-modelverdrag. Daarin is geregeld dat voor andere inkomsten dan dividenden en rente, de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud geldt. Voor dividenden en rente geldt op basis van artikel 23A lid 2 van het OESO-modelverdrag, de verrekeningsmethode.
4.15
Gelet op het voorgaande is met het door de Inspecteur gevoerde beleid, in onderhavige geval erop neerkomende dat Curaçao een vermindering verleent die niet meer bedraagt dan de in Bonaire ter zake van de onroerende zaak verschuldigde vastgoedbelasting, een onjuiste uitleg gegeven aan het bepaalde in artikel 21, lid 6 BRNC. Dit brengt mee dat in het onderhavige geval dat beleid niet kan worden toegepast. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Het beroep is gegrond.
Hoogte van de aanslag
4.16
In de beroepsfase is de Inspecteur ermee akkoord gegaan (verweerschrift van 24 september 2020) om het belastbaar inkomen te verlagen naar NAf 105.815, resulterend in een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting van NAf 22.156. Belanghebbende heeft bij schrijven van 4 december 2020 te kennen gegeven dat het belastbaar inkomen moet worden vastgesteld op NAf 106.474. Het Gerecht zal voor de berekening van de belastingvermindering daarvan uitgaan. De verschuldigde inkomstenbelasting (uitgezonderd het bedrag aan basiskorting en toeslagen) bedraagt NAf 24.578.
De belastingvermindering bedraagt:
10.551 (inkomsten uit onroerende zaken)X NAf 24.578 = NAf 2.436
106.474 (belastbaar inkomen)
4.17
Bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting dient in mindering te komen het bedrag aan basiskorting en toeslagen. Het bedrag aan basiskorting en toeslagen (NAf 2.175) is niet in geschil. De aanslag inkomstenbelasting dient daarom te worden vastgesteld op NAf 19.967 (NAf 24.578 minus 2.436 minus NAf 2.175).
4.18
Belanghebbende heeft nog geklaagd over de schending van de hoorplicht. Daarbij heeft hij verzocht om aan de schending van de hoorplicht het gevolg te verbinden dat de Inspecteur het griffierecht moet vergoeden. Op grond van artikel 30, lid 4, Algemene landsverordening Landsbelastingen wordt de belanghebbende in de bezwaarfase gehoord als hij daar in zijn bezwaarschrift om heeft verzocht. De Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende te horen. Gelet daarop is er sprake van schending van de hoorplicht. Hiervoor is geoordeeld dat het beroep gegrond is. Reeds om die reden zal de Inspecteur worden veroordeeld tot de vergoeding van het griffierecht.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Van beroepsmatige rechtsbijstand is immers niet gebleken.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een bedrag van NAf 19.967; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen rechter, en uitgesproken op 9 februari 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500