Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
MORGENSTOND,
GOODIES N.V.,
1.1. Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
Nos Nèshi) wordt hierover het volgende overwogen. De covid 19-pandemie en de in verband daarmee door de overheid opgelegde maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus betreffen een onvoorziene gebeurtenis. De vraag voor wiens rekening de gevolgen daarvan dienen te komen (de noodgedwongen sluiting door huurster van de winkel en dientengevolge het wegvallen van de omzet) laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Enerzijds ontslaat de onvoorziene gebeurtenis de huurster niet van haar betalingsverplichting uit hoofde van de huurovereenkomst. Anderzijds is goed denkbaar dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat in de zakelijke verhouding van partijen de negatieve gevolgen van de coronasluiting op grond van de redelijkheid en billijkheid niet enkel op huurster kunnen worden afgewenteld (art. 6:257 BW), nu gedurende de coronamaatregelen aan huurster geen of in beperkte mate huurgenot is verschaft (art. 7:207 juncto 7:204 lid 2 BW). Gelet daarop, alsmede bij een afweging van de wederzijdse belangen, zal voorlopig oordelend tot uitgangspunt worden genomen dat de huurkosten over de periode dat de winkels in Curaçao op last van de overheid waren gesloten (in totaal ongeveer drie maanden in de periode maart 2020 tot en met mei 2020 en in april 2021), gelijkelijk over beide partijen moeten worden verdeeld.