ECLI:NL:OGEAC:2021:157

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
CUR202101363
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegenstrijdigheid in notariële akte van geldlening met betrekking tot de hoogte van de verschuldigde hoofdsom

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het een kort geding tussen Frederik Investments B.V. (FIBV) en Hubrap Holding B.V. De procedure is gestart door FIBV, die vorderde dat Hubrap een bedrag van NAf 146.990,44 zou betalen, terwijl Hubrap in reconventie een bedrag van NAf 191.348,19 vorderde van FIBV. De kern van het geschil ligt in een tegenstrijdigheid in een notariële akte van geldlening, waarin de hoogte van de verschuldigde hoofdsom onduidelijk is. FIBV stelt dat Hubrap de aflossing van de lening heeft gestaakt, terwijl Hubrap betwist dat zij iets verschuldigd is. De rechter heeft vastgesteld dat de notariële akte van geldlening een fout bevatte in de vermelding van de hoofdsom, wat leidde tot een verschil van inzicht tussen partijen. De rechter oordeelde dat de uitleg van Hubrap meer steun vond in de akte en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van FIBV. Uiteindelijk werden zowel de vorderingen van FIBV als die van Hubrap afgewezen, met een veroordeling in de proceskosten voor beide partijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202101363
Vonnis in kort geding d.d. 27 augustus 2021
inzake
FREDERIK INVESTMENTS B.V.,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gevestigd te Curaçao,
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
tegen
HUBRAP HOLDING B.V.,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gevestigd te Curaçao,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez.
Partijen worden hierna ook aangeduid als FIBV en Hubrap.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van FIBV van 26 mei 2021;
  • de akte houdende eis in reconventie van Hubrap van 17 augustus 2021;
  • de producties 1 t/m 11 van FIBV en 1 t/m 17 van Hubrap;
  • de bij de behandeling op 18 augustus 2021 overgelegde pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Bij notariële akte van 8 november 2011 hebben partijen een geldleningsovereenkomst gesloten met een looptijd van 10 jaar, met Hubrap als schuldenaar en FIBV als schuldeiser. Aan die akte is gehecht een door partijen op die datum getekende betalingsschema.
b) De geldleningsovereenkomst hield verband met de verwerving in 2011 door Hubrap van aandelen uit de nalatenschap van […] en […] voor een koopsom van NAf 5.650.000, waarbij het onbetaalde deel van de koopsom door Hubrap aan FIBV werd schuldig verklaard.
c) In de maand maart 2021 heeft Hubrap voor het laatst een betaling onder de geldleningsovereenkomst verricht.
d) FIBV heeft Hubrap hierop tevergeefs gesommeerd het volgens FIBV nog verschuldigde bedrag te voldoen.

3.De vorderingen

3.1.
FIBV vordert in conventie, na vermindering van eis, Hubrap bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, te bevelen NAf 146.990,44, althans NAf 5.156,05, aan FIBV te betalen.
3.2
Hubrap vordert in reconventie, samengevat, FIBV bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van Hubrap van NAf 191.348,19, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2011.
3.3.
Partijen hebben elkaars vorderingen gemotiveerd bestreden. Zij vorderen elkaars veroordeling in de proceskosten, met de wettelijke rente daarover.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
FIBV legt aan haar vordering de notariële akte van geldlening van 8 november 2011 ten grondslag. Volgens haar heeft Hubrap de aflossing voortijdig gestaakt. Hubrap stelt dat zij alles heeft betaald wat zij op grond van die overeenkomst verschuldigd was.
4.2.
Het verschil van inzicht tussen partijen is terug te voeren op een tegenstrijdigheid in de akte. Artikel 2 van de akte vermeldt als hoofdsom NAf 1.444.668. Artikel 6 bepaalt echter dat de aflossing en rentebetaling in 120 opeenvolgende maandelijkse betalingen van NAf. 15.640 zal geschieden, waarbij wordt verwezen naar de aangehechte aflossingstabel. Uit die tabel volgt dat de hoofdsom NAf 1.544.800 is, dus afgerond NAf 100.000 hoger dan het in artikel 2 genoemde bedrag.
4.3.
Volgens FIBV is het in artikel 2 genoemde bedrag een evidente fout, die is tot stand gekomen doordat notaris mr. [naam ene notaris] ten onrechte NAf 100.000 in mindering heeft gebracht op het verschuldigd verklaarde bedrag wegens achterstallige erfpacht en grondbelasting. Hubrap bestrijdt dit en stelt dat juist welbewust en op goede grond is gekozen voor het in mindering brengen van NAf 100.000 en dat is verzuimd artikel 6 en de aflossingstabel daarop aan te passen.
4.4.
Een van de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is dat aangenomen moet worden dat de bodemrechter de vordering gegrond zal oordelen. Aan dat vereiste is niet voldaan, zodat het door FIBV gevorderde reeds op die grond moet worden afgewezen.
4.5.
De preambule van de notariële akte van geldlening maakt uitdrukkelijk melding van een vermindering van het verschuldigde met NAf 100.000 wegens achterstallige erfpacht en grondbelasting, ingehouden door de notaris die de akte van aandelenoverdracht heeft verleden, waardoor NAf 1.444.668 verschuldigd blijft. Artikel 1 van de notariële akte van geldlening bepaalt dat de preambule van diezelfde akte integraal onderdeel uitmaakt van de geldleningsovereenkomst. Artikel 2 vermeldt vervolgens wederom het bedrag van NAf 1.444.668 als de verschuldigde hoofdsom.
4.6.
Deze bewoordingen van de notariële akte van geldlening bieden steun aan de uitleg die Hubrap aan de akte geeft en voor haar stelling dat verzuimd is artikel 6 aan te passen aan de inhouding/verrekening van de NAf 100.000.
4.7.
Van omstandigheden die maken dat in dit kort geding niettemin de uitleg van FIBV moet worden gevolgd, is onvoldoende gebleken. De als productie 6-A door FIBV overgelegde afrekening van notaris [naam andere notaris] van 15 april 2011 geeft onder meer blijk van een inhouding van NAf 100.000 (‘in escrow voor achterstallige betalingen’) op de door Hubrap betaalde koopsom van NAf 5.650.000. In totaal beliepen de inhoudingen NAf 1.544.667,84. Het verschil ad NAf 4.105.332,16 is aan FIBV overgemaakt. Met betrekking tot het bedrag der inhoudingen hebben partijen een nadere afspraak gemaakt, inhoudende dat dit bedrag (al dan niet deels) door Hubrap aan FIBV schuldig werd verklaard en in tien jaar zou worden voldaan. De notariële akte van geldlening duidt erop dat is overeengekomen dat de achterstallige erfpacht en grondbelasting niet door Hubrap hoefden te worden gedragen, dat die schulden niet in de koop waren begrepen. De koopovereenkomst uit 2011 met betrekking tot de aandelen vermeldt de achterstallige erfpacht en grondbelasting niet uitdrukkelijk. Die overeenkomst staat niet in de weg aan een (nadere) afspraak over het in mindering brengen van de achterstallige erfpacht en grondbelasting op de koopsom.
4.8.
De stelling van FIBV dat het altijd de bedoeling van partijen bij de aandelenoverdracht is geweest dat Hubrap de achterstallige erfpacht en grondbelasting zou betalen, is door Hubrap gemotiveerd betwist en kan mede gelet op het voorgaande in dit geding niet worden aangenomen.
4.9.
In reactie op het door FIBV subsidiair gevorderde bedrag heeft Hubrap verwezen naar door notaris [naam andere notaris] gedane betalingen en heeft zij gesteld dat het van het depot resterende bedrag ad NAf 6.128,63 door de notaris aan FIBV is overgemaakt. Die overboeking blijkt uit het door Hubrap overgelegde rekeningafschrift van MCB van 19 juni 2012 (met als omschrijving: ‘overboeking van de rest’). Gelet daarop is niet aannemelijk dat Hubrap terzake de afrekening van het ingehouden bedrag van NAf 100.000 en het daadwerkelijk aan erfpacht en grondbelasting betaalde bedrag iets verschuldigd is.
4.10.
De in de vorige alinea bedoelde afdracht door de notaris aan FIBV (en niet aan Hubrap) vormt overigens een nadere aanwijzing dat de achterstallige erfpacht en grondbelasting niet voor rekening van Hubrap moesten komen en dat de NAf 100.000 dus niet in de lening was begrepen. In het tegengestelde geval had de afdracht immers aan Hubrap moeten zijn gedaan.
in reconventie
4.11.
De vordering in reconventie baseert Hubrap op de overeenkomst uit 2011 waarbij Hubrap aandelen verwierf. Volgens Hubrap was een van de banksaldi van de overgenomen vennootschap lager dan waarvan bij de koop werd uitgegaan.
4.12.
Deze vordering kan alleen al niet slagen omdat FIBV geen partij was bij die overeenkomst en gesteld noch gebleken is op welke (andere) grond zij jegens Hubrap aansprakelijk zou kunnen zijn. Voorts lijkt het door FIBV gedane beroep op verjaring gegrond. Ook van deze vordering kan dus niet worden aangenomen dat de bodemrechter haar gegrond zal oordelen.
voorts in conventie en in reconventie
4.13.
De slotsom in dit kort geding is dat de vorderingen van FIBV noch Hubrap toewijsbaar zijn. Hun vorderingen zullen worden afgewezen, met een daarbij passende beslissing over de proceskosten.

5.Beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
wijst af het gevorderde;
5.2.
veroordeelt FIBV in de kosten van het geding, aan de zijde van Hubrap begroot op NAf 1.500 voor salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
wijst af het gevorderde;
5.5.
veroordeelt Hubrap in de kosten van het geding, aan de zijde van FIBV begroot op NAf 1.500 voor salaris gemachtigde;
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 27 augustus 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.