De vorderingen
14. WTC en Exor vorderen, samengevat, dat het gerecht AutoCity beveelt (a) de beslagen op te heffen en (b) de zes ten laste van Exor in beslag genomen Chevrolets aan Exor te retourneren, een en ander met sanctionering door een dwangsom.
15. AutoCity vordert – na wijziging van eis – samengevat, de veroordeling :
- de Chevrolets waarop conservatoir beslag tot afgifte is gelegd,
- de Chevrolet Spark met kenteken A 65-33 (chassisnummer KL1CD6DA4LC401942),
- de Chevrolet Spark met kenteken A 64-44(chassisnummer KL1CD6DA7LC900136)en
b. van Economic Auto Center om de Isuzu pickup,
aan AutoCity af te geven, althans te doen afgeven door de deurwaarder, met alle toebehoren, zulks met sanctionering door een dwangsom.
16. Economic Auto Center vordert in reconventie, samengevat, het beslag op de Isuzu op te heffen en AutoCity te verbieden opnieuw beslag te leggen.
17. De partijen voeren gemotiveerd verweer.
De beoordeling
18. WTC was aanvankelijk in beide procedures betrokken, maar AutoCity vordert in de procedure met zaaknummer CUR202101790 na de wijziging van eis niets meer van WTC.
Verder blijkt uit het verzoekschrift in de procedure met zaaknummer CUR202101643 niet welk rechtens relevant belang WTC daarbij heeft. Dat konden WTC en Exor ook ter zitting niet benoemen. WTC zal daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen worden verklaard.
19. Een spoedeisend belang als bedoeld in art. 226 Rv. is aan de zijde van Exor/WTC (en Economic Auto Center) niet nodig. Art. 705 lid 1 Rv biedt de beslagschuldenaar, die in beginsel niet wordt gehoord en die tegen een verleend verlof geen rechtsmiddel kan aanwenden, de mogelijkheid om in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Dit artikel vereist geen spoedeisend belang, en is in zoverre een lex specialis ten opzichte van art. 226 Rv.
Het spoedeisend belang aan de zijde van AutoCity is niet betwist en volgt overigens uit de aard van de vorderingen.
20. Exor en Economic Auto Center stellen ter onderbouwing van hun vorderingen, samengevat, dat de beslaglegging ten onrechte is geschied, omdat zij na de overdracht van de desbetreffende auto’s de rechtmatige eigenaar zijn geworden.
21. Op grond van art. 705 lid 2 Rv. dient de opheffing van het beslag te worden uitgesproken als summierlijk van de ondeugdelijkheid van de door de beslaglegger ingeroepen rechten blijkt. Het is daarbij aan Exor en Economic Auto Center, als de partijen die de opheffing van de beslagen vorderen, om aannemelijk te maken dat de door AutoCity gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Bij de beoordeling dient bovendien de afweging te worden gemaakt of het belang van AutoCity bij handhaving van de beslagen zwaarder dient te wegen dan het belang van Exor respectievelijk Economic Auto Center bij opheffing daarvan.
22. AutoCity legt aan haar vorderingen ten grondslag, samengevat, dat zij eigenaar van de Chevrolets en de Isuzu is gebleven, omdat Prudential op grond van de huurkoopovereenkomst geen eigenaar van die auto’s is geworden en WTC, Exor en Economic Auto Center de auto’s dus van een beschikkingsonbevoegde overgedragen hebben gekregen. Zij stelt verder dat WTC, Exor en Economic Auto Center ten tijde van de verkrijging van de auto’s niet te goeder trouw waren en dat er bovendien geen sprake was van een overdracht anders dan om niet.
23. De vorderingen van AutoCity zijn in beginsel toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure de revindicatievordering zal worden toegewezen.
24. Het gerecht overweegt dat de zes in beslag genomen Chevrolets, de Chevrolets met de kentekens A 65-33 en A 65-44 en de Isuzu behoren tot de door AutoCity op grond van de huurkoopovereenkomsten van 12 november 2019 en 15 januari 2020 aan Prudential geleverde auto’s. Vaststaat verder dat Prudential niet de volledige huurkoopprijzen aan AutoCity heeft betaald en daarom op grond van de huurkoopovereenkomsten AutoCity eigenaar van de auto’s is gebleven.
Prudential is dus nooit eigenaar van de auto’s geworden en kon dus niet de eigendom daarvan overdragen, want daarvoor is immers op grond van art. 3:84 lid 1 BW naast de levering en een geldige titel ook beschikkingsbevoegdheid nodig.
inzake de verhouding tussen AutoCity en Exor
25. Exor beroept zich op de uitzondering in art. 3:86 lid 1 BW, op grond waarvan een overdracht ondanks die onbevoegdheid toch geldig is, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
26. Dit beroep wordt verworpen. In de eerste plaats omdat niet gebleken is dat de overdracht door Prudential aan WTC en vervolgens de overdracht door WTC aan Exor anders dan om niet is geschied. De tegenprestatie voor de overdracht door Prudential was alleen een vermindering van de huurschuld van BigFood (en de toezegging van WTC jegens BigFood om gedurende 60 dagen geen juridische maatregelen terzake de rest van de huurschuld te nemen). Gesteld noch gebleken is dat Prudential van WTC een wederprestatie heeft ontvangen of dat later WTC van Exor een wederprestatie heeft ontvangen. Er moet daarom van worden uitgegaan dat sprake was van overdrachten om niet.
27. In de tweede plaats heeft Exor niet aannemelijk gemaakt dat zij te goeder trouw heeft gehandeld, waarbij het gerecht aantekent dat hetgeen op dit punt voor Exor (als vierde-verkrijger) geldt, evenzeer voor WTC (als derde-verkrijger) geldt omdat Exor en WTC dezelfde bestuurder hebben.
In dat verband is van belang art. 3:11 BW, dat bepaalt:
Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
Dit impliceert dat een zekere onderzoeksplicht op de verkrijger rust. De aard en omvang daarvan hangt af van de omstandigheden van het geval.
Anders dan Exor aanvoert, wordt de partij die verkregen heeft van een beschikkingsonbevoegde, niet (op grond van art. 3:118 lid 3 BW) vermoed te goeder trouw te zijn, maar moet die concreet toelichten op grond van welke feiten en omstandigheden hij de vervreemder voor bevoegd hield en welk onderzoek hij eventueel op dat punt heeft verricht. Indien de door de verkrijger gestelde feiten en omstandigheden op zichzelf een beroep op goede trouw kunnen dragen, rust de bewijslast dat het gestelde niet juist is vervolgens op de oorspronkelijke eigenaar.
28. Exor heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die een beroep op goede trouw kunnen dragen, en bovendien geen overtuigend verweer gevoerd tegen de door AutoCity genoemde omstandigheden die, zeker in onderling verband bezien, voor WTC/Exor reden hadden behoren te vormen voor het verrichten van (nader) onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid van Prudential, te weten (a) de “betaling” van de huurschuld geschiedde door een ander dan de debiteur, (b) die “betaling” geschiedde door een bedrijf van een eigenaar/bestuurder van wie WTC en Exor wisten dat zijn bedrijven betalingsproblemen hadden, (c) de “betaling” geschiedde door overdracht van auto’s, terwijl WTC en Exor niet bedrijfsmatig auto’s verkopen of verhuren, (d) het ging daarbij om een grote hoeveelheid auto’s, en (e) het ging daarbij bovendien om nagenoeg nieuwe auto’s.
Gesteld nog gebleken is dat WTC/Exor een dergelijk (nader) onderzoek hebben verricht.
29. Exor heeft nog gesteld dat de beslagrechter geen toestemming heeft gegeven voor de sequestratie, maar heeft daarin niet volhard na hetgeen ter zitting zijdens AutoCity is aangevoerd over het contact tussen de beslagrechter en de deurwaarder terzake.
30. Nu Exor zich niet met succes op art. 3:86 lid 1 BW kan beroepen, slaagt zij er niet in de ondeugdelijkheid van de door AutoCity gepretendeerde vorderingen aannemelijk te maken. Haar vorderingen zullen dus worden afgewezen.
31. Nu AutoCity eigenaar van de in beslag genomen Chevrolets is (gebleven), is ook voldoende aannemelijk dat haar revindicatievordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen
Exor betwist echter dat zij nog beschikt over de niet in beslag genomen Chevrolets (kentekens A 65-33 en A 65-44) – zij stelt dat zij die auto’s aan werknemers van haar heeft verkocht. AutoCity heeft in dit verband niets aangevoerd wat op het tegendeel wijst. Exor behoort niet te worden veroordeeld tot het afgeven van iets waarover zij niet beschikt. De vordering is in zoverre niet toewijsbaar.
32. Andere relevante verweren tegen de afgifte van de zes ten laste van Exor in beslag genomen Chevrolets aan AutoCity heeft Exor niet gevoerd. Nu ook een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, zullen de vorderingen van AutoCity worden toegewezen voor zover die betrekking hebben op de afgifte van die auto’s.
33. Door Exor is - zo blijkt uit de overgelegde producties (bijvoorbeeld productie 2c van WTC en Exor)- terecht aangevoerd dat de deurwaarder al beschikt over sleutels, autopapieren en dergelijke. Mede om executieproblemen te voorkomen, zal het gerecht Exor verplichten tot het overdragen van het toebehoren voor zover zij daarover nog beschikt.
34. Tegen de vordering om de veroordelingen te sanctioneren met een dwangsom is geen verweer gevoerd. Die zal daarom worden toegewezen.
35. Gelet op het voorgaande zullen in de procedure CUR202101643 WTC en Exor als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van AutoCity worden begroot op NAƒ 750.
35. Gelet op het voorgaande zal in de procedure CUR202101790, voor zover gericht tegen Exor, Exor als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die worden aan de zijde van AutoCity begroot op NAƒ 6.369,27, opgebouwd uit NAƒ 363,46 aan explootkosten, NAƒ 40 aan zegelkosten, NAƒ 2.619, zijnde (90% van de) griffierechten, NAƒ 750 aan gemachtigdensalaris. en NAƒ 2.596,81 aan beslagkosten (NAƒ 450 griffierechten, NAƒ 100 aan zegelkosten en NAƒ 1.229,79, NAƒ 421,76 en NAƒ 395,26 kosten deurwaarder).
inzake de verhouding tussen AutoCity en Economic Auto Center
37. Ook Economic Auto Center beroept zich op de uitzondering in art. 3:86 lid 1 BW. Zij stelt in dat verband het volgende. Zij is de grootste handelaar in tweedehandsauto’s op Curaçao en volgt bij de in- en verkoop van auto’s standaardprocedures. Daartoe behoort bij de inkoop dat, naast een technische inspectie, gecontroleerd wordt of de auto op naam van de verkoper staat en dat bij het keuringslokaal wordt geïnformeerd of een auto “geblokkeerd” is. Verder ondervraagt zij de verkoper of deze de auto in huurkoop heeft gekocht, of de auto fiduciair verbonden is en of de auto verpand is en laat zij de verkoper ervoor tekenen dat dat niet zo is. Zij heeft die procedure ook in dit geval gevolgd en op 12 maart 2021 de Isuzu van Exor gekocht voor NA 31.000, wat een marktconforme prijs is.
38. Het gerecht overweegt dat vaststaat dat de Isuzu ten tijde van de verkrijging door Economic Auto Center op naam van Exor stond. Exor heeft voorts een verklaring overgelegd van een medewerker die verklaart in februari 2021 bij het keuringslokaal navraag te hebben gedaan naar de Isuzu en dat het keuringslokaal heeft laten weten dat er geen blokkades waren. Verder heeft zij overgelegd een koopovereenkomst waarin namens Exor wordt verklaard dat de Isuzu “nergens in huurkoop, fiduciair verbonden of verpand” is, dat de koopprijs NAƒ 31.000 bedraagt en dat de betaling is ontvangen.
39. De registratie bij het keuringslokaal van “blokkades” voor een tenaamstelling van auto’s heeft, zo werd ter zitting duidelijk, sinds enkele jaren nog maar een beperkt effect. Economic Auto Center kan ook niet zonder meer afgaan op de verklaring van de verkoper in haar standaardformulier dat de auto “nergens in huurkoop, fiduciair verbonden of verpand” is. Vraag is (mede daarom) of Economic Auto Center, teneinde te goeder trouw te zijn ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van Exor, nog méér had behoren te doen, en in het bijzonder of zij, zoals AutoCity stelt, navraag had behoren te doen bij AutoCity als enige Isuzu-dealer op Curaçao.
Economic Auto Center erkent al in september 2020 te hebben geweten dat de door Exor aan haar aangeboden auto’s afkomstig waren van Prudential, maar zij betwist te hebben geweten dat de Isuzu een object van een huurkoopovereenkomst was. Het gerecht is van oordeel dat ook niet is gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan Economic Auto Center dat had behoren te vermoeden. Het enkele feit dat auto’s ook op huurkoopbasis worden gekocht, is dat niet, en het feit dat ook autoverhuurbedrijven auto’s kopen met financiering en daaraan verbonden zekerheden is dat ook niet.
Los daarvan geldt dat een aankoop op huurkoopbasis op zichzelf ook geen indicatie vormt dat de huurkoper geen eigenaar is geworden; integendeel: dat is het doel van de partijen en normaliter wordt de huurkoper ook eigenaar.
De op Economic Auto Center rustende onderzoeksplicht gaat naar het oordeel van het gerecht daarom niet zo ver dat zij door navraag bij AutoCity had moeten onderzoeken of Prudential de Isuzu bij haar op huurkoopbasis had gekocht, en dan vervolgens, bij een bevestigend antwoord, of Prudential ook de eigendom van de Isuzu had verkregen.
40. Gelet op het voorgaande heeft Economic Auto Center voldoende feiten en omstandigheden gesteld die op zichzelf een beroep op goede trouw kunnen dragen. Gelet op het onder 27 overwogene was het daarom aan AutoCity om het ontbreken van de goede trouw bij Economic Auto Center voldoende aannemelijk te maken.
41. Daarin is zij niet geslaagd. Het gerecht volgt AutoCity dus niet in haar stelling dat de omstandigheden waaronder Exor de Isuzu aan Economic Auto Center “hoogst verdacht” zijn. Duidelijk is dat de datum in de koopovereenkomst (‘12 maart 2029”) onjuist is, maar de door Economic Auto Center gestelde datum van 12 maart 2021 correspondeert met:
- de verklaring van de medewerker van Economic Auto Center dat hij in februari 2021 de autogegevens bij het keuringslokaal heeft gecheckt (productie 4 Economic Auto Center),
- met de verklaring van het keuringslokaal tegenover AutoCity op 24 mei 2020 dat de Isuzu recentelijk was overgedragen aan Economic Auto Center (productie 18 van AutoCity)
- met de verklaring van het keuringslokaal dat er op 15 maart 2021 een transactie inzake de Isuzu staat geregistreerd (randnummer 3.8 van de pleitnota van AutoCity).
Los daarvan is onduidelijk waarom de verkoopdatum van belang is voor de beoordeling of Economic Auto Center te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van Exor. Die goede trouw moet worden beoordeeld naar het moment van levering van de Isuzu (en aangenomen mag worden dat dat op of kort na de verkoopdatum was), maar AutoCity heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waarom de beoordeling anders zou uitvallen als Economic Auto Center de Isuzu op een andere datum dan 12 maart 2021 van Exor had gekocht.
AutoCity voert verder aan dat Economic Auto Center niet heeft aangetoond dat zij de aankoopsom van NAƒ 31.000 heeft betaald, maar - los van het gegeven dat dit op zichzelf toch wel aannemelijk is - dat hoefde Economic Auto Center niet aan te tonen.
42. Het beroep van Economic Auto Center op art. 3:86 lid 1 BW slaagt dus. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat zij eigenaar van de Isuzu is geworden en de ondeugdelijkheid van de door AutoCity gepretendeerde vorderingen aannemelijk gemaakt. Het beslag op de Isuzu moet dus worden opgeheven. De vordering in reconventie zal dus worden toegewezen. Dit betekent tevens dat de vorderingen van AutoCity, voor zover gericht tegen Economic Auto Center, zullen worden afgewezen.
43. Gelet op het voorgaande zal in de procedure met zaaknummer CUR202101790, voor zover gericht tegen Economic Auto Center, AutoCity zowel in conventie als in reconventie als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
rechtdoende in kort geding:
in zaaknummer CUR202101643
verklaart WTC niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
wijst het door Exor gevorderde af,
veroordeelt WTC en Exor hoofdelijk, aldus dat door betaling door de een de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van AutoCity tot op heden begroot op NAƒ 750 aan gemachtigdensalaris,
in zaaknummer CUR202101790
in conventie
veroordeelt Exor de zes op 2 juni 2021 in beslag genomen Chevrolets Spark, bedoeld in voetnoot 1, binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis aan AutoCity af te geven dan wel door de deurwaarder te doen afgeven,
veroordeelt Exor daarbij tevens af te geven dan wel te doen afgeven de bij de onder d bedoelde auto’s behorende autosleutels en autopapieren, voor zover zij nog daarover beschikt,
bepaalt dat Exor een dwangsom verbeurt van NA 1.000 voor elke dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordelingen te voldoen, zulks met een maximum van NAƒ 25.000,
wijst de tegen Economic Auto Center gerichte vorderingen af,
veroordeelt Exor in de proceskosten, aan de zijde van AutoCity tot op heden begroot op NAƒ 6.369,27, en bepaalt dat over die kosten wettelijke rente is verschuldigd voorzover die niet binnen 14 dagen na dit vonnis zijn voldaan,
veroordeelt Auto City in de procedures tegen Economic Auto Center, Prudential en WTC in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Economic Auto Center begroot op NAƒ 750 en aan de zijde van Prudential en WTC op nihil,
conventie
heft op het op 4 juni 2021 ten laste van Economic Auto Center gelegde beslag op de Isuzu, bedoeld in voetnoot 2, en verbiedt AutoCity daarop opnieuw beslag te leggen,
veroordeelt AutoCity in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Economic Auto Center begroot op NAƒ 750,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en op 12 augustus 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.