ECLI:NL:OGEAC:2021:136

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
CUR201901368 en CUR201904347
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van de Sociale Verzekeringsbank Curaçao om op bezwaar te beslissen en de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiser, wonend in Curaçao, bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van februari 2018. Op 23 april 2018 heeft hij dit bezwaar ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (SVB). De SVB heeft echter pas op 27 augustus 2019 een beslissing genomen, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat resulteerde in twee verschillende zaaknummers: CUR201901368 en CUR201904347. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in deze zaken.

Het Gerecht oordeelde dat de uitkeringsspecificatie niet als een beschikking kan worden aangemerkt, omdat deze niet gericht is op enig rechtsgevolg. De SVB heeft terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar tegen de beschikking van 11 januari 2018 te laat was ingediend. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de termijnoverschrijding het gevolg was van bijzondere omstandigheden die niet aan hem toe te rekenen zijn.

De slotsom van het Gerecht was dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. Tevens werd vastgesteld dat het Gerecht ten onrechte een nieuw zaaknummer had aangemaakt voor het beroep tegen het bestreden besluit, en dat het griffierecht van NAf 50,- aan eiser moest worden gerestitueerd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. B.L. Lie-Atjam, advocaat,
en

de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (SVB),

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij de SVB.

Procesverloop

Op 23 april 2018 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van februari 2018.
Bij beroepschrift, bij het Gerecht binnengekomen op 17 april 2019, heeft eiser beroep ingesteld tegen de weigering van de SVB om een beslissing te nemen op het bezwaar. Dit beroep heeft het zaaknummer CUR201901368.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend en daarbij de beschikking van 27 augustus 2019, verzonden op 30 september 2019, waarbij het bezwaar tegen de beschikking van 11 januari 2018 niet-ontvankelijk is verklaard, overgelegd (bestreden besluit).
Tegen het bestreden besluit heeft eiser op 18 november 2019 beroep ingesteld en dit vervolgens aangevuld. Dit beroep heeft het zaaknummer CUR201904347.
Het Gerecht heeft met toepassing van artikel 9c van de Lar eiser in de gelegenheid gesteld om het beroep in de zaak CUR201901368 aan te vullen met gronden tegen het bestreden besluit.
Op 17 juli 2020 heeft eiser dit beroep aangevuld met gronden tegen het bestreden besluit.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die werd vergezeld door N. Huizing, verzekeringsarts.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lar wordt onder in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Op grond van het tweede lid, wordt met een beschikking gelijkgesteld een weigering om een beschikking te geven.
Op grond van artikel 9c, eerste lid, heeft het beroep, indien dit aanhangig is tegen een weigering als bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, en het bestuursorgaan alsnog een beschikking geeft, mede betrekking op deze beschikking.
Op grond van artikel 56, eerste lid, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. Op grond van het tweede lid geldt de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, als de dag waarop deze is gegeven. Op grond van het vierde lid blijft, wanneer het bezwaarschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn in ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de bezwaarde aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als die redelijkerwijs verlangd kon worden.
2. Bij het beroep tegen de weigering van de SVB om op het bezwaar te beslissen, heeft eiser geen belang meer nu de SVB bij het bestreden besluit op het bezwaar heeft beslist, zodat dit beroep daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3. Aan elke betaling van uitkering ligt een appellabel besluit tot een zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een uitkeringsspecificatie. Daartegen staan in beginsel rechtsmiddelen open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van de te betalen uitkering is beslist, kan niet bij de betaling opnieuw aan de orde worden gesteld.
3.1
In het geval van eiser heeft de SVB bij beschikking van 11 januari 2018 beslist dat hij recht heeft op ziekengeld tot 4 februari 2018 (het primaire besluit). Deze beschikking is aan eiser op dezelfde dag uitgereikt. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend. Aan de uitkeringsspecificatie heeft het primaire besluit, dat op 23 februari 2018 onherroepelijk is geworden, ten grondslag gelegen. De uitkeringsspecificatie kan daarom niet als een beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar worden aangemerkt, omdat deze niet is gericht op enig rechtsgevolg.
3.2
De SVB heeft dus terecht het bezwaar geacht te zijn gericht tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft de SVB het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser het bezwaar tegen de beschikking van 11 januari 2018 na 22 februari 2018, en dus, te laat heeft ingediend.
3.3
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de SVB het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding het gevolg is van een niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheid.
4. De slotsom is dat het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt, zodat het ongegrond zal worden verklaard.
5. Nu het Gerecht voor het beroep tegen het bestreden besluit ten onrechte een nieuw zaaknummer, te weten CUR201904347, heeft aangemaakt en opnieuw griffierecht heeft geheven, zal het Gerecht bepalen dat dit griffierecht ten bedrage van NAf 50,- aan eiser zal worden gerestitueerd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep tegen de weigering van de SVB om op het bezwaar te beslissen
    nietontvankelijk;
  • verklaarthet beroep tegen het besluit van 27 augustus 2019
    ongegrond;
  • bepaaltdat het door eiser betaalde griffierecht in de zaak CUR201904347 van NAf 50,- (zegge: vijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan hem zal worden gerestitueerd.
Aldus vastgesteld door mrs. W.H. Bel, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2021, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.