ECLI:NL:OGEAC:2021:131

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
500.00003/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en valsheid in geschrifte in Curaçao met betrekking tot arbeidsomstandigheden en verblijfsvergunningen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel, mensensmokkel en valsheid in geschrifte. De verdachte, die werkzaam was als boekhouder/accountant bij een restaurant, werd beschuldigd van het helpen van medeverdachten bij het werven en uitbuiten van werknemers, waaronder [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De zaak kwam aan het licht na aangifte van [benadeelde 1], die verklaarde dat hij onder dwang en misleiding naar Curaçao was gehaald om als kok te werken, zonder de juiste vergunningen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, omdat de verklaringen van [benadeelde 1] niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het Gerecht heeft wel vastgesteld dat er sprake was van misleiding met betrekking tot de verblijfsvergunningen, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van uitbuiting. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste aanklachten, maar werd wel schuldig bevonden aan het medeplegen van mensensmokkel en medeplichtigheid aan werkverschaffing aan illegalen. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00003/20

Uitspraak: 11 juni 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020, 11 december 2020, 7 mei 2021 en 4 juni 2021. Bij de inhoudelijke behandeling op 7 mei 2021 is de verdachte bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, advocaat in Curaçao. Bij de inhoudelijke behandeling op 7 mei 2021 is de verdachte vanuit een locatie in Nederland, via een directe videoverbinding, aanwezig geweest. Het onderzoek ter terechtzitting is op 4 juni 2021 gesloten.
De officier van justitie, mr. E. de Groot, heeft gevorderd dat het Gerecht het onder 1 (met uitzondering van sub a en f), 2, 3 en 4 ten laste gelegde, bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, alsmede een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Voorts heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1.
dat medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van augustus 2016 tot en met oktober 2019 te Curaçao en/of [land][land], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een ander, te weten
:
  • [benadeelde 1] en/of
  • [benadeelde 2],
(sub a)
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2],
en/of
(sub d)
[Benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] (telkens) met door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
dan wel
onder de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten
,
en/of
(sub f)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2],
immers heeft/hebben zij, medeverdachte(n) terwijl zij wist(en) dat [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in een minder gunstige, althans slechte financiële situatie verkeerde(n) en/of de Papiamentse en/of Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig was/waren en/of (vrijwel) niemand kende(n) op Cura
çao en/of geen werkvergunningen en verblijfsvergunningen op Cura
çao had(den),
(aan) [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2],
  • in [gemeente in land], [land], of een ander land, benaderd of laten benaderen met het verzoek om zijn recepten van o.a. pizza te verkopen en/of om twee weken naar Cura
  • aangeboden om de reis van [land] naar Cura
  • (eenmaal hier) werk op Cura
  • (vervolgens) in dienst genomen (zonder contract en zonder vergunning), en/of
  • gezegd dat N
  • (toen de zaak [bedrijf] opende in oktober 2016) gezegd dat 7 dagen per week, vanaf 09:00 of 11:00 uur t/m 23:00 of 24:00 uur (ongeveer 14 uren per dag) moest worden gewerkt, voor (ongeveer) 10 tot 11 gulden per uur, en/of
  • (daarbij) 3 jaar lang geen extra loon/toeslag betaald voor overwerk, en/of
  • gezegd dat behalve koken, de werkzaamheden ook inhouden het buiten en binnen halen van (zware) tafels en/of stoelen en/of het leeg maken van vuilnisbak
  • gezegd en/of opgelegd dat geen pauze kan worden genomen, althans niet als er bestellingen waren en/of werk te doen was, en/of
  • (ongeveer na 6 maanden in dienst) gezegd dat hij, [benadeelde 1], schulden heeft bij verdachte(n) ter hoogte van (ongeveer) 6
  • (desgevraagd) gezegd dat er belastingen en/of verzekeringen en/of premies worden ingehouden op het salaris (zodat meer kans gemaakt werd om een verblijfs- en/of werkvergunning te krijgen), en/of
  • (meermalen) gezegd dat een verblijfs- en/of werkvergunning zou worden geregeld
  • (meermalen) NA
  • op een agressieve manier uitgescholden en/of geïntimideerd wanneer werd gevraagd naar inhoudingen op het salaris en/of de stand van zaken rondom de vergunning, en/of
  • (meermalen) bij zich geroepen om de telefoon van [benadeelde 1] te resetten, en/of
  • bedreigd door te zeggen dat bekend is waar zijn, [benadeelde 1], kinderen in [land] wonen en/of door te zeggen dat hij, medeverdachte [medeverdachte 1], niets te verliezen heeft als hij problemen krijgt met zijn baan, en/of
  • gezegd dat als er controle komt, dat hij zich dan moet schuilen in een kist in een schuur achter [bedrijf] en/of dat hij dan weg moet rennen,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van augustus 2016 t/m mei 2019 te Cura
çao, behulpzaam is geweest door:
  • op of omstreeks 13 april 2017 een brief aan de immigratiedienst te sturen waarin hij, verdachte, [benadeelde 2] (onder valse voorwendselen) uitnodigt om naar Curaçao te komen, en/of
  • te zeggen dat hij, verdachte, de verblijfsvergunningen voor [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zal regelen en/of hiervoor (meermalen) 1

de administratie en/of boekhouding voor [bedrijf]te verzorgen, en/of

  • de (valse) salarisstroken voor [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te verzorgen, en/of
  • tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te zeggen dat de inhoudingen op het salaris voor belasting en sociale premies “goed” zijn als
2.
dat hij in of omstreeks de periode van augustus 2016 tot en met mei 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk loonstroken en/of gerelateerde documenten van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], althans een of meer werknemers, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst (telkens) met het oogmerk om het/ze als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat in die loonstroken (telkens) was vermeld en/of opgenomen dat loonbelastingen en/of ziektepremies en/of sociale premies t.b.v. de respectievelijke (overheids)instanties worden ingehouden;
3.
dat hij, in of omstreeks de periode van augustus 2016 tot en met mei 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit winstbejag [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of verblijf in Curaçao of een staat die was toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of
[Benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat toegang of aanwezigheid van die ander wederrechtelijk was, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
  • een paspoort betaald voor [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2],
  • [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] van een retourticket van [land] naar Cura
  • [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] onderdak en/of werk verschaft op Cura
  • (valse) loonstroken opgemaakt voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], en/of
  • tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] gezegd dat de inhoudingen op het salaris voor belasting en sociale premies goed was voor het kunnen verkrijgen van een verblijfs- en/of werkvergunning, en/of
  • tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] gezegd dat een verblijfs- en/of werkvergunning voor hem/hen geregeld zou gaan worden, en/of
  • aan de immigratiedienst een brief geschreven waarin (valselijk) werd opgenomen dat [benadeelde 2] wordt uitgenodigd om naar Cura
4.
dat (mede)verdacht(en) [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van augustus 2016 t/m oktober 2019 te Curaçao, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer ander(en), te weten
:
  • [benadeelde 1], en/of
  • [benadeelde 2],
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Cura
çao hebben verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft laten/doen verrichten, terwijl hij, verdachte, en/of medeverdachte(n) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
tot en/of bij welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van augustus 2016 t/m mei 2019 te Cura
çao, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en /of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte,
  • (valse) loonstroken opgemaakt voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], en/of
  • tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] gezegd dat de inhoudingen op het salaris voor belasting en sociale premies goed was voor het kunnen verkrijgen van een verblijfs- en/of werkvergunning, en/of
  • tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] gezegd dat een verblijfs- en/of werkvergunning voor hem/hen geregeld zou gaan worden, en/of
  • aan de immigratiedienst een brief geschreven waarin (valselijk) werd opgenomen dat [benadeelde 2] wordt uitgenodigd om naar Cura
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Voorts zal het Gerecht de verdachte partieel vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.

Feit 1Mensenhandel

Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan mensenhandel ten aanzien van uitsluitend het onderdeel ‘door dwangmiddelen iemand dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid’. Zij heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft zich vanaf de oprichting van [bedrijf] in oktober 2016 tot maart 2019 in de hoedanigheid van boekhouder/accountant bezig gehouden met de administratie van het bedrijf. Daarbij zorgde hij voor onder andere de nodige vergunningen en de loonstroken van de werknemers van [bedrijf]. De verdachte werd door de medeverdachte [medeverdachte 3] goed op de hoogte gehouden over hetgeen in [bedrijf] plaatsvond. Hij droeg aldus ook kennis van de kwetsbare positie van de aangever [benadeelde 1], hierna te noemen: [benadeelde 1], binnen [bedrijf], die illegaal in het land verbleef en te veel uren aan overwerk maakte. Uit het handelen van de verdachte kan worden afgeleid dat het belang van [benadeelde 1] bij de verdachte niet voorop stond.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het Gerecht
Bij strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke of geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in artikel 2:239 van het Wetboek van Strafrecht verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van voormeld artikel, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Curaçao pleegt te verkeren. Onder meer het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen of paspoort, wordt als een uitbuitingssituatie aangemerkt.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat het oogmerk van de dader erop gericht moet zijn om het slachtoffer in een uitbuitingssituatie te brengen, dat wil zeggen in een situatie waarin het slachtoffer ‘redelijkerwijs geen andere keuze’ heeft dan zich te laten exploiteren. Van onvrijwilligheid is sprake wanneer het slachtoffer objectief gezien geen (vrije) keuze heeft.
Het bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd. In het tweede lid van voormeld artikel staat slechts een (niet limitatieve) opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Curaçaose samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Het Gerecht benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voormelde dwangmiddelen niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat het oogmerk van uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
Het Gerecht overweegt als volgt.
[Benadeelde 1] heeft uitvoerig en gedetailleerd verklaard over zijn komst naar Curaçao, zijn werkzaamheden in Curaçao als [kok], de tijdstippen waarop de arbeid moest worden verricht en de omstandigheden waaronder hij moest werken. Het Gerecht stelt echter vast dat de ter zake door [benadeelde 1] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden – zonder daarmee al een oordeel te geven over het waarheids- en betrouwbaarheidsgehalte daarvan – op onderdelen onvoldoende steun vinden in andere objectieve en redengevende bewijsmiddelen. Zo heeft het Gerecht niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat [benadeelde 1] door de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naar Curaçao is gehaald reeds met het oogmerk om hem als kok te laten werken en daarbij uit te buiten. Nadat [benadeelde 1] zich bereid heeft verklaard zijn pizzarecept voor de door hem vastgestelde prijs van drie miljoen COP (=1.000 US$) aan voornoemde medeverdachten te verkopen, is hij in augustus 2016 op kosten van de medeverdachten naar Curaçao gereisd om het bereiden van zijn pizza’s te demonstreren. Omdat [bedrijf] nog niet geopend was heeft hij enige werkzaamheden verricht in het garageverblijf van [medeverdachte 3] en heeft hij af en toe [medeverdachte 1] geholpen bij het klussen in [bedrijf]. De exacte aard en omvang van deze werkzaamheden is niet duidelijk geworden. De verklaring van [benadeelde 1] over deze werkzaamheden worden niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. [Benadeelde 1] ontving enige vergoeding voor deze werkzaamheden. Het Gerecht heeft sterk de indruk dat de verdachten deze tijdelijke werkzaamheden voor [benadeelde 1] niet vooraf gepland hebben maar hem deze werkzaamheden hebben aangeboden omdat [benadeelde 1] niet stil wilde/kon zitten, graag de handen uit de mouwen stak en verder toch niet veel om handen had in Curaçao. Uit het hele dossier komt naar voren dat [benadeelde 1] iemand is die graag en hard wil/kan werken.
Eenmaal in Curaçao en vóór het verstrijken van de toegestane termijn van zijn toeristisch verblijf, hebben de medeverdachten aan [benadeelde 1] aangeboden om in Curaçao als kok bij [bedrijf] te werken tegen een bruto salaris van NAf 300,- per week. Aan hem werd ook gezegd dat er een verblijfs- en werkvergunning voor hem geregeld zou worden. Met dit aanbod heeft [benadeelde 1] – na enige bedenktijd en consultatie met diens vrouw – ingestemd en heeft er dus vanaf gezien gebruik te maken van zijn retourticket en terug te keren naar [land]. Dat [benadeelde 1] door het aan hem gedane aanbod in Curaçao meer zou verdienen dan hetgeen hij in [land] verdiende, brengt echter nog niet met zich – ook niet wanneer rekening wordt gehouden met de ongelijke levensstandaarden in beide landen – dat hij in een kwetsbare positie verkeerde waardoor hij op basis van onvrijwilligheid het door voornoemde medeverdachten gedane werkaanbod moest aanvaarden.
Met de officier van justitie stelt het Gerecht wel vast dat er sprake is geweest van misleiding, in die zin dat aan [benadeelde 1] is voorgehouden dat hij een verblijfsvergunning zou kunnen krijgen en de medeverdachten hebben hem – op zijn persisterende navraag naar de stand van zaken van zijn vergunningen – daarvoor een aantal keren documenten laten inleveren. De vraag is of deze misleiding heeft plaatsgevonden met het oogmerk van uitbuiting, waarover later meer.
[Benadeelde 1] is in oktober 2016 daadwerkelijk met zijn werkzaamheden begonnen bij [bedrijf]. Aanvankelijk was het nog vrij rustig in de zaak en kon hij onder andere van zijn pauzes gebruikmaken. Na enige maanden werd het drukker en werd hem gezegd dat hij kon pauzeren als er geen klanten waren. Het staat als een paal boven water dat [benadeelde 1] lange dagen heeft gemaakt en (extreem) veel uren heeft gewerkt. Hij kreeg daarvoor een uurloon dat boven het minimumloon ligt en waarvan niet is gebleken dat het een ongebruikelijk laag loon is voor een chef-kok in een [restaurant]. Wel staat voldoende vast dat [benadeelde 1] niet altijd zijn overuren of op zon- en feestdagen gewerkte uren conform de wettelijke normen uitbetaald heeft gekregen, al is hij blijkens zijn salarisstroken geregeld wel voor sommige uren voor 200% uitbetaald. Het Gerecht merkt daarbij wel op dat uit het dossier het beeld oprijst dat [benadeelde 1] ook graag veel uren wilde maken en dat pogingen van de verdachten om zijn werklast te verminderen door het aannemen van ander personeel door [benadeelde 1] moeilijk werd gemaakt. Veel van het aangetrokken personeel voldeed niet in zijn ogen en de paar keren dat er wel een geschikt iemand was aangetrokken (bijvoorbeeld de broer van [benadeelde 1]) heeft [benadeelde 1] ook daadwerkelijk minder uren gewerkt en meer vrij genomen. Het feit dat [benadeelde 1] grotendeels kon bepalen of een nieuwe hulp in de keuken kon blijven werken of niet, duidt naar het oordeel van het Gerecht in ieder geval op een mondige werknemer.
Zijn werkzaamheden bestonden voornamelijk uit het bereiden van gerechten en het treffen van voorbereidingen daarvoor (inclusief het doen van bestellingen). Niet is gebleken dat (structureel) onderdeel van zijn werk was om tafels te sjouwen of vuilniszakken te legen. Voor zover dat al heeft plaatsgevonden gebeurde dit sporadisch en vrijwillig om bijvoorbeeld de zaak aan het einde van de avond sneller te kunnen afsluiten.
Dat [benadeelde 1] een deel van zijn verdiende geld moest afstaan in verband met een plotseling aan hem gepresenteerde schuld bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook het verbod om met medeverdachte [medeverdachte 1] te bellen en het halfjaarlijkse resetten van de telefoon van [benadeelde 1] blijkt enkel uit zijn eigen verklaringen. Het feit dat er een alarmknop onder de toonbank aanwezig was en een schuilkist in de schuur achter [het restaurant], duidt er met name op dat verdachten wilden voorkomen dat er illegale werknemers werden aangetroffen maar duidt niet (zonder meer) op enige vorm van mensenhandel. Overigens is niet gebleken dat [benadeelde 1] zich ooit daadwerkelijk heeft moeten verschuilen in de aangetroffen kist.
Het staat verder vast dat op het salaris van [benadeelde 1] belastingen en premies zijn ingehouden. Anders dan [benadeelde 1] meent bestaat hiertoe een verplichting voor de werkgever, ook bij een illegale werknemer. Dat een werkgever vervolgens de ingehouden bedragen (mogelijk) niet afdraagt aan de belastingdienst of de SVB is een zaak tussen hen en regardeert de werknemer niet. Dat mogelijk door de verdachte aan [benadeelde 1] zou zijn gezegd dat hij door het inhouden van die bedragen meer kans maakt op het verkrijgen van een verblijfsvergunning, doet niet ter zake omdat de inhoudingen sowieso dienden plaats te vinden. In dit verband merkt het Gerecht op dat juist deze inhoudingen veel kwaad bloed hebben gezet bij [benadeelde 1]. Hem was door derden verteld dat deze inhoudingen onterecht waren en volgens [benadeelde 1] dienden de ingehouden bedragen aan hemzelf te worden uitbetaald. Het zou gaan om een bedrag van NAf 20.000, -. Over dit bedrag ontstond in de loop van het dienstverband van [benadeelde 1] een steeds hoger oplopend conflict en [benadeelde 1] heeft ook verklaard dat hij geen aangifte tegen de verdachten zou hebben gedaan als hem dit bedrag zou zijn uitbetaald. Het is ook tegen deze achtergrond dat het Gerecht de aantijgingen van [benadeelde 1] en de gestelde dwangmiddelen en uitbuiting heeft beoordeeld.
Het feit dat [benadeelde 1] de landstaal niet sprak, maakte niet dat hij geen sociaal vangnet had of kon hebben. Op Curaçao verstaat en spreekt de meerderheid van de bevolking de Spaanse taal, waardoor hij, alhoewel beperkt, wel een sociaal leven heeft gehad, zoals ook uit de ter terechtzitting vanaf zijn Facebookpagina getoonde foto’s is gebleken. Voorts is er onvoldoende ondersteunend materiaal voor het betoog dat [benadeelde 1] beperkt werd in zijn persoonlijke vrijheden. Zo beschikte [benadeelde 1] over zijn paspoort, woonde hij zelfstandig, heeft hij meestentijds zelf zijn woonruimte gezocht en gehuurd, betaalde hij zijn eigen huur, regelde zijn eigen vervoer naar het werk en verdiende als chef-kok ruim boven het minimumloon. En ook al voelde hij grote verantwoordelijkheid voor [bedrijf] en was hij zich er van bewust dat de zaak moest sluiten als hij een vrije dag nam, heeft hij toch wel eens een vrije dag genomen waardoor [bedrijf] gesloten bleef. [Benadeelde 1] schroomde ook niet om telkens weer naar de stand van zaken van zijn vergunningen en de ingehouden belastingen te vragen. Daarbij ontstonden geregeld (heftige) woordenwisselingen tussen hem en (met name) de medeverdachte [medeverdachte 1]. Ten slotte is [benadeelde 1] er ook in geslaagd ander werk te vinden nadat zijn werkzaamheden bij [bedrijf] geëindigd zijn. Al deze feiten en omstandigheden sterken het Gerecht in de overtuiging dat [benadeelde 1] kan worden aangemerkt als een zelfstandige, redzame en mondige man met keuzemogelijkheden.
Al met al is het Gerecht van oordeel dat geen sprake is geweest van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of van misbruik van een kwetsbare positie.
Zoals eerder opgemerkt was er wel sprake van misleiding, namelijk het aan [benadeelde 1] voorspiegelen dat een verblijfsvergunning voor hem zou worden geregeld. In hoeverre dat voor [benadeelde 1] doorslaggevend is geweest bij het aanvaarden van de baan is uit zijn eigen verklaringen niet duidelijk geworden. Het Gerecht acht echter niet bewezen dat de verdachten [benadeelde 1] hebben uitgebuit dan wel ten opzichte van hem hebben gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Door [benadeelde 1] meer uren te laten werken dan op grond van de regelgeving was toegestaan en hem een verblijfsvergunning in het vooruitzicht te stellen, hebben de verdachten zich niet gedragen als een behoorlijk werkgever behoort te doen. Dit is echter - ook als gekeken wordt naar het voordeel dat de verdachten, die ten tijde van de tewerkstelling wel vrijwel zijn volledige salaris aan [benadeelde 1] hebben betaald, hebben gehad - onvoldoende om te kunnen spreken van een dermate ernstige aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid dat (het oogmerk van) uitbuiting van [benadeelde 1] bewezen kan worden geacht. Het Gerecht heeft daarbij acht geslagen op het feit dat [benadeelde 1] naar behoren was gehuisvest en niet werd belemmerd in zijn bewegingsvrijheid of anderszins onheus werd bejegend en een goede relatie had met de verdachten totdat het de laatste maanden misging. Ook betrekt het Gerecht bij zijn afwegingen dat [benadeelde 1] verkeerde in de grote Latino gemeenschap, waarbinnen mogelijke belemmeringen door taal en cultuur geen rol speelden. Gebleken is dat hij binnen die gemeenschap contacten heeft gelegd en uit die kring ook advies en hulp heeft ontvangen.
Al het voorgaande leidt ertoe dat, nu (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden, de verdachten van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [benadeelde 1] dienen te worden vrijgesproken.
Het enkel aan verdachte Lijfrock tenlastegelegde verwijt van mensenhandel jegens [benadeelde 2], kan ook niet bewezen worden. Het enkel sturen van een – onjuiste – brief aan de immigratiedienst is daartoe onvoldoende.

Feit 2Valsheid in geschrifte

Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrifte door in opdracht van voornoemde medeverdachten loonstroken op te maken die onjuiste informatie bevatten. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat de middels de loonstroken beweerdelijke ingehouden loonbelasting en sociale premies nimmer zijn afgedragen, terwijl die loonstroken dat wel deden voorkomen. Deze loonstroken zijn geschriften met een bewijsbestemming.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het Gerecht
Op grond van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 en de Landsverordening Ziekteverzekering dient voor iedere werknemer, legaal of illegaal, loonbelasting en sociale premies te worden ingehouden door de werkgever. Daarbij berust op de werkgever als inhoudingsplichtige de plicht om op het loonbetalingstijdstip de loonbelasting respectievelijk sociale premies af te zonderen en terug te houden van het brutoloonbedrag. Vervolgens dient de werkgever het teruggehouden bedrag aan de belastingdienst af te dragen.
[Benadeelde 1] en diens broer verbleven in Curaçao en waren in dienst bij [bedrijf]. De door hen gewerkte uren werden door de medeverdachten aan de verdachte doorgegeven opdat hij ook de loonstrook van hen kon maken en uitdraaien. Dit deed hij door gebruikmaking van het Payrol 4-systeem, dat bij het invoeren van de gewerkte uren automatisch overgaat tot inhouding van de loonbelasting respectievelijk sociale premies. [Benadeelde 1] en diens broer kregen maandelijks loon uitbetaald en kregen daarbij hun loonkaart uitgereikt.
De loonstroken geven slechts aan dat er diverse bedragen zijn ingehouden, hetgeen strookt met de waarheid. Dat [bedrijf] de geheven loonbelasting respectievelijk ingehouden sociale premies kennelijk (nog) niet heeft afgedragen, maakt nog niet dat de loonstroken die de verdachte in zijn hoedanigheid van administrateur/boekhouder opmaakte, valselijk zijn. Ten overvloede merkt het Gerecht nog op dat uit het enkele bestaan van een grote schuld van [bedrijf] aan de belastingdienst nog niet zonder meer kan worden afgeleid dat er nimmer belasting is betaald dan wel er nimmer afdracht van ingehouden belastingen heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande acht het Gerecht het onder feit 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.

Feit 3partiële vrijspraak Mensensmokkel [benadeelde 1]

Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat ook de verdachte behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang en verblijf in Curaçao van [benadeelde 1] en diens broer, [benadeelde 2].
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het Gerecht
Het Gerecht zal de verdachte vrijspreken van de onder feit 3 ten laste gelegde mensensmokkel van [benadeelde 1]. Het procesdossier bevat onvoldoende bewijs voor de stelling dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het verschaffen van toegang tot of verblijf in Curaçao voor [benadeelde 1], anders dan het mogelijk aan [benadeelde 1] meedelen dat de vergunningen geregeld zouden worden en dat de inhoudingen op diens salaris goed waren voor het kunnen verkrijgen van een verblijfs-/werkvergunning. Die mededelingen zijn naar het oordeel van het Gerecht van onvoldoende materieel gewicht om hem voor het medeplegen van de mensensmokkel van [benadeelde 1] te veroordelen.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
dat hij omstreeks de periode van
1 januari tot en met 31 december 2017te Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen [benadeelde 2] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of verblijf in Curaçao en [benadeelde 2] daartoe gelegenheid
enmiddelen heeft verschaft, terwijl verdachte en zijn medeverdachten wist
en dat
dietoegang en/of aanwezigheid van die
[benadeelde 2]wederrechtelijk was, immers heeft
deverdachte aan de immigratiedienst een brief geschreven waarin valselijk werd opgenomen dat [benadeelde 2] wordt uitgenodigd om naar Cura
çao te komen als leverancier van producten
.
4.
dat medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de periode van augustus 2016 t/m oktober 2019 te Curaçao, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander
het misdrijf omanderen, te weten
:
  • [benadeelde 1], en
  • [benadeelde 2],
die zich wederrechtelijk toegang tot
enverblijf in Cura
çao h
adden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid he
bbenlaten verrichten
in Curaçao, terwijl hij
zijnmedeverdachten wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden
,dat die toegang of dat verblijf
in Curaçaowederrechtelijk was,
tot welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van augustus 2016 t/m mei 2019 te Cura
çao, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte,
  • loonstroken opgemaakt voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], en
  • tegen die [benadeelde 1] gezegd dat de inhoudingen op het salaris voor belasting en sociale premies goed was voor het kunnen verkrijgen van een verblijfs- en/of werkvergunning, en
  • tegen die [benadeelde 1] gezegd dat een verblijfs- en/of werkvergunning voor hem geregeld zou gaan worden, en
  • aan de immigratiedienst een brief geschreven waarin valselijk werd opgenomen dat [benadeelde 2] wordt uitgenodigd om naar Cura
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Feit 3:
1. De brief van 13 april 2017, opgesteld en ondertekend door de verdachte, gericht aan de immigratiedienst waarin de verdachte aangeeft dat hij [benadeelde 2], als leverancier van verschillende producten, die hij, verdachte, voor zijn bedrijf en ten gunste van de Curaçao markt zal kopen, voor een kort verblijf van 15 april 2017 tot en met 24 april 2017 in Curaçao wil uitnodigen. [2]
2. De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Ik heb de brief van 13 april 2017, gericht aan de immigratiedienst, opgesteld en ondertekend. Ik ben [medeverdachte 3] (lees: [medeverdachte 3]) hiermee behulpzaam geweest. [Benadeelde 2] is hierheen gekomen, gewerkt en is vervolgens teruggekeerd.” [3]
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 februari 2020 [4] ,met als inhoud:
V: De brief is opgesteld voor de Immigratiedienst, de tekst die erin staat is opzettelijk onjuist opgemaakt.
A: Dat klopt.
O: samengevat: [medeverdachte 3] heeft aan jou gevraagd om een brief te schrijven voor “[benadeelde 2]”, zodat de immigratiedienst hem door laat en dan kan “[benadeelde 2]” het recept uitleren. Jij hebt “[benadeelde 2]” opgehaald van het vliegveld en naar [bedrijf] gehaald.
V: Klopt dat?
A: Ja.
V: “[benadeelde 2]” heeft ook gewerkt bij [bedrijf]?
A: Ja.
Feit 4:
1. benadeelde 1] deed op 10 oktober 2019 aangifte van mensenhandel. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Tijdens mijn werkperiode bij [bedrijf] had ik aan [medeverdachte 1] gevraagd hoe het zit met het geld dat van mijn salaris werd ingehouden. Enkele dagen daarna werd ik door [medeverdachte 3] naar het kantoor van de bedrijfsaccountant gebracht. Ik sprak met de accountant genaamd ‘[de verdachte]’. Hij vertelde mij dat ik een verzekering aan het betalen ben voor het geval mij iets zou overkomen en dat er ook belastingen van mijn salaris worden ingehouden. De accountant [de verdachte] legde uit dat dit goed was, zodat ik op deze manier bewijs kon opbouwen als mijn verblijfsvergunning aangevraagd zal worden. Ik vroeg aan [de verdachte] hoe ik aan mijn verblijfsvergunning kon komen. Hij zei dat hij iemand kent die mij hiermee kon helpen.” [5]
2. Een proces-verbaal met betrekking tot de illegale verblijfstatus van [benadeelde 1]:
“Op 22 oktober 2019 werd een onderzoek ingesteld bij de Vreemdelingendienst naar de verblijfstatus van [benadeelde 1]. Uit voornoemd onderzoek kwam vast te staan dat [benadeelde 1] op 9 augustus 2018 (Het Gerecht begrijpt2016) naar Curaçao kwam maar hij werd het land niet binnengelaten en werd teruggestuurd naar [land]. Op 14 augustus 2016 werd hij wel het land binnengelaten als toerist. Nadien vertrok hij, althans via de luchthaven, nooit meer terug naar [land].
Er werd een onderzoek ingesteld om na te gaan of [benadeelde 1] over werk- en verblijfsvergunning beschikt, maar dit bleek negatief te zijn.
Geconcludeerd kan worden dat de verblijfsperiode als toerist sinds 14 september 2016 is verlopen, waardoor hij illegaal op Curaçao is aan het verblijven.” [6]
3. Op 17 februari 2019, tijdens zijn tweede verhoor bij de politie, heeft de verdachte verklaard:
“V: Wie maakte de salarisspecificatie op?
A: Ik maakte dat op. Ik kreeg de uren van [medeverdachte 3] en ik vulde het in de computer in, printte ze uit en gaf ze aan hun om te betalen”.
(…)
[Bijnaam benadeelde 1] (lees: [benadeelde 1]) kreeg rechten door de salarisstrook. De salarisspecificaties en de afdracht van premies waren in het voordeel van [bijnaam benadeelde 1]. Nadat de omgevingsvergunning was afgegeven wilde ik de werkvergunning voor [bijnaam benadeelde 1] gaan regelen, maar [medeverdachte 2] had daarvoor iemand anders gevonden.
Het klopt dat je als illegaal door het verkrijgen van een loonstrook je kans op een verblijfsvergunning groter wordt. Ik heb dat in de tijd van de Brooks Tower met een Haïtiaan meegemaakt. Hij kon aantonen dat hij vele jaren belastingen had betaald waardoor hij een verblijfsvergunning kreeg.” [7]
4. De brief van 13 april 2017, opgesteld en ondertekend door de verdachte, gericht aan de immigratiedienst waarin de verdachte aangeeft dat hij [benadeelde 2], als leverancier van verschillende producten, die hij, verdachte, voor zijn bedrijf en ten gunste van de Curaçao markt zal kopen, voor een kort verblijf van 15 april 2017 tot en met 24 april 2017 in Curaçao wil uitnodigen. [8]
5. De salarisstrook ten name van [benadeelde 2] voor de in functie van kok en in de periode vanaf 15 april 2017 gewerkte uren (265) à NAf 9,50. [9]
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat het Gerecht niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daartoe heeft zij – samengevat – aangevoerd dat [benadeelde 1], als verantwoordelijke van zijn eigen keuze om illegaal in Curaçao te verblijven en te werken, zowel de vreemdelingenrechtelijke als de strafrechtelijke gevolgen van zijn keuze dient te dragen. De verdachte is een overeenkomst van opdracht met [bedrijf] aangegaan. Hij deed wat hem was opgedragen. Het aanvragen van een verblijfsvergunning is niet de verantwoordelijkheid van de verdachte, maar die van [benadeelde 1] of eventueel [bedrijf]. Er was bij de verdachte geen sprake van winstbejag. Hij heeft gehandeld ter uitvoering van zijn overeenkomst van opdracht met [bedrijf], aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht verstaat dit verweer als een bewijsverweer dat ziet op het tenlastegelegde behulpzaam zijn en overweegt daaromtrent als volgt.
Ten aanzien van [benadeelde 2]; feit 3
De strafbaarstelling van mensensmokkel zoals bedoeld in artikel 2:154 van het Wetboek van Strafrecht strekt ertoe te voorkomen dat personen toegang krijgen tot of verblijven in Curaçao en de daarin genoemde lidstaten, terwijl zij daartoe niet gerechtigd zijn. Het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot Curaçao van iemand die daartoe niet gerechtigd is, valt dus binnen de delictsomschrijving van artikel 2:154, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht.
[Benadeelde 2] (de broer van [benadeelde 1]) is als toerist tot Curaçao toegelaten. Zodra hij aan het werk ging, voldeed hij niet langer aan de voorwaarden voor toeristisch verblijf en werd zijn verblijf wederrechtelijk.
De hulp die de verdachte aan [medeverdachte 3] heeft geboden is niet van zodanig ondergeschikte aard dat het om die reden niet onder de strafbaarstelling en de onderhavige tenlastelegging zou kunnen vallen. De verdachte heeft met zijn handelen immers bevorderd ofwel gemakkelijker gemaakt dat de broer van [benadeelde 1] zich wederrechtelijk toegang kon verschaffen tot Curaçao en daar enige tijd kon verblijven, omdat hij hem daartoe de gelegenheid en middelen heeft gegeven door met zijn aan de immigratiedienst gerichte brief te doen voorkomen dat de broer van [benadeelde 1] als leverancier van verschillende producten voor een kort verblijf naar Curaçao zou komen. Deze brief maakt dat de broer onder valse voorwendselen toegang heeft verkregen tot Curaçao. Dit maakt dat het verblijf van de broer in Curaçao van meet af aan wederrechtelijk is geweest, waartoe de verdachte en de medeverdachte(n) behulpzaam zijn geweest in de zin van meergenoemd artikel.
Ten aanzien van [benadeelde 1] en zijn broer; feit 4
Door aan [benadeelde 1] mede te delen dat hij zijn vergunningen voor hem zal regelen en dat de inhoudingen op zijn salaris goed zijn voor het verkrijgen van bedoelde vergunningen, heeft de verdachte bijgedragen aan de onrechtmatige tewerkstelling van [benadeelde 1] in Curaçao en bij [bedrijf]. Hetzelfde geldt voor het opmaken van loonstroken voor [benadeelde 1] en zijn broer en door een onjuiste brief ten behoeve van de broer van [benadeelde 1] aan de immigratiedienst te richten. De broer is vervolgens – zonder de nodige vergunningen bij [bedrijf] onder de leiding van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tewerkgesteld. De verdachte was er van op de hoogte dat beide broers geen legale verblijfsstatus op Curaçao hadden. Door zijn handelingen is de verdachte als medeplichtige betrokken geweest bij het illegaal werk verschaffen aan beiden.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:154, eerste lid, aanhef en onder b juncto 1:123, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van mensensmokkel.

Het onder 4 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:155 juncto 1:124 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplichtigheid aan een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Curaçao heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel ten aanzien van één persoon en medeplichtigheid aan werkverschaffing aan illegalen aan twee personen. Aldus handelend heeft de verdachte bijgedragen aan het ondermijnen/doorkruisen van het overheidsbeleid gericht op de bestrijding van onrechtmatig verblijf en onrechtmatige tewerkstelling van vreemdelingen.
Niet is gebleken dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest.
Rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in Nederland woonachtig en werkzaam is. Daarbij is tot voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte gericht was op enig persoonlijk geldelijk gewin.
Het Gerecht acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:62 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde(n) ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor weergegeven;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
6 (zes) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, zittingsgriffier, en op 11 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Divisie Georganiseerde Criminaliteit) d.d. 9 januari 2020, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 3/20 DGC/NBD en de onderzoeksnaam “[onderzoek naam]”.
2.Een geschrift, dossierpagina 895.
3.Eigen waarneming van het Gerecht ter terechtzitting van 7 mei 2021, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 februari 2020, dossierpagina’s 889-890.
5.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 11 oktober 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201910101500.A, dossierpagina’s 35-46.
6.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 23 oktober 2019, dossierpagina’s 190-192.
7.Proces-verbaal van verhoor [de verdachte], d.d. 17 februari 2020, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202017020934, aanvullend einddossierpagina’s 875-894.
8.Proces-verbaal van verdachtmaking [de verdachte], d.d. 14 november 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201911141025, dossierpagina’s 756-764.
9.Bijlage 3 van het proces-verbaal van verhoor [de verdachte], d.d. 20 februari 2020, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 202020021406, aanvullend einddossierpagina’s 898-930.